ECLI:NL:RBAMS:2018:4171

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
14 juni 2018
Zaaknummer
AMS 17/6641
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van urgentieverklaring voor een gezin in crisisopvang door de gemeente Amsterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 12 juni 2018, wordt de afwijzing van een urgentieverklaring voor een Amsterdams gezin dat in crisisopvang verblijft, door de gemeente Amsterdam ter discussie gesteld. Het gezin, bestaande uit een gehuwde man, zijn vrouw en twee jonge kinderen, heeft hun huurwoning moeten verlaten en verblijft sindsdien op verschillende crisisopvanglocaties. De gemeente heeft de aanvraag voor een urgentieverklaring afgewezen, met als argument dat het gezin niet tot de urgentiecategorieën behoort en dat er onvoldoende duidelijkheid is over hun schuldenpositie.

De rechtbank oordeelt dat de gemeente onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het gezin niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring. De rechtbank wijst erop dat de regelgeving ook dakloze gezinnen met minderjarige kinderen als urgentiecategorie beschouwt, en dat de tijdelijke aard van crisisopvang niet uitsluit dat er sprake is van een urgent huisvestingsprobleem. De rechtbank stelt vast dat de gemeente de aanvraag voor een urgentieverklaring ten onrechte heeft afgewezen op basis van algemene weigeringsgronden, en dat de hardheidsclausule niet op de juiste wijze is beoordeeld.

De rechtbank verklaart het beroep van de eiser gegrond, vernietigt het bestreden besluit en verplicht de gemeente om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij ook de omstandigheden van het gezin in de crisisopvang in acht moeten worden genomen. Tevens wordt de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/6641

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C.M.E. Schreinemacher),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Franke).

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 9 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1979, is gehuwd en heeft twee jonge kinderen. Het gezin heeft hun huurwoning moeten verlaten omdat deze woning werd verkocht. Sindsdien hebben zij op diverse crisisopvanglocaties gewoond.

Standpunten van partijen

2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser in het primaire besluit afgewezen en deze afwijzing in het bestreden besluit gehandhaafd. Ter onderbouwing van de afwijzing is in het bestreden besluit allereerst overwogen dat eiser in beginsel niet tot de categorieën van urgentie behoort. Zijn verblijf in de opvang is weliswaar van tijdelijke aard, maar niet het gevolg van het verlaten van een woonruimte wegens problemen van relationele aard of geweld. Verder zijn de algemene weigeringsgronden zoals genoemd in artikel 2.6.5, eerste lid, onder b en h, van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 (hierna: de Verordening) van toepassing. Er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem. Daarbij is onvoldoende duidelijkheid verschaft omtrent de schuldenpositie. Tot slot heeft verweerder overwogen dat geen sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden die op grond van de hardheidsclausule zoals neergelegd in artikel 2.6.11 van de Verordening, een uitzondering op de regels rechtvaardigen.
3. Eiser heeft onder meer aangevoerd dat er wel sprake is van een urgent huisvestingsprobleem. Eiser en zijn gezin zwerven van crisisopvang naar crisisopvang. Verder is er inmiddels een betalingsregeling gevonden voor de schulden en hebben eiser en zijn vrouw een bijstandsuitkering en toeslagen. Aan alle voorwaarden voor toekenning van een urgentieverklaring is voldaan.

Overwegingen van de rechtbank

4.1
Bij de beoordeling van het beroep gaat de rechtbank uit van het juridisch kader ten tijde van belang, zoals opgenomen in de aan deze uitspraak gehechte bijlage.
4.2
De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij de aan hem verleende bevoegdheid tot het toekennen van een urgentieverklaring beoordelings- en beleidsvrijheid toekomt. Dit leidt ertoe dat de rechtbank het bestreden besluit terughoudend moet toetsen. Het restrictieve beleid van verweerder ten aanzien van urgentieverklaringen is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) niet onredelijk geacht, gelet op het grote aantal aanvragen voor een urgentieverklaring en het in verhouding daarmee geringe aantal woningen dat voor toewijzing beschikbaar is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:628).
Behoren eiser en zijn gezin tot een urgentiecategorie?
5.1
De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit het standpunt is ingenomen dat eiser niet valt onder de wettelijke urgentiecategorie zoals neergelegd in artikel 2.6.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening, omdat geen sprake is van opvang in een zogenaamd ‘Blijfhuis’. Eiser heeft dit standpunt van verweerder niet bestreden.
5.2.
Eiser heeft zich evenwel op het standpunt gesteld dat hij in aanmerking dient te komen voor een urgentieverklaring omdat hij en zijn gezin dakloos zijn. De rechtbank stelt vast dat dakloze gezinnen met minderjarige kinderen in de regelgeving [1] als een regionale urgentiecategorie zijn aangemerkt. De rechtbank verwijst verder naar het bestreden besluit, waarin ook is overwogen dat het voorrangsbeleid van de gemeente Amsterdam onder meer gericht is op gezinnen met kinderen die dakloos zijn of dreigen te worden. De gemachtigde van verweerder heeft zich ter zitting evenwel op het standpunt gesteld dat eiser en zijn gezin niet tot deze urgentiecategorie behoren, omdat zij onderdak hebben in de crisisopvang. Dit standpunt kan zonder nadere onderbouwing niet worden gevolgd. Zoals de gemachtigde van eiser ter zitting heeft gesteld en door de gemachtigde van verweerder niet is bestreden, is in Amsterdam altijd crisisopvang beschikbaar voor dakloze gezinnen met minderjarige kinderen. Nu niet valt in te zien waarom het voorrangsbeleid van verweerder gericht zou zijn op een groep die er feitelijk niet is, kan de omstandigheid dat eiser en zijn gezin in de crisisopvang onderdak hebben niet uitsluiten dat zij tot de regionale urgentiecategorie dakloze gezinnen met minderjarige kinderen behoren. Bovendien blijkt uit de regelgeving dat ook sprake kan zijn van deze urgentiecategorie in geval van
dreigendedakloosheid. De rechtbank overweegt dat crisisopvang naar zijn aard tijdelijk is en volgens het beleid zoals hierna in rechtsoverweging 6.4 wordt omschreven, maximaal zes maanden duurt. Ook om die reden kan de omstandigheid dat eiser en zijn gezin in de crisisopvang onderdak hebben naar het oordeel van de rechtbank niet uitsluiten dat zij tot de regionale urgentiecategorie dakloze gezinnen met minderjarige kinderen behoren. De overweging in het bestreden besluit dat eiser (en zijn gezin) niet tot een urgentiecategorie behoren, is dan ook onvoldoende gemotiveerd.
5.3
Nu volgens de regelgeving een urgentieverklaring echter moet worden geweigerd als sprake is van één of meer algemene weigeringsgronden, zal de rechtbank beoordelen of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat daarvan sprake is.
Is sprake van één of meerdere algemene weigeringsgronden?
6.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van de algemene weigeringsgronden zoals genoemd in artikel 2.6.5, eerste lid, onder b en h, van de Verordening. Verder is ter zitting de eventuele toepasselijkheid van de algemene weigeringsgrond zoals neergelegd in artikel 2.6.5, eerste lid, onder d, van de Verordening besproken.
Geen urgent huisvestingsprobleem
6.2
De rechtbank merkt allereerst op dat de situatie waarin sprake is van huisvesting door middel van crisisopvang, niet in het beleid wordt genoemd onder de situaties die op zichzelf niet als urgent huisvestingsprobleem worden beschouwd. Verder is, zoals reeds is overwogen, het voorrangsbeleid van verweerder gericht op dakloze gezinnen met minderjarige kinderen, waaronder kan worden begrepen gezinnen met minderjarige kinderen in de crisisopvang. Daarmee valt niet te rijmen dat in laatstgenoemde situatie geen sprake zou zijn van een urgent huisvestingsprobleem. Het tegenwerpen van deze algemene weigeringsgrond is dus onvoldoende gemotiveerd.
Voorliggende voorziening
6.3
Een voorliggende voorziening wordt in artikel 1, aanhef, onder yy, van de Verordening gedefinieerd als een voorziening die gelet op haar aard en doel, wordt geacht voor het oplossen van het huisvestingsprobleem van belanghebbende toereikend en passend te zijn. Volgens het beleid van verweerder wordt met een voorliggende voorziening de publieke voorzieningen op het gebied van zorg, hulp en ondersteuning bedoeld. Crisisopvang voor gezinnen is een voorziening die wordt getroffen op grond van artikel 3.7 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015, versie januari 2017.
6.4
In de Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2017 wordt in paragraaf 3.7 nader toegelicht wat crisisopvang inhoudt. Hierin staat onder meer dat crisisopvang voor dakloze gezinnen kortdurend voltijd verblijf is voor gezinnen die feitelijk dak- en thuisloos zijn. Deze crisisopvang duurt maximaal drie maanden met eenmalig de mogelijkheid tot verlenging met nog eens drie maanden. Het doel van de opvang is dat betrokkenen en hun kinderen tot rust komen en dat wordt gekeken naar de mogelijkheden voor een meer structurele oplossing, zoals gezinsopvang. Het gezin dient mee te werken aan een traject dat gericht is op het opheffen van de situatie van dakloosheid en het herstel naar een zo zelfstandig mogelijk bestaan.
6.5
Voor zover in het geval van crisisopvang deze algemene weigeringsgrond zou kunnen worden tegengeworpen, kan dat naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval niet meer na ommekomst van de maximale termijn van zes maanden, zoals in dit geval. De voorziening is in dat geval naar zijn aard en doel niet meer toereikend en passend.
6.6
Nu niet in geschil is dat eiser en zijn gezin ten tijde van het bestreden besluit al langer dan zes maanden in de crisisopvang verbleven, kan deze algemene weigeringsgrond niet aan het bestreden besluit ten grondslag worden gelegd.
Schulden
6.7
Verweerder heeft eiser tegengeworpen dat hij onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn schuldenpositie, zodat niet vaststaat dat er maatregelen zijn genomen om de schulden beheersbaar te maken. In paragraaf 4 van de Beleidsregels urgenties staat dat de aanvrager maatregelen moet hebben genomen om de schulden beheersbaar te maken. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van diverse schulden, maar dat eiser ondanks hiertoe in de gelegenheid te zijn gesteld, geen schuldenoverzicht heeft overgelegd. Eveneens is onduidelijk gebleven of eiser een redelijkerwijs na te komen betalingsregeling heeft getroffen met de schuldeisers. Gelet hierop heeft verweerder eiser op goede gronden tegengeworpen dat hij onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn schuldenpositie. De stelling van de gemachtigde van eiser ter zitting, dat eiser altijd over genoeg inkomen zal beschikken in verband met de beslagvrije voet slaagt niet omdat dit onvoldoende is voor het oordeel dat zijn financiële situatie stabiel is. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3082).
6.8
Het voorgaande betekent dat verweerder, gelet op de toepasselijkheid van deze algemene weigeringsgrond, gehouden is de aanvraag voor een urgentieverklaring af te wijzen. Uit de regelgeving volgt verder dat een urgentieverklaring in dat geval desondanks kan worden verleend indien de hardheidsclausule daartoe noopt.
Is de hardheidsclausule op de juiste wijze beoordeeld?
7. De gemachtigde van verweerder heeft het bestreden besluit ter zitting aldus toegelicht, dat in het kader van de hardheidsclausule alleen beoordeeld is of sprake is van omstandigheden waarmee bij het opstellen van het beleid geen rekening is gehouden. Deze zeer beperkte beoordeling is gelegen in de omstandigheid dat eiser en gezin niet tot een urgentiecategorie behoren, aldus de gemachtigde van verweerder ter zitting. De rechtbank heeft echter al geoordeeld dat onvoldoende is gemotiveerd dat eiser en gezin niet behoren tot de urgentiecategorie dakloze gezinnen. Daaruit volgt dat ook de hardheidsclausule te beperkt is beoordeeld en dus onvoldoende is gemotiveerd waarom deze in redelijkheid niet is toegepast.
Conclusie
8. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank stelt vast dat zij bij deze stand van zaken zelf geen mogelijkheid heeft om het geschil finaal te beslechten. Verweerder zal daarom met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eiser moeten nemen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken. Bij de beoordeling van de hardheidsclausule moet dan ook worden betrokken de omstandigheden waaronder eiser en zijn gezin in de crisisopvang hebben geleefd. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat hij en zijn gezin al in tien crisisopvanglocaties hebben verbleven op diverse plekken in Noord-Holland. De oudste dochter heeft veel allergieën en is schoolgaand. Verder heeft eiser aangevoerd dat veel van de opvanglocaties ongeschikt waren. Er was niet altijd kookgelegenheid en de algemene ruimtes zoals de douche en toiletten moesten soms worden gedeeld met honderd mensen. Soms was er geen warm water, aldus eiser. Ook de duur van de crisisopvang zal verweerder moeten betrekken bij de beoordeling van de hardheidsclausule.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Om dezelfde reden veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen vier weken een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht ad € 168,- te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Tax, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 2.6.8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening en paragraaf 10 van de Beleidsregels urgenties