ECLI:NL:RBAMS:2022:8282

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
13/997020-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan criminele organisatie en invoer van verdovende middelen met aanzienlijke hoeveelheden

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 8 juli 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en het medeplegen van de invoer van verdovende middelen. De verdachte, geboren in 1980 en gedetineerd, werd beschuldigd van het deelnemen aan een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer, handel en het vervoeren van verdovende middelen, waaronder cocaïne en heroïne. De tenlastelegging omvatte feiten die zich hebben voorgedaan tussen 1 juli 2018 en 29 september 2020, waarbij de verdachte betrokken was bij twee grote drugstransporten: de invoer van 750 kilogram cocaïne op 30 maart 2020 en 6,58 gram heroïne op 2 september 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, een complexe criminele organisatie heeft gevormd, waarbij gebruik werd gemaakt van dekmantelbedrijven en katvangers. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de verdachte bij de criminele activiteiten bewezen verklaard, mede op basis van afgeluisterde gesprekken en doorzoekingen van kantoorpanden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen de organisatie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/997020-20
Datum uitspraak: 8 juli 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1980 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] , gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres] .

1.Inleiding

Op 22 oktober 2018 heeft de ING-bank aangifte gedaan van witwassen. De ING had geconstateerd dat er op vijf rekeningen in een korte periode veel contante stortingen werden verricht, waarna er betalingen naar buitenlandse bankrekeningen werden gedaan. Naar aanleiding van deze aangifte is de politie een onderzoek gestart. Hieruit is naar voren gekomen dat de bedrijven op wier rekeningen geld werd gestort, werden gebruikt voor transporten van verdovende middelen. De politie heeft bij haar onderzoek verdachte en zijn medeverdachten in beeld gekregen. Zij heeft gesprekken afgeluisterd, doorzoekingen verricht en onderzoek gedaan naar de diverse bedrijven. Het Openbaar Ministerie beschuldigt verdachte en zijn medeverdachten ervan dat zij een criminele (drugs)organisatie vormden. Verdachte wordt verder verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het tezamen en in vereniging met anderen aan het invoeren van verdovende middelen

2.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 14 september 2021 (pro forma), 26, 27 en 28 oktober 2021, 9 november 2021 (inhoudelijke behandeling), 1 februari 2022 (pro forma/regie), 1 april 2022 (pro forma), 11 (vervolg inhoudelijke behandeling), 12 (requisitoir) en 13 mei 2022 (pleidooi, re- en dupliek en laatste woord van de verdachte) en 8 juli 2022 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van het requisitoir en de vordering van de officieren van justitie, mrs. A.S. Bijleveld en M.P. Kok (hierna de officier van justitie), en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. J.M.J.H. Coumans, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft de zaak tegen de verdachte gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en (deels) [medeverdachte 1] .

3.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting van 8 april 2021 en 28 oktober 2021 – ten laste gelegd – kort gezegd – dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Deelnemen aan een criminele organisatie in de periode van 1 juli 2018 tot 1 maart 2019 die tot oogmerk heeft de invoer, handel en het vervoeren van verdovende middelen op lijst I en lijst II, voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, witwassen en valsheid in geschrifte (zaaksdossier 11);
Deelnemen aan een criminele organisatie in de periode van 1 maart 2019 tot 29 september 2020 die tot oogmerk heeft de invoer, handel en het vervoeren van verdovende middelen op lijst I en lijst II, voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, witwassen en valsheid in geschrifte (zaaksdossier 11);
Medeplegen van de invoer van 6,58 gram heroïne op 2 september 2019 of het feitelijk leidinggeven aan de rechtspersonen die tezamen en in vereniging met een ander of anderen genoemde hoeveelheid heroïne hebben ingevoerd, subsidiair het medeplegen van medeplichtigheid aan dit transport (zaaksdossier 9 – ‘Astoria’);
Medeplegen van de invoer van 750 kilogram cocaïne op 30 maart 2020 of het feitelijk leidinggeven aan de rechtspersonen die tezamen en in vereniging met een ander of anderen genoemde hoeveelheid cocaïne hebben ingevoerd, subsidiair het medeplegen van medeplichtigheid aan dit transport (zaaksdossier 10 – ‘ [naam 10] );
De (gewijzigde) tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

4.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van al de ten laste gelegde feiten.

5.Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken en daartoe kort samengevat het volgende aangevoerd. Uit de onderzoeksresultaten valt niet met uitsluiting van alle andere mogelijkheden vast te stellen dat verdachte in de periode 1 juli 2018 tot 1 maart 2019 deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie. De verklaring van verdachte kan het best als uitgangspunt worden genomen. Het is voor verdachte duidelijk dat hij afzonderlijk van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] activiteiten heeft ontwikkeld (het printen van zegels) en heeft verricht (met betrekking tot bedrijven en printen van zegels). Hij heeft toegegeven zegels te hebben geprint en verkocht aan derden voor hun activiteiten rondom hun doel om bij rot fruit de rest van de container te kunnen redden. Het is een handeling, het printen en verkopen van de zegels, die hij geheel zelfstandig heeft verricht. Nergens blijkt dat hij hierbij hulp heeft gehad van [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 4] . Er is dus geen sprake van afstemming en/of verdeling van handelingen. Het gaat om een beperkte handeling die niet in een rechtstreeks verband staat met het doel om verdovende middelen binnen het grondgebied van Nederland te brengen. Het verstrekken/verkopen van een zegel/zegels aan derden is niet wezenlijk anders dan het verstrekken/verkopen van informatie aan derden. Voorts komt uit het dossier niet naar voren dat verdachte, al dan niet contante, stortingen op rekeningen heeft gedaan van bedrijven die in het dossier worden genoemd. Verder blijkt uit niets dat verdachte bankafschriften en contracten heeft vervalst. Er is dus door een ander of een samenwerkingsverband gebruikt gemaakt van de expertise/handigheid van verdachte maar dat maakt hem nog niet tot lid van dat samenwerkingsverband.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat uit geen enkel ingezet opsporingsmiddel blijkt dat verdachte in een direct en rechtsreeks verband staat tot de in Astoria aangetroffen heroïne of de verschillende personen die in Astoria zijn aangehouden; [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 4] . Een dergelijk verband zou in de optiek van de verdediging wel moeten worden aangetoond wil tot enige strafwaardige samenwerking worden geconcludeerd.

