Overwegingen
1. Eiseres heeft twee kinderen [kind 1] en [kind 2] [achternaam], geboren op [geb. datum kind 1] 2011 en
[geb. datum kind 2] 2013. Eiseres heeft vanaf juni 2012 tot februari 2017 bij de vader van haar kinderen gewoond op het adres [adres] . Van 13 februari 2017 tot 7 november 2018 was onbekend waar eiseres woonde. Vanaf 7 november 2018 heeft eiseres weer zes maanden bij de vader van haar kinderen gewoond. Eiseres staat vanaf 15 mei 2019 geregistreerd bij het daklozenloket op de [adres 2] in de noodopvang. Eiseres heeft eerst een aanvraag om urgentie ingediend op 14 september 2020. Met een besluit van
28 september 2020 is de aanvraag afgewezen, omdat zij nog geen twee jaar in Amsterdam woonde. Eiseres heeft vervolgens op 21 december 2020 weer een aanvraag om urgentie ingediend op basis van sociaal-medische gronden.
2. Met het primaire besluit is de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat er weigeringsgronden op de situatie van eiseres van toepassing zijn. Het gaat om de weigeringsgronden in artikel 2.6.5, eerste lid, onder b en d en artikel 2.6.8, eerste lid, onder b van de Huisvestingsverordening 2020 (Hv). Eiseres heeft niet aangetoond dat er sprake is van ernstige, levensontwrichtende problematiek.
3. Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft aangegeven dat per abuis sub d in het primaire besluit is opgenomen. Daarnaast zijn er meerdere weigeringsgronden van toepassing, namelijk sub i, l en e. Volgens verweerder voldoet eiseres niet aan de bindingseis van twee jaar, omdat eiseres alleen over een adres via de daklozenopvang beschikt en dat geen woonadres is. Daarbij behoren ouders met minderjarige kinderen niet langer tot een urgentiecategorie als bedoeld in artikel 2.5.6, vierde lid, van de Hv, waardoor eiseres onder de algemene weigeringsgrond uit de nadere regels onder paragraaf 3, sub l, valt. In dat geval kan er alleen nog urgentie worden toegekend indien er sprake is van ernstige medische problematiek en daarvan is in dit geval geen sprake. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij wordt behandeld voor een ernstig medisch probleem. Bovendien is het aan eiseres haar eigen handelen te wijten dat zij geen woonruimte heeft nu zij tijdelijk bij de vader van haar kinderen is gaan wonen. Er is ook geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem, omdat er is gezorgd voor noodopvang. Ten slotte kan een beroep op de hardheidsclausule volgens verweerder niet slagen.
4. Eiseres stelt dat er wel sprake is van een urgent huisvestingsprobleem, omdat uit rechtspraakvolgt dat noodopvang tijdelijk van aard is en er dus sprake is van dreigende dakloosheid. Iedere drie maanden wordt gekeken of de noodopvang wordt voortgezet. Eiseres is bovendien afgewezen voor maatschappelijke opvang op grond van de Wmo 2015. Volgens eiseres is door verweerder onvoldoende onderzoek verricht. Verweerder heeft ook nagelaten om de medische problematiek verder te onderzoeken door bijvoorbeeld een GGD-arts. Ten slotte wijst eiseres op rechtspraakwaaruit volgt dat verweerder in het kader van de hardheidsclausule zorgvuldig onderzoek dient te verrichten naar de omstandigheden van het geval.
5. Het juridisch kader is opgenomen in de bijlage.
Het oordeel van de rechtbank
6. Verweerder heeft bij het verlenen van urgenties beoordelings- en beleidsvrijheid. Dit betekent dat de rechtbank terughoudend dient te toetsen. De rechtbank moet beoordelen of verweerder in het geval van eiseres in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van deze bevoegdheid door de aanvraag om een urgentieverklaring af te wijzen.
7. Op grond van vaste rechtspraakgeldt dat het restrictieve beleid van de gemeente Amsterdam niet onredelijk is gelet op het grote aantal aanvragen voor een urgentieverklaring en in verhouding daarmee het geringe aantal woningen dat voor toewijzing beschikbaar is.
8. Een urgentieverklaring kan op grond van artikel 2.6.8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Hv worden verleend indien zich geen van de in artikel 2.6.5, eerste en tweede lid, genoemde omstandigheden voordoet en de aanvrager op grond van sociale redenen dringend woonruimte nodig heeft.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder urgentie kunnen weigeren omdat er sprake is van de weigeringsgrond in artikel 2.6.5, eerste lid, onder i van de Hv. Op grond van deze weigeringsgrond dient iemand voorafgaand aan het indienen van de aanvraag ten minste twee jaar onafgebroken in de gemeente te wonen. Uit artikel 2.6.5, derde lid, van de Hv volgt dan dat het moet gaan om een zelfstandige en krachtens een besluit op grond van de Wet ruimtelijke ordening voor permanente bewoning bestemde woonruimte gaan. De rechtbank kan het standpunt van verweerder volgen dat een adres via de daklozenopvang niet als woonadres kan worden gezien. Aangezien eiseres slechts zes maanden bij de vader van haar kinderen heeft gewoond, is de algemene weigeringsgrond onder i van toepassing. Reeds hierom heeft verweerder de aanvraag om urgentie kunnen afwijzen.
10. Nu de rechtbank hiervoor heeft overwogen dat een algemene weigeringsgrond van toepassing is, kan de urgentie alleen nog worden verleend op grond van de hardheidsclausule. Voor een geslaagd beroep op de hardheidsclausule moet op grond van artikel 2.6.11 van de Hv sprake zijn van een schrijnende situatie en bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet in redelijkheid kunnen beslissen dat de aangevoerde omstandigheden van eiseres geen aanleiding geven voor toepassing van de hardheidsclausule. Eiseres kon niet langer bij de vader van haar kinderen wonen, omdat hij gewelddadig naar eiseres toe was. Ten tijde van de aanvraag zat eiseres met haar minderjarige kinderen ruim anderhalf jaar in de noodopvang. Overigens is op de zitting gebleken dat eiseres nog steeds in de noodopvang verblijft, inmiddels dus ruim drie jaar. De noodopvang is weliswaar een tijdelijk situatie, die telkens met drie maanden wordt verlengd, maar duurt in de situatie van eiseres ten tijde van de aanvraag al erg lang. Ten tijde van de aanvraag waren de kinderen van eiseres zeven en tien jaar oud. Uit een brief van het Ouder- en Kindteam van Bijlmer-Oost blijkt dat [kind 1] tijdens die eerste anderhalf jaar in de noodopvang een nare ervaring heeft gehad waarbij een schietincident heeft plaatsgevonden in de noodopvang. Uit de brief volgt verder dat [kind 1] van deze gebeurtenis veel last heeft gehad. Zij heeft hierdoor een angst ontwikkeld en dit is van invloed geweest op haar sociale en emotionele ontwikkeling. [kind 1] volgt naar aanleiding van deze traumatische gebeurtenis EMDR-therapie bij een jeugdpsycholoog. Uit de brief volgt dat [kind 2] ook psychosociale hulp krijgt. Ten slotte volgt uit de brief dat er volgens een van de medewerkers uit het Ouder- en Kindteam pas rust zal komen voor de kinderen wanneer er een stabiele huissituatie is waarbij eiseres en haar kinderen een eigen huis hebben. De situatie waarin eiseres verkeert is gelet op het voorgaande een schrijnende situatie. Daarbij gaat het om bij het vaststellen van de verordening onvoorziene omstandigheden, aangezien de situatie waarin ouders langdurig met kinderen in de noodopvang terecht komen en de kinderen daarvan psychische schade ondervinden niet is voorzien in de verordening of in het uitvoerige beleid dat verweerder heeft opgesteld. Gelet op het doel van de verordening, namelijk een goede verdeling van schaarse huurwoningen, vormen de omstandigheden van eiseres redelijkerwijs een grond voor de verlening van een urgentieverklaring.
12. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Gelet op het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de hardheidsclausule kan verweerder in dit geval zijn beoordelingsruimte niet anders invullen dan met verlening van de urgentieverklaring. Daarom zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien en verweerder opdragen om een urgentieverklaring aan eiseres te verstrekken.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.600,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 541 en een wegingsfactor 1 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).