6.Waardering van het bewijs

Het medeplegen van invoeren van verdovende middelen.
Verdachte wordt onder 3 en 4 telkens primair (als eerste alternatief) beschuldigd van het medeplegen van de invoer van verdovende middelen.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard als is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte.
De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór het strafbare feit zijn geleverd. [1] Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Uit de tekst van artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet in verbinding met artikel 1 lid 4 van de Opiumwet volgt dat als strafbare vormen van het invoeren van verdovende middelen niet alleen het binnen het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen zelf wordt begrepen, maar ook het verrichten van handelingen die zijn gericht op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst of de overdracht van verdovende middelen na de feitelijke invoer. In dit verband pleegt te worden gesproken van de ‘verlengde invoer’ van verdovende middelen. [2]
De Hoge Raad legt als het gaat om het medeplegen van de (verlengde) invoer van verdovende middelen het accent sterk op de feitelijke bijdrage van de verdachte en de hiervoor genoemde beoordelingsfactoren. [3]
Uit het dossier volgt dat verdachte bij geen van de transporten fysiek betrokken is geweest in die zin dat hij zelf verdovende middelen heeft ingevoerd. Beoordeeld moet daarom worden of verdachte op een andere wijze een rol heeft gespeeld en zo ja hoe die rol moet worden gekwalificeerd.
Kantoorpanden
[medeverdachte 2] en [verdachte] [4] hebben gebruik gemaakt van verschillende kantoren. [persoon 5] , leegstandbeheerder, heeft laten weten dat [medeverdachte 2] en [verdachte] achtereenvolgens de volgende kantoorpanden in gebruik hebben gehad:
- [adres 2] (mei 2019 tot september 2019);
- [adres 3] (september 2019 tot 29 september 2020);
- [adres 4] (december 2019 tot mei 2020);
- [adres 5] (mei 2020 tot 29 september 2020). [5]
Uit telefoongesprekken blijkt dat het kantoor [adres 2] al een aantal maanden eerder dan mei 2019 bij [medeverdachte 2] en [verdachte] in gebruik was. [medeverdachte 4] kwam daar ook, zo blijkt uit een observatie. [6] Op 11 september 2019 werd er een bus gehuurd om kantoormeubelen te verhuizen. [7] Op 15 september 2019 zegt [medeverdachte 2] in een telefoongesprek dat hij spullen naar zijn nieuwe kantoor heeft gebracht. [8] Dat nieuwe kantoor is [adres 3] dat tot en met 29 september 2020 werd gehuurd. [9] Ook maken zij tot mei 2020 gebruik van [adres 4] . Ten slotte maken [medeverdachte 2] en [verdachte] in de periode mei 2020 tot en met 29 september 2020 gebruik van een kantoor gevestigd aan [adres 5] .
[verdachte] heeft bevestigd dat hij en [medeverdachte 2] in het kantoor op het adres [adres 2] bij elkaar kwamen. Hij maakte naar eigen zeggen ook gebruik van het kantoor aan het [adres 5] en was samen met [medeverdachte 2] vaste gebruiker van deze ruimte. [10]
Het huurcontract van deze panden stond op naam van [naam bedrijf BV 1] De huur bedroeg € 250, - per maand en werd altijd contant voldaan. [11]
In de kantoren [adres 3] , [adres 4] en [adres 5] is vertrouwelijke communicatie opgenomen (OVC). De rechtbank gaat ervan uit dat de gesprekken die daar zijn gevoerd en opgenomen vanwege onder meer de stemherkenning kunnen worden toegeschreven aan de gespreksdeelnemers die in de transscripties worden genoemd.
Doorzoekingen
Op 22 april 2020 heeft een heimelijke inkijk plaatsgevonden in het kantoor [adres 4] . Er is toen gezien dat daar onder meer twee zwartgekleurde printers van het merk Brother en een laserapparaat stonden. [12]
In de nacht van 29 op 30 juni 2020 heeft een heimelijke doorzoeking plaatsgevonden in het kantoor [adres 5] . Er stond daar toen een laptop, een laser-graveermachine en twee geldtelmachines. Verder stonden er dozen met daarin blanco containerzegels. In het keukenblok lag boven het systeem plafond een witte enveloppe met daarin een stapel 20 euro biljetten. Dit betreft een stapel met een geschat totaal bedrag van 10.000 euro. Ten slotte werden er ook ordners met bedrijfsadministratie aangetroffen. [13]
Op 29 september 2020 is het kantoor aan [adres 5] wederom doorzocht. De containerzegels en printplaten werden nu ook aangetroffen. Hetzelfde geldt voor de laptop en het lasergraveerapparaat. Beide apparaten waren door middel van diverse kabels met elkaar verbonden. Er lagen diverse containerzegels en printplaten met dezelfde nummers maar met een afwijkende graveerdruk ofwel graveerdikte. Dergelijke containerzegels zijn normaliter van een uniek nummer voorzien maar er lagen drie containerzegels met een zelfde nummer. Er lagen ook witte hard kunststof platen waar diverse nummers met bedrijfsgegevens op gegraveerd stonden. [14]
[persoon 6]
Tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak is relatief veel tijd besteed aan [persoon 6] . Uit het dossier blijkt dat [persoon 6] bij bepaalde transporten betrokken is geweest. Hij is vrachtwagenchauffeur en heeft containers opgehaald uit Antwerpen. Hij is in België veroordeeld voor het transporteren van cocaïne op 30 maart 2020. Dit transport komt naar voren in zaaksdossier 10. Uit OVC-gesprekken blijkt dat hij heeft deelgenomen aan een gesprek op 19 maart 2020. Wat hij toen heeft gezegd, is belastend voor verdachte. De verdediging heeft verzocht [persoon 6] als getuige te horen. De rechter-commissaris heeft [persoon 6] op 11 oktober 2021 gehoord. [persoon 6] heeft toen een beroep gedaan op zijn verschoningsrecht op advies van zijn raadsvrouw. Zij heeft toegelicht dat [persoon 6] verward was en dat zij het daarom niet verantwoord achtte dat haar cliënt op dat moment een verklaring zou afleggen. De verdediging heeft aan het begin van de inhoudelijke behandeling opnieuw verzocht [persoon 6] als getuige te horen. De rechtbank heeft toen beslist dat nader onderzoek moest worden gedaan naar [persoon 6] , teneinde vast te kunnen stellen of hij binnen een aanvaardbare termijn wellicht alsnog een inhoudelijke verklaring zou kunnen afleggen. De neuroloog die met het onderzoek is belast, heeft gerapporteerd dat het mogelijk is dat [persoon 6] lijdt aan beginnende dementie of dat er een psychiatrische oorzaak is voor zijn opstelling als getuige, maar dat het ook mogelijk is dat hij leugenachtig is over zijn klachten. Uiteindelijk is [persoon 6] op 14 en 28 april 2022 nogmaals gehoord. Hij heeft toen kort gezegd verklaard dat hij zich niet veel meer kan herinneren.
De rechtbank ziet in het voorgaande geen reden de OVC-gesprekken waaraan [persoon 6] heeft deelgenomen niet voor het bewijs te gebruiken. Dat [persoon 6] mogelijk leugenachtig is over zijn klachten betekent immers niet dat hetgeen hij tijdens de OVC-gesprekken heeft gezegd onbetrouwbaar zou zijn.
Feit 4 - Medeplegen invoer 750 kilogram cocaïne op 30 maart 2020 (zaaksdossier 10)
Aan verdachte is onder 4 primair (eerste alternatief) kort gezegd ten laste gelegd dat hij op 30 maart 2020, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk via de Westerschelde ongeveer 750 kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland en België heeft gebracht.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen en het verhandelde ter zitting van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 3 maart 2020 worden er vanaf de bankrekening [rekeningnummer] op naam van [naam bedrijf BV 2] drie betalingen van € 12.464,36 gedaan aan (rederij) [rederij] . In de omschrijving staat ‘ [naam 1] ’ genoemd. De reeks betalingen heeft een opeenvolgende nummering. [15]
Eind maart verscheept rederij [rederij] drie containers gevuld met bananen met kenmerk [nummer 1] , [nummer 1] en [nummer 1] . Afzender/shipper is [naam bedrijf 1] uit Guayaquil, Ecuador. De containers zijn bestemd voor [naam bedrijf BV 3] , [adres 6] Nederland. [16]
Zoals hiervoor aangegeven, maakten [medeverdachte 2] en [verdachte] gebruik van een kantoorruimte in de [adres 3] alwaar vertrouwelijke communicatie is opgenomen. In maart 2020 is [persoon 7] daar ook een paar keer aanwezig. [17]
Op 17 maart 2020 zegt [verdachte] tegen [persoon 7] dat hij nog een ander klusje voor hem heeft waar een beetje voorzichtigheid bij gepast is. Hij zegt vervolgens: “Wij hebben een chauffeur, een oudere chauffeur, die (…) vroeger voor ons als groep [heeft gewerkt]”. Hij zegt verder dat zij zat werk voor die chauffeur hebben en hij dan wat kan verdienen. En dat hij zijn nummer heeft. [18]
De volgende dag, 18 maart 2020, wordt er tussen [medeverdachte 2] , [verdachte] en [persoon 7] verder gesproken. [verdachte] zegt dat die chauffeur voor hun groep heeft gereden en dat zij een klus voor die chauffeur hebben. [medeverdachte 2] zegt dat zij hem voor hen willen laten rijden. [verdachte] zegt dat hij ‘volle boxen, dozen’ ‘en gewoon met’ kan rijden. [verdachte] zegt dat [persoon 7] tegen hem moet zeggen: “We hebben gewoon werk voor je, je kan gewoon werk sowieso onder continuïteit, we kunnen een truck voor je regelen, want hij heeft ook zelf een transportbedrijf en weet niet of ie een vrachtwagen heeft. Dus we kunnen zeggen, joh, luister es, we kunnen voor jouw transportbedrijf een vrachtwagen leasen. Die financieren wij.” Op een gegeven moment zegt [medeverdachte 2] dat het gaat om [persoon 6] . [persoon 7] vraagt dan of hij de naam [naam 1] mag noemen. [verdachte] zegt dan dat hij dat niet mag doen en [medeverdachte 2] zegt vervolgens dat het nu nog niet mag en er even moet worden gekeken hoe het gesprek is en hoe het gaat. [persoon 7] neemt vervolgens contact op met [persoon 6] . [19]
Op 19 maart 2020 zijn [medeverdachte 2] , [verdachte] en [persoon 6] aanwezig in het kantoor aan de [adres 3] . In eerste instantie spreken zij over de ervaringen van [persoon 6] in de haven van Antwerpen en de verschillende transporten met verdovende middelen die [persoon 6] in het verleden heeft uitgevoerd. [persoon 6] zegt: “Ik weet altijd of ik een pretpakket meekrijg ja, of nee”. [medeverdachte 2] zegt: “Eh, we zijn natuurlijk eh, zijn lekker bezig, maar we hebben altijd eh, eh een goeie ouwe bekende hadden we nodig die toch iets beter eh weet hoe het reilt en zeilt eh.” (…) “In de havens”. [20] En kort daarna zegt [persoon 6] : “In januari een volle bak d’r uit gehaald.” Hij zegt ook: “Ik [heb] er laatst nog eentje uitgehaald, ook een volle bak” en dan zegt [medeverdachte 2] “ook uit Antwerpen”. [21]
De rechtbank leidt uit uitspraken die op dezelfde dag gedaan zijn in de gesprekken tussen [medeverdachte 2] , [verdachte] en [persoon 6] af dat met een “pretpakket” en een “volle bak” een container met verdovende middelen wordt bedoeld. Zo zegt [verdachte] dat er eentje is fout gegaan met bruin er in. [medeverdachte 2] vraagt dan welke fout is gegaan, waarop [persoon 6] antwoordt: “Ze hebben ‘m in Engeland onderschept, toen hebben ze hem eh leeggehaald? Dummy’s erin gegooid.” [medeverdachte 2] vraagt [persoon 6] of hij iets weet over het transport dat fout is gegaan. [persoon 6] zegt dan dat hij bij de politie [geboorteplaats] is geweest. [verdachte] vraagt dan of het ging om badjassen of handdoeken. [persoon 6] zegt dat dat hij toen hoorde dat het niet om cocaïne maar heroïne ging. [22] De rechtbank is van oordeel dat dit gesprek onmiskenbaar betrekking heeft op het transport dat centraal staat in zaaksdossier 9, dat hierna aan de orde komt.
[medeverdachte 2] vraagt “Eh, ben jij nog, nog oké om bakken te rijden?” Nadat [persoon 6] dat bevestigt, zegt [medeverdachte 2] : “Oké, maar effe kijken, wij hebben, wij hebben wel zat te doen alleen we hebben voor één transportbedrijf wat we hebben eh moeten we alleen eh even een wagen gaan huren, tolkastje halen”. [23] Op de vraag van [medeverdachte 2] hoe snel zij een havenpas hebben, vraagt [persoon 6] of zij dan een bedrijf hebben. [medeverdachte 2] antwoordt daarop dat zij een ‘tp-bedrijf’ hebben. [24] En daarna zegt hij dat ze moeten kijken waar zij een tijdelijk een trekker en een trailer kunnen huren. [medeverdachte 2] vraagt dan aan [persoon 6] of hij daar al welkom is. [persoon 6] antwoordt dat hij dat nog niet weet en dat hij eerst een nieuwe pas wil hebben, een Alfapass (het toegangssysteem tot de haven van Antwerpen). [verdachte] zegt vervolgens: “Ja, maar dan moeten we dan nu effe snel regelen. [25]
Diezelfde dag, 19 maart 2020, vindt een mailwisseling plaats tussen [mailadres] en Alfapass met betrekking tot de aanvraag van een Alfapass voor het bedrijf [naam bedrijf BV 4] B.V, ten behoeve van chauffeur [persoon 6] . [26]
Op 20 maart 2020 wordt met [mailadres] een e-mail voor de huur van een vrachtwagen en oplegger verzonden. Als bijlagen worden een scan van het paspoort [persoon 3] en een scan van het rijbewijs en bestuurderskaart van [persoon 6] meegestuurd. [27] Deze scans zijn kort na elkaar gemaakt met een Brother MFC-J5330DW. [28]
[persoon 6] ontvangt die dag via [mailadres] een e-mail van [mailadres] met daarin de opdracht om de containers [nummer 1] en [nummer 1] , beide gevuld met bananen, in Antwerpen op te halen en in Bleiswijk af te leveren. [29]
Op 23 maart 2020 vindt een mailwisseling plaats tussen [mailadres] en [naam bedrijf 2] over het huren van een DAF truck, voorzien van het kenteken [kenteken] . Vanuit [mailadres] wordt een e-mail verstuurd naar [mailadres] met als bijlagen een uittreksel Kamer van Koophandel betreffende [naam bedrijf BV 4] , een gescande kopie van het paspoort van [persoon 3] , een gescande kopie van het rijbewijs van [persoon 6] , en een gescande kopie van de bestuurderskaart van [persoon 6] . Die dag en 25 maart 2020 vindt er ook een mailwisseling plaats tussen [mailadres] en [naam bedrijf 3] over het huren van een Pacton 40ft High Cube chassis, voorzien van het kenteken [kenteken] . [30]
Op 23 maart 2020 stuurt de verhuurder een ongetekende SEPA-machtiging en een ongetekende huurovereenkomst naar [mailadres] . Kort hierna worden beide documenten (als één gescande bijlage) ondertekend geretourneerd. De getekende versie van de SEPA-machtiging en de huurovereenkomst zijn ook met behulp van een Brother MFC-J5330DW gemaakt. [31]
Op 25 maart 2020 bestuurt [persoon 6] een DAF truck, voorzien van kenteken [kenteken] . De volgende dag bestuurt hij dezelfde truck en maakt hij gebruik van een Pacton High Cube trailer, voorzien van kenteken [kenteken] . [32] Kort hierna voorziet de politie de oplegger van een GPS-baken. [33]
Op 29 maart 2020 krijgt [persoon 6] ( [mailadres] ) een e-mail van [mailadres] om in opdracht van [naam bedrijf BV 3] . de containers [nummer 1] , [nummer 1] en [nummer 1] , allemaal gevuld met bananen, in Antwerpen op te halen en in Bleiswijk af te leveren. De containers worden verscheept door [rederij] . [34]
Op 30 maart 2020 omstreeks 04.45 uur rijdt [persoon 6] , met oplegger [kenteken] , richting Antwerpen. Hij arriveert daar rond 06.30 uur en ongeveer een half uur later vertrekt hij weer. In die tussentijd heeft hij de container [nummer 1] opgehaald in de haven van Antwerpen. Hij rijdt vervolgens naar de [straatnaam 1] in Deurne (Antwerpen) en stopt aldaar omstreeks 07.55 uur. Hij rijdt de oplegger met container [nummer 1] een aldaar gelegen loods in. Enkele uren later rijdt hij daar weg en wordt kort daarna staande gehouden. De Belgische politie doorzoekt daarna eerder genoemde loods, en neemt daar onder andere 750 kilo cocaïne in bananendozen, die gelijk waren aan de lading in container [nummer 1] en een doorgeknipt originele containerzegel [nummer 1] , behorende bij container [nummer 1] , in beslag. De container [nummer 1] had bij aantreffen een intacte zegel met nummer [nummer 1] . [35]
De Belgische politie treft in de cabine van de vrachtwagen met kentekenplaat [kenteken] het hiervoor genoemde huurcontract voor de vrachtwagen en het huurcontract voor een koelwagen bij [naam bedrijf 3] aan. Verder treft de Belgische politie een document aan waaruit blijkt dat [persoon 6] , rijdende voor de firma [naam bedrijf BV 4] , de container met nummer [nummer 1] die als bestemming [naam bedrijf BV 3] , [adres 7] heeft, op 30 maart 2020 om 06.56 uur heeft afgehaald op [adres 8] . Ook worden drie documenten van [rederij] Belgium met de gegevens van de drie containers, [nummer 1] , [nummer 1] en [nummer 1] aangetroffen. Op de documenten staat als afzender/shipper: [naam bedrijf 1] Guayaquil – Ecuador vermeld. Op het document is bij de gegevens van de container [nummer 1] het zegelnummer [nummer 1] genoteerd. De CMR-vrachtbrief van [persoon 6] voor de container [nummer 1] wordt ook aangetroffen.
Nadat de Belgische autoriteiten de partij van 750 kilogram cocaïne in beslag hebben genomen, zijn daar in totaal achttien monsters van genomen, die later zijn overgedragen aan het onderzoeksteam 26Coalcity. Genoemde monsters zijn vervolgens door het Nederlands Forensisch Instituut onderzocht. Uit dit onderzoek is gebleken dat alle achttien monsters cocaïne, vermeld op lijst 1 van de Opiumwet, bevatten. [36]
Uit het bedrijvenregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat [naam bedrijf BV 3] . in juli 2013 is opgericht met als activiteitenomschrijving: restaurants, eet- en drinkgelegenheden, en dat [persoon 7] , geboren op [geboortedag 2] 1958, sinds 25 januari 2019 aandeelhouder en bestuurder is. [37] [persoon 7] heeft verklaard dat [naam 1] alleen op zijn naam staat, maar dat dat hij nog nooit werk voor dat bedrijf heeft uitgevoerd. [38]
In het kantoor aan [adres 5] , dat dus mede door [medeverdachte 2] en [verdachte] als kantoor werd gebruikt, is tijdens de (heimelijke) doorzoeking in de nacht van 29 op 30 juli 2020 onder andere een ordner aangetroffen met papieren administratie en inlogcodes die betrekking hebben op [naam bedrijf BV 3] . Daarnaast werd er een kopie van het rijbewijs van [persoon 7] , geboren op [geboortedag 2] 1958, aangetroffen. Op een van de USB-sticks die daar gevonden zijn, staat onder andere een aanvraag EORI-nummer (een identificatienummer van de Belastingdienst/Douane ten behoeve van internationale handel) voor de onderneming [naam bedrijf BV 3] . Op de USB-stick staan verder de “Bills of Lading” voor de containers [nummer 1] , [nummer 1] , [nummer 1] , [nummer 1] , [nummer 1] en [nummer 1] , betreffende containers met bananen voor [naam bedrijf BV 3] . Ook staan op de USB-stick facturen van [naam bedrijf 1] , Guayaquil Ecuador, gericht aan [naam bedrijf BV 3] , voor de aankoop van “fresh bananas”. Hierbij worden de containernummers [nummer 1] , [nummer 1] , [nummer 1] en [nummer 1] vermeld. Ten slotte staat ook een screenshot van twee betalingen vanaf de rekening van [naam bedrijf BV 3] . naar de rekening van [containerrederij] . [39]
Op 29 september 2020 werd in het kantoor aan het [adres 5] een ordner aangetroffen waarop op de rugzijde [naam bedrijf BV 3] . stond met daarin onder mee de hiervoor genoemde documenten. [40]
[medeverdachte 2] heeft in 2019 contant geld gestort op de rekening van [naam bedrijf BV 3] . [41] Ook spreekt hij in telefoongesprekken over [naam 1] of doet zich voor als vertegenwoordiger van het bedrijf. Op 25 februari 2020 voert [medeverdachte 2] een telefoongesprek met DKM-customs over het opzetten en vervoeren van containers, waarin hij zich voordoet als [persoon 7] van [naam bedrijf BV 3] . [42] [medeverdachte 2] en [verdachte] spreken met elkaar over [naam 1] . [verdachte] zegt tegen [medeverdachte 2] : “Ja, of eh ik haal, of dat we rekening van [naam 1] , daar moet geld af hè?” [medeverdachte 2] heeft het dan over pinnen en zegt dat hij niet met zijn eigen kop wil gaan pinnen. [verdachte] zegt dan: “Nee, jij. Ben je gek man. Dat moeten wij helemaal niet meer doen. Daar ben ik eh, sinds de laatste keer eh, wij moeten niet meer op de werkvloer kome. Wij moeten niet meer geld storte. Wij moeten niet meer.” [verdachte] zegt dat het storten van geld een verdenking geeft en misschien wel aanleiding geeft om te worden gevolgd. Hij zegt dan: “We gaan niet meer op de werkvloer, want dan geven we maar iemand wat geld om dat te regele. Maar we gaan niet, we gaan niet eh storte. We gaan niet meer. Maar we gaan niet, we gaan niet eh storte. We gaan niet meer.” [verdachte] zegt ook dat ze niet meer gaan doen wat hij heeft gedaan: “die chauffeur daar aan het ophalen bij z’n truck”. Dat soort dingen gaan ze allemaal ook niet meer doen. Hij zegt dat zij gewoon uit het zicht moeten blijven. [medeverdachte 2] antwoordt dat zij iets moeten geven als er wordt gepind waarop [verdachte] oppert dat zij het kunnen overmaken naar een andere rekening. [medeverdachte 2] zegt dan als je het geld naar een andere rekening overmaakt er wel wordt gekeken waar het vandaan komt. [verdachte] zegt dat zij moeten kijken naar de rekeningen waar het op kan. [medeverdachte 2] vraagt wie er nou iets moest doen. [verdachte] zegt dat ‘die brede’ geld wilde. [medeverdachte 2] zegt dan: “Ja, maar niet van [naam 1] .” Hij vraagt dan hoe van [naam 1] kan worden doorgestort naar [naam bedrijf BV 2] . Hij merkt op dat de [naam bedrijf BV 2] -rekening volgens hem dichtgaat. [verdachte] zegt dan; “Nou, eh het geld moet er wel af. Dat is niet zo een probleem.” [43]
Behalve tussen [medeverdachte 2] en [naam bedrijf BV 3] . is er ook een verband tussen [medeverdachte 2] en [naam bedrijf BV 4] B.V. Tijdens de doorzoeking in de nacht van 29 op 30 juli 2020 in het kantoor aan het [adres 5] , is ook administratie met betrekking tot [naam bedrijf BV 4] B.V, een ABN Amro-bankpas op naam van [naam bedrijf BV 4] , een kopie van het rijbewijs van [persoon 3] en een kopie Alfa Pass op naam van [persoon 3] aangetroffen. [44]
Bij de al eerder genoemde doorzoeking op 29 september 2020 in het kantoor aan [adres 5] is een ordner aangetroffen met daarin de facturen van en aan [naam bedrijf BV 4] , een kopie van het paspoort rijbewijs van [persoon 3] , een kopie kentekenbewijs(card) [kenteken] , een kopie bestuurderskaart van [persoon 6] (voor- en achterzijde), kopie rijbewijs van [persoon 6] (voor- en achterzijde) en een document met de inloggegevens van de e-mailbox van [persoon 3] Logistics. [45] Er is bij deze doorzoeking ook een USB-stick aangetroffen met daarop een e-mail met het logo van [naam bedrijf BV 4] en de adresgegevens [naam bedrijf BV 3] . Verder is gebleken dat op die USB-stick een e-maildatabase van [naam bedrijf BV 3] . stond en dat er in de periode van december 2018 tot september 2019 op het e-mailadres [mailadres] .nl 44 e-mails zijn verzonden dan wel ontvangen. [46] Tevens is een MacBook aangetroffen waarin een factuur van 19 maart 2020 met betrekking tot de productie en het abonnement van een Alfapass aan [naam bedrijf BV 4] . is opgeslagen. Als omschrijving staat bij zowel de productie als bij het abonnement omschreven ‘ [persoon 6] ’. Er is verder een document aangetroffen betreffende de betaling van € 3.500 aan [naam bedrijf BV 5] met als omschrijving [naam 9] offerte 0-20200023. De transactie vond plaats op 23 maart 2020 vanaf de rekening [rekeningnummer] , de bankrekening van [naam bedrijf BV 4] . [47]
Uit analyse van IP- en inloggegevens komt naar voren dat [medeverdachte 2] zeer waarschijnlijk de gebruiker is van het e-mailadres [mailadres] . [48] Met dat e-mailadres zijn documenten verzonden die waren gescand met een Brother-scanner. In het kantoor van [medeverdachte 2] en [verdachte] op [adres 4] stond een Brother-scanner [49] en op de momenten dat de scans werden gemaakt bevonden hun telefoons zich nabij deze locatie. [50]
Er is ook een (valse) containerzegel met nummer [nummer 1] aangetroffen. [51] De Belgische politie heeft bij de doorzoeking van de loods waar de partij cocaïne in beslag werd genomen, een doorgeknipte originele containerzegel [nummer 1] aangetroffen die hoorde bij container [nummer 1] .
Conclusie
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat er drie containers (met bananen) vanuit Ecuador naar Antwerpen zijn verscheept en dat in een van deze containers 750 kilogram cocaïne zat. Deze container met kenmerk [nummer 1] had zegelnummer [nummer 1] . De containers waren bestemd voor [naam bedrijf BV 3] . en zijn opgehaald door [persoon 6] . [naam bedrijf BV 3] is een dekmantelbedrijf en haar bestuurder, [persoon 7] , een katvanger.
De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte 2] en [verdachte] feitelijk de zeggenschap over [naam bedrijf BV 3] . hadden. [medeverdachte 2] doet zich voor als ‘ [persoon 7] van [naam 1] ’. [52] Ook stort hij contant geld op de rekening van [naam bedrijf BV 3] . [53] Op het kantoor van [medeverdachte 2] en [verdachte] is een ordner gevonden waarop [naam 1] stond. [medeverdachte 2] en [verdachte] hebben [persoon 6] gevraagd de container met cocaïne op te halen uit Antwerpen en hebben het vervoer en de formaliteiten geregeld. [verdachte] heeft ter zitting bevestigd dat hij een zegel heeft gemaakt dat is gebruikt bij dit transport en dat later is gevonden. [medeverdachte 2] en [verdachte] hebben de administratieve afhandeling voor de vrachtwagen geregeld met gebruikmaking van [mailadres] .
Al het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt de rechtbank tot de slotsom dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] , waarbij de materiële bijdrage van verdachte van dusdanig gewicht is dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan medeplegen van de verlengde invoer van in beslag genomen 750 kilogram cocaïne.
Feit 3 - Medeplegen invoer 6,58 gram heroïne op 2 september 2019 (zaaksdossier 9 ‘Astoria’)
De verdachte wordt onder 3 primair (eerste alternatief) kort gezegd verweten dat hij op 2 september 2019, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, 6,58 gram heroïne opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland (Bergschenhoek) heeft gebracht.
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 31 augustus 2019 wordt in de haven van Felixtowe, Engeland een zeecontainer met nummer [nummer 1] onderschept waarin, tussen een deklading handdoeken, 1.279 kilogram heroïne is verstopt. De container was verzegeld met een blauwkleurige zegel met het opschrift [naam bedrijf 6] en het nummer [nummer 1] . [54]
De
arrival noticevan de rederij [naam bedrijf 6] vermeldt dat de afzender van de container [naam bedrijf 4] uit Ghouri Town Islamabad in Pakistan is. De container is bestemd voor [naam bedrijf BV 6] te Schiphol. Zij had opdracht gegeven tot het transport van deze container. [55]
De Engelse autoriteiten vervangen de heroïne door dummy’s en plaatsen een kleine hoeveelheid heroïne terug in de container die vervolgens naar de haven van Antwerpen wordt verscheept. [56] Het gaat om een hoeveelheid van 6,58 gram en een eerste onderzoek wijst uit dat het waarschijnlijk heroïne is. [57] Uit nader onderzoek door het NFI blijkt dat de genoemde hoeveelheid inderdaad heroïne bevat. [58]
Op 1 september 2019 wordt de container in de haven van Antwerpen gelost. [59] Diezelfde dag ontvangt [naam bedrijf BV 4] ( [mailadres] ) van [naam bedrijf BV 6] ( [mailadres] ) een e-mail [60] waarin opdracht gegeven wordt om de container namens [naam bedrijf BV 6] op te halen in de haven van Antwerpen. [61] Een van de bijlagen die bij de e-mail zijn gevoegd, is een ladingsdocument voor de container [nummer 1] . [62] In de “handtekening” onder deze e-mail staat dat [naam bedrijf BV 6] te bereiken is op telefoonnummer [telefoonnummer] . [naam bedrijf BV 4] ( [mailadres] ) stuurt deze opdracht vervolgens aan [persoon 3] ( [mailadres] ). [63]
Op 2 september 2019 omstreeks 09.48 uur arriveert [medeverdachte 4] bij de [straatnaam 2] in Den Haag en gaat daar perceel [nummer 1] binnen. [64] Op dat moment stralen de telefoons van [medeverdachte 2] en [verdachte] zendmasten in de nabije omgeving aan.
Diezelfde ochtend, 2 september 2019, haalt [persoon 3] de container [nummer 1] op uit Antwerpen met een vrachtwagen met het kenteken [kenteken] in combinatie met een oplegger voorzien van het kenteken [kenteken] . Hij rijdt vervolgens naar het terrein van ‘ [naam bedrijf 5] ’, [adres 9] in Bergschenhoek waar hij om 11.00 uur arriveert. Daar wordt de container uitgeladen door [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] . Zij worden vervolgens om 12.08 uur, in de directe nabijheid van de container, in of nabij de loods aan de achterzijde van het [naam bedrijf 5] -gebouw, aangehouden. En kort daarna wordt ook [persoon 4] aangehouden. [65] Tijdens de doorzoeking in de loods gelegen aan de [adres 9] in Bergschenhoek worden nagemaakte transportzegels voorzien van het opschriftnummer [naam bedrijf 6] [nummer 1] aangetroffen. [66]
Doorzoeking kantoor [adres 5] Den Haag 30 juli 2019
In de nacht van 29 op 30 juli 2020 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in het kantoor [adres 5] . Er zijn toen onder meer drie USB-sticks aangetroffen met daarop onder andere documenten die betrekking hebben op de oprichting van [naam bedrijf BV 6] en correspondentie tussen de Belastingdienst en [naam bedrijf BV 6] [67] Tijdens deze doorzoeking werden verder onder andere papieren administratie met betrekking tot de onderneming [naam bedrijf BV 4] , een ABN Amro bankpas op naam van [naam bedrijf BV 4] , een kopie rijbewijs van [persoon 3] en een kopie Alfa Pass op naam van [persoon 3] aangetroffen. [68]
Doorzoeking [adres 5] Den Haag 29 september 2020
Op 29 september 2020 heeft er wederom een doorzoeking plaatsgevonden in de bedrijfsruimte [adres 5] . Tijdens deze doorzoeking is er een Asus-laptop in beslag genomen. Op deze laptop zijn drie mailboxen opgeslagen. Het betreft onder meer:
  • de mailbox van [mailadres] in de periode van 12 februari 2018 tot en met 2 september 2019 met ruim 50 e-mailberichten;
  • de mailbox van [mailadres] in de periode van 30 mei 2019 tot en met 2 september 2019 met ruim 300 e-mailberichten.
Bij de doorzoeking is ook een HP-laptop in beslag genomen waarop de mailbox van [mailadres] stond opgeslagen met daarin ruim 160 e-mailberichten in de periode van 12 februari 2019 tot en met 12 juli 2019. Op deze laptop werden verder de volgende documenten aangetroffen:
  • Arrival notice[naam bedrijf 6] met betrekking tot de zending van de containers met nummer [nummer 1] met als consignee [naam bedrijf BV 6] en als contactpersoon [persoon 8] en als telefoonnummer [telefoonnummer] ;
  • Delivery order[naam bedrijf 6] met betrekking tot de zending van de container met nummer [nummer 1] ;
  • T1-document met betrekking tot de zending van container met nummer: [nummer 1] ;
  • Importfactuur [naam bedrijf 6] met betrekking tot de zending van de container met nummer [nummer 1] ten name van [naam bedrijf BV 6] van 28 augustus 2019 van € 450,-
Op een bij de doorzoeking gevonden USB-stick worden onder andere de e-maildatabase [mailadres] aangetroffen met 44 e-mails die verzonden dan wel ontvangen zijn in de periode van maart 2019 tot september 2019. Een van de e-mails is die van 1 september 2019 waarin de opdracht wordt gegeven tot het transport van container [nummer 1] . Twee van de bijlagen die bijgevoegd zijn, betreffen de ladingsdocumenten, waarvan één voor de container [nummer 1] . Op de USB-stick staat ook een Word-document getiteld “huurovereenkomst [huurovereenkomst] ”. Uit deze overeenkomst blijkt dat het bedrijf [naam bedrijf 7] , vertegenwoordigd door [persoon 4] geboren op [geboortedag 3] 1992, een bedrijfsruimte verhuurt gelegen aan [adres 10] . Deze ruimte wordt verhuurd aan het bedrijf [naam bedrijf BV 1] [71]
Uit bankgegevens van [naam bedrijf BV 6] blijkt dat er op 15 augustus 2019 op de bankrekening van [naam bedrijf BV 6] € 450,- is gestort. Uit diezelfde bankgegevens blijkt ook dat er op 10 en 31 juli 2019 ook bedragen zijn overgeboekt naar [naam bedrijf 6] . [72]
Bij eerdergenoemde doorzoeking in het kantoor [adres 5] is ook een factuur ten aanzien van een levering handdoeken door [naam bedrijf 8] aangetroffen. Op de factuur staat een stempel “betaald per bank 24 juni 2019”. Uit de bankgegevens van [naam bedrijf BV 6] blijkt dat er in juni 2019 bedragen overgemaakt naar [naam bedrijf 8] . [73]
De container met nummer [nummer 1] is afgesloten en verzegeld door middel een daarvoor bestemde transportzegel. Het opschrift zegelnummer van deze zegel komt geheel overeen met (valse) transportzegels, aangetroffen en in beslag genomen tijdens de doorzoeking in de loods aan de [adres 9] in Bergschenhoek. Deze transportzegels zaten in een Jumbotas die door [persoon 2] naar de loods is meegenomen en naar binnengebracht is. [74]
[naam bedrijf BV 6]
De container met handdoeken (en heroïne) was bestemd voor [naam bedrijf BV 6] Uit het bedrijvenregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat [persoon 9] , enig bestuurder van [naam bedrijf BV 6] is. [75] Uit de iCOV-bevraging blijkt dat [persoon 9] op geen enkele wijze inkomsten ontvangt uit zijn werkzaamheden voor [naam bedrijf BV 6] Er zijn daarnaast geen aanwijzingen gevonden dat hij daadwerkelijk enige bemoeienis heeft met [naam bedrijf BV 6] [76] Hij kan dan ook, mede gelet op zijn verklaring bij de politie, [77] worden gezien als katvanger. [naam bedrijf BV 6] is naar het oordeel van de rechtbank een dekmantelbedrijf.
Bij de doorzoeking in de nacht van 29 op 30 juli 2020 in het kantoor [adres 5] zijn onder meer USB-sticks aangetroffen. Op een van de USB-sticks stonden documenten. In een van die documenten doet [persoon 9] een verzoek om een koopovereenkomst op te maken ten aanzien van de overname van [naam bedrijf BV 6] . Er wordt ook gevraagd de statutaire naam te wijzigen naar [naam bedrijf BV 6] Het nieuwe adres volgens de huurovereenkomst zou zijn [adres 11] . Op genoemde USB-stick staat onder andere een brief van de Belastingdienst, gericht aan “ [naam bedrijf BV 6] , [adres 11] ” die is verzonden op 19 maart 2019. [78] Op een externe harde schijf die bij de doorzoeking op 29 september 2020 in beslag genomen is, is een bestandsmap aangetroffen met de naam “ [naam 2] ”. In deze bestandmap stond een digitale kopie van het legitimatiebewijs van [persoon 9] . [79]
[medeverdachte 2] is de gebruiker van de MIFI-router met IMEI-nummer [imei-nummer] en voorzien van IMSI-nummer [imei-nummer] . [80] Uit onderzoek naar deze MIFI-router in combinatie met onlinebankieren met rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [naam bedrijf BV 6] is naar voren gekomen dat [medeverdachte 2] in de periode van 20 november 2019 tot en met 10 december 2019 veertig maal heeft ingelogd op genoemde bankrekening van [naam bedrijf BV 6] [81]
Mede gelet op bovenstaande feiten, waaronder dat wat is aangetroffen in de bedrijfsruimte [adres 5] waar [medeverdachte 2] en [verdachte] kantoor hielden, is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 2] en [verdachte] feitelijk de zeggenschap over [naam bedrijf BV 6] hadden.
OVC-gesprekken
Verder kent de rechtbank voor haar oordeel dat [medeverdachte 2] en [verdachte] samen achter [naam bedrijf BV 6] zaten en daarmee ook degene waren die [naam bedrijf BV 6] hebben gebruikt voor het ten laste gelegde transport, gewicht toe aan de inhoud van de OVC-gesprekken die [medeverdachte 2] en [verdachte] samen en/of met anderen in 2020 hebben gevoerd in hun kantoorruimte op de [adres 3] in Rijswijk die onmiskenbaar betrekking op het onderhavige transport (onderzoek Astoria). De rechtbank geeft deze gesprekken hieronder samengevat weer.
Op 10 februari 2020 spreken [verdachte] en [persoon 10] elkaar. [verdachte] zegt dat zij met z’n drieën werken. [verdachte] zegt: “Ik ga over (ntv). Kijk, we hebben ook gewoon kosten. lk heb nu zegels natuurlijk weer besteld en kijk, zij zeggen al heel simpel, China, het gaat niet om één stuk. Die één stuk kost 10 cent.” “Eh, niet dat we dat wat dat door 5 delen eh dat ik dan, dat ik dan eh onder de streep voor 1.000 euro zegels zit te maken.” [82] Als [persoon 10] aan [verdachte] vraagt: “Heb je vandaag voor hem eh gemaakt zegel of iemand anders” antwoordt [verdachte] : “Iemand anders.” [83] Even later nemen ook [medeverdachte 2] en een onbekende man (NNman) deel aan het gesprek. De NNman zegt: “Ik blijf ook liever gewoon eh de zegels hier laten maken. We hoeven maar te bellen en eh het wordt gemaakt.” [verdachte] zegt dan: “Het is. Kijk, die dinge die koste eh 15 cent of 20 cent. Ik kan ze alleen eh blanco kopen op het moment dat je dus direct uit de fabriek koopt.” [84] [medeverdachte 2] zegt op een gegeven moment: “Als we met ze allen willen verdienen aan die zegels, moet je samen ook natuurlijk betalen.” [85] [verdachte] zegt: “Er staan vier zegels, vier keer een zegel gemaakt en daar is nooit voor betaald.” [86] Even later zegt hij: “Dat is nog. Toen zaten we nog in het ouwe kantoortje. (Ntv) gemaakt, een paar CMA zegels gemaakt nog.” [verdachte] zegt nog wat later: “Ik heb. [naam 3] heb ik nog een paar van gemaakt van zelfs, CMA. Heb een foto van hem, hier.” [medeverdachte 2] zegt dan: “Maar dat is toch geen gek, gek idee omdat we al die zegeltjes die nu allemaal worden gemaakt, dat ze sowieso door die gasten als ze worden gehaald of ze die gewoon afrekenen.” [87]
Op 19 februari 2020 hebben [verdachte] en [persoon 10] in de kantoorruimte op de [adres 3] in Rijswijk een gesprek over een dossier en een rechtszitting. [verdachte] zegt onder andere het volgende: “Ik was gister even bij die advocaat van die neger. Even doorgenomen”. En: “Dit is zo’n dossiertje. Ik heb gisteren daar alles doorgenomen.” “Nee, hij was gezien met een plastic tasje toch, naar binnenlopen en in die tas zaten stanleymessen en de zegels.”. “Die andere gozer die [persoon 1] ook, die andere, die met die andere bril”. [88]
De rechtbank leidt uit dit gesprek af dat met ‘die neger’ [persoon 3] wordt bedoeld. Hij is samen met [persoon 1] aangehouden en is de enige van de vier aangehouden verdachten in onderzoek Astoria met een zwarte huidskleur.
Op 21 februari 2020 zegt [medeverdachte 2] tegen [verdachte] dat op de site van het OM de stukken staan over ‘ [bijnaam] ’. Hij vindt dat er toch wel ernstig uitzien. Hij vraagt [verdachte] : “Die nepzegels waren zeker van jou?” [89] Een van de verdachten betreft [persoon 4] . Gelet op diens uiterlijke kenmerken is het aannemelijk dat [medeverdachte 2] hem ‘ [bijnaam] ’ noemt. Een dag daarvoor had het Openbaar Ministerie op zijn website het artikel: “Strafeisen tot 8 jaar en 9 maanden tegen viertal in heroïneonderzoek” gepubliceerd dat op dit transport betrekking had. [90]
Op 13 maart 2020 spreken [medeverdachte 2] ( [medeverdachte 2] ) en [verdachte] ( [verdachte] ) elkaar en is ook [persoon 7] ( [persoon 7] ) aanwezig. In een gesprek om 11.46 uur wordt het volgende gezegd:
[persoon 7] : Een van de, een van de chauffies die heef 8 jaar boven ze hoof?
[verdachte] : Een van de wat?
[persoon 7] : Die gechauffeurd heeft, zeg maar? 8 jaar? Eis?
[verdachte] : Die gechauffeurd heeft?
[persoon 7] : [naam 4] of [naam 5] , hoe die heet? [naam 4] of [naam 5] of [naam 5] of [naam 4] ? Is 8 jaar tegen geëist? En die gaat in hoger beroep?
[verdachte] : Ja. [91]
Later die dag om 12.21 uur wordt het volgende gezegd:
[persoon 7] : Hij staat in verbinding, [naam 6] , met die advocaat, die rooie, die (ntv). Wist je dat?
[verdachte] : Hoe kan je, hoe, hoe. Hoe kom je daar nou weer bij.
[persoon 7] : Nou, dat heeft ie me verteld allemaal.
[verdachte] : Nou, dat is één grote, één grote pleurisverhaal.
[persoon 7] : Dat vertelt ie me. Dat vertelt ie me.
[verdachte] : Die advocaat van die rooie, dat is onze advocaat.
[persoon 7] : Ja.
[verdachte] : Die staat op de payroll bij ons.
[persoon 7] : Ja.
[medeverdachte 2] : Onze advocaat.
[verdachte] : Hier.
[medeverdachte 2] : Die betale wij. Al die mensen die der al aan vast zitte, dat zijn.
[persoon 7] : Ja, ja. Dat zijn der meer, die bierbuike.
[medeverdachte 2] : Die advocaat, die betale we. [92]
Op 19 maart 2020 zijn [verdachte] ( [verdachte] ), [medeverdachte 2] ( [medeverdachte 2] ) en [persoon 6] ( [persoon 6] ) in de ruimte op de [adres 3] in Rijswijk. Zij hebben het dan over transport(en):
[verdachte] : Bergschenhoek, waar in Bergschenhoek.
[persoon 6] : Bij eh [naam 7] daar eigenlijk hè eh. Groot bedrijventerrein. En die gozer die is toen gevlucht, dat heb ik wel meegekregen, die is bij de A12 bij Utrecht is die eh, is van de weg afgehaald en eh, ja, opgepakt en verder, verder niks. [93]
De rechtbank merkt op dat op het adres [adres 12] in Bergschenhoek [naam bedrijf BV 7] is gevestigd. Dit is op hetzelfde industrieterrein als [naam bedrijf 5] , [adres 9] in Bergschenhoek, alwaar container [nummer 1] met heroïne inzake onderzoek 26Astoria is afgeleverd. De aanhouding van [persoon 4] vond plaats op de A12 nabij Utrecht.
Het gesprek gaat als volgt verder:
[verdachte] : Is dat eh eh, dat waren eh badjassen, met handdoeken derin.
[persoon 6] : Nou, [naam 8] die hoorde ...
[verdachte] : Ja, ja.
[persoon 6] : En toen hoorde ik het ook, eh, geen cocaïne, maar heroïne.
[medeverdachte 2] : Ja.
[verdachte] : De lading was handdoeken of was.
[persoon 6] : Zou zo maar, ja, ja, ja. Towels.
[verdachte] : Ja, towels.
[verdachte] : Is dat eh eh, dat waren eh badjassen, met handdoeken derin.
[persoon 6] : Nou, [naam 8] die hoorde...
[verdachte] : Ja, ja.
[persoon 6] : En toen hoorde ik het ook, eh, geen cocaïne, maar heroine.
[medeverdachte 2] : Ja.
[verdachte] : De lading was handdoeken of was.
[persoon 6] : Zou zo maat, ja, ja, ja. Towels.
[verdachte] : Ja, towels.
[persoon 6] : Ja, towels.
[verdachte] : Dat is die, dat verhaal eh daarvoor. Dit stond op eh Crimesite ook, 300 stuks of zoiets zat er in?
[persoon 6] : Dat weet ik echt niet. Daar kijk ik niet naar.
[medeverdachte 2] : Ja, maar wanneer is het geweest.
[verdachte] : Dat was net voordat voor die van ons..
[medeverdachte 2] : Oh, dat was de aanleiding voor die van ons...
[verdachte] : (Ntv) en ze hadden de zegel hebben ze nagemaakt? (Ntv). (Ntv) ingezet. [94]
[naam bedrijf BV 1] Management
Een ander bedrijf dat bij dit transport een belangrijke rol heeft gespeeld, is [naam bedrijf BV 1] Zij betaalt het hostingbedrijf [hostingbedrijf] dat diensten heeft verleend aan [naam bedrijf BV 6] (hosting van de website) en zij betaalt ook voor de website van [naam bedrijf BV 4] B.V.
Uit gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat [naam bedrijf BV 1] sinds 6 oktober 2014 enig aandeelhouder en bestuurder is van [naam bedrijf BV 1] Van [naam bedrijf BV 1] is in de periode van 1 maart 2015 tot en met 17 mei 2019 [persoon 15] enig aandeelhouder en bestuurder. [95] Zij ontving echter op geen enkele wijze inkomsten van [naam bedrijf BV 1] . Aangenomen kan dus worden dat zij een katvanger is. Sinds 17 mei 2019 is [persoon 11] enig aandeelhouder en bestuurder van [naam bedrijf BV 1] . Uit informatiesystemen van de politie blijkt dat [persoon 11] meerdere keren contact heeft gehad met de politie Den Haag. Tijdens deze contacten heeft hij verklaard werkzaam te zijn als pakketbezorger voor de TNT en diverse schulden te hebben. Tevens blijkt dat hij ten tijde van sluiten van dit voorliggende proces-verbaal in totaal € 4.980,- aan boetes open had staan. Er zijn geen aanwijzingen dat [persoon 11] daadwerkelijk enige bemoeienis heeft met [naam bedrijf BV 1] . [96] Hij kan dus ook als een katvanger worden aangemerkt en [naam bedrijf BV 1] als dekmantelbedrijf.
Op de bankrekening met nummer [rekeningnummer] van [naam bedrijf BV 1] hebben veertien contante stortingen plaatsgevonden met waarde van in totaal € 21.510,-. Dertien van deze stortingen vonden plaats bij de ING op de [straatnaam 3] in Voorburg (dezelfde locatie waar contante storingen ten behoeve van [naam bedrijf BV 6] werden gedaan). Uit de desbetreffende bankgegevens en daarbij behorende camerabeelden blijkt dat [medeverdachte 2] € 15.950,- en [medeverdachte 4] € 5.560,- op deze rekening hebben gestort. [97] Naast deze contante stortingen zijn er op de rekening geen andere inkomsten zichtbaar. Dit betekent dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] beiden voor alle inkomsten van [naam bedrijf BV 1] zorgden.
OVC-gesprek 12 september 2019
Op 12 september 2019 zegt de moeder van [medeverdachte 4] , [persoon 12] , tegen [persoon 13] , de partner van [medeverdachte 2] , in een gesprek waarin het onder anderen gaat over [medeverdachte 2] ( [medeverdachte 2] ) en [verdachte] ( [verdachte] ) dat dat toen het twee weken terug misging, die jongen ( [medeverdachte 4] ) ‘gewoon alles [heeft] gedaan!’ Zij zegt vervolgens dat [medeverdachte 4] gelijk ingreep en dat hij ( [verdachte] ) daar maar stond met zijn handen in het haar te vloeken en te schelden en helemaal niets deed en toen tegen [medeverdachte 4] zei wat hij moest doen en dat [medeverdachte 4] toen heeft gezegd dat hij dat allang had gedaan. [98] De rechtbank gaat ervan uit dat hier het onderhavige transport op 2 september 2019 werd bedoeld.
Conclusie
Al het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt de rechtbank tot de slotsom dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 4] waarbij de materiële bijdrage van verdachte van dusdanig gewicht is dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan medeplegen van de verlengde invoer van de in beslag genomen heroïne.
Feit 1 en 2 Criminele organisatie (zaaksdossier 11)
Onder 1 en 2 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele (drugs)organisatie van 1 juli 2018 tot 1 maart 2019 respectievelijk 1 maart 2019 tot 29 september 2020.
De rechtbank stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven) slechts dan sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. [99]
De rechtbank stelt voorts voorop dat de uitvoering van een (internationaal) drugstransport van een omvang en complexiteit als die zijn bewezen verklaard een criminele organisatie vergt die het plegen van verscheidene misdrijven tot oogmerk heeft. Bij die uitvoering is immers – onder meer – sprake van het meermalen vervoeren, afleveren en in- en uitklaren van de goederen. Elke volgende schakel en etappe vergen telkens nieuwe wilsbesluiten en activiteiten om de verdovende middelen naar een volgende plaats van bestemming te (doen) brengen. [100]
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor beschreven drugstransporten van 2 september 2019 en 30 maart 2020 blijkt dat sprake was van een criminele (drugs)organisatie. Deze organisatie bestond onder anderen uit [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 4] . [medeverdachte 2] en [verdachte] regelden katvangers (‘poppen’) voor de dekmantelbedrijven en chauffeurs ten behoeve van het uiteindelijke transport van verdovende middelen naar Nederland. Zij regelden de betaling van facturen en chauffeurs en valse containerzegels.
Bij de doorzoeking van het kantoor van [medeverdachte 2] en [verdachte] aan het [adres 5] zijn ordners met administratie van bedrijven gevonden die betrokken zijn bij gepakte partijen verdovende middelen. Ook is er op gegevensdragers in het kantoor administratie van dekmantelbedrijven aangetroffen. Ten slotte is een laserprintmachine aangetroffen met een verhuisdoos vol bijbehorende ‘blanco’ zegels waarmee valse containerzegels gemaakt kunnen worden. Daarnaast zijn onder meer PGP-telefoons, laptops, een GPS-tracker en jammers aangetroffen.
Dat er daarvoor ook al sprake was van een criminele (drugs)organisatie blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de hiervoor beschreven drugstransporten van 26 oktober 2018 en 26 december 2018. In dit verband acht de rechtbank het gesprek van 17 maart 2020 tussen [medeverdachte 2] , [verdachte] en [persoon 7] van belang. [verdachte] zegt in dat gesprek tegen [persoon 7] : “We hebben een chauffeur, een oudere chauffeur (de rechtbank merkt op dat hier [persoon 6] wordt bedoeld), die heeft vroeger (…) gewerkt voor ons als groep zijnde (…) en die groep is uit elkaar gegaan, er zat 1 oplichter bij (…) die is er dus uitgewerkt en die komt nergens meer aan de bak. Alleen die chauffeur krijgt nog geld van die oplichter en die blijft een beetje plakken aan die oplichter. Voor die chauffeur hebben wij zat werk.” [101] [medeverdachte 2] zegt in het hiervoor al aangehaalde gesprek op 19 maart 2020 tegen [persoon 6] : “De reden natuurlijk ook dat ik eh weg ben gegaan eh is natuurlijk ook omdat er niet betaald werd en eh ik was er gewoon een beetje klaar mee. Nou, gezegd eb, de mazzel en eb, dan weet natuurlijk wat het probleem is om wat dinge, andere dinge op te zette eh ook met en, ehm [verdachte] (
rechtbank: [verdachte]) samen? Maar ja, dan zijn we een jaar verder en eh we hebben een en ander echt al opgezet en draaiende.” [102]
De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 2] en [verdachte] hun eigen weg zijn gegaan en samen met onder anderen [medeverdachte 4] een nieuwe organisatie zijn gaan vormen. Zij waren verantwoordelijk voor het uitvoeren van de ‘dagelijkse werkzaamheden’ ten behoeve van het plegen van de genoemde misdrijven. Aanvankelijk vormden zij samen met onder anderen [medeverdachte 1] en [persoon 14] ook een criminele organisatie.
De organisaties waaraan verdachte heeft deelgenomen, hadden een logistieke en financiële keten georganiseerd die de invoer van verdovende middelen mogelijk maakte. Binnen die organisaties werden bedrijven opgericht, bankrekeningen voor die bedrijven geopend, dekladingen gekocht, getransporteerd en (soms) opgeslagen. Ook werden er katvangers (‘poppen’) geregeld voor de dekmantelbedrijven en chauffeurs ten behoeve van het uiteindelijke transport van verdovende middelen naar Nederland. De organisaties maakten gebruik van een complexe structuur van bedrijven, waarbij van een reguliere bedrijfsvoering geen sprake was. Als bestuurder en/of aandeelhouder(s) van deze (dekmantel)bedrijven werden op “papier” zogenoemde katvangers gebruikt. De bankrekeningen behorend bij deze bedrijven werden (geheel of ten dele) door contante stortingen gevoed. Contant gestort geld werd regelmatig eerst naar bankrekeningen van andere bedrijven overgemaakt om de herkomst van de uiteindelijke betaling te verhullen. Bij het ‘reguliere’ e-mail verkeer met een expediteur, werd ondertekend met een valse/ fictieve naam. Bij de onderlinge communicatie werd gebruik gemaakt van zogenoemde Pretty Good Privacy-toestellen.
De rol van [verdachte] binnen de organisatie betrof het regelen van bedrijven voor de transporten en het maken van de zegels. De rechtbank verwijst hiervoor ook naar wat zij ten aanzien van bovengenoemde ten laste gelegde feiten (3 en 4) heeft overwogen.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de verdachte heeft behoord tot twee op het plegen van de in de tenlastelegging genoemde misdrijven gerichte samenwerkingsverbanden en dat hij daarnaast ook een aandeel heeft gehad in gedragingen die mede strekten tot dan wel verband hielden met de verwezenlijking van het binnen die twee organisaties bestaande oogmerk.
De rechtbank is daarom van oordeel dat is bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan twee organisaties als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11b van de Opiumwet. Zij komt daarmee tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten 1 en 2.

7.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 primair (eerste alternatief), en 4 primair (eerste alternatief) ten laste gelegde feiten heeft begaan met dien verstande dat
1. hij in de periode van 1 juli 2018 tot 1 maart 2019 in Nederland heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, welke organisatie bestond uit verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [persoon 6] , [medeverdachte 3] en een of meer andere personen en die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in:
  • artikel 10, vierde en vijfde lid Opiumwet, te weten het binnen het grondgebied van Nederland brengen en het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van (verdovende) middelen als bedoeld in lijst I van de Opiumwet;
  • artikel 10a Opiumwet, te weten voorbereidingshandelingen om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen;
  • artikel 11, vierde lid Opiumwet, te weten het binnen het grondgebied van Nederland brengen van (verdovende) middelen als bedoeld in lijst II van de Opiumwet;
  • artikel 420 bis/ter/quater van het Wetboek van Strafrecht, te weten gewoontewitwassen, dan wel opzettelijk witwassen, dan wel schuldwitwassen van voorwerpen, waaronder geldbedragen;
2. hij in de periode van 1 maart 2019 tot 29 september 2020 in Nederland heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, welke organisatie bestond uit verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en een of meer andere personen en die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in:
  • artikel 10, vierde en vijfde lid Opiumwet, te weten het binnen het grondgebied van Nederland brengen en het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van (verdovende) middelen als bedoeld in lijst I van de Opiumwet;
  • artikel 10a Opiumwet, te weten voorbereidingshandelingen om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen;
  • artikel 11, vierde lid Opiumwet, te weten het binnen het grondgebied van Nederland brengen van (verdovende) middelen als bedoeld in lijst II van de Opiumwet
  • artikel 420 bis/ter/quater van het Wetboek van Strafrecht, te weten gewoontewitwassen, dan wel opzettelijk witwassen, dan wel schuldwitwassen van voorwerpen, waaronder geldbedragen;
3. hij op 2 september 2019 te Bergschenhoek, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, 6,58 gram heroïne;
4. hij op 30 maart 2020 te Antwerpen, en/of op de Westerschelde, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk (via de Westerschelde) binnen het grondgebied van Nederland en België heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 750 kilogram cocaïne.

8.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

9.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

10.Gevangenisstraf

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren met aftrek van voorarrest.
Het pleidooi van de raadsman
De raadsman heeft namens verdachte verzocht de problematiek en situatie rondom zijn zoon als een persoonlijke omstandigheid te bezien waarmee rekening dient te worden gehouden bij de oplegging van een eventuele straf en de duur daarvan. Verder heeft de raadsman namens verdachte gevraagd ook rekening te houden met de brief van een werkgever die bereid is verdachte in dienst te nemen op het moment dat hij in vrijheid wordt gesteld en de omstandigheid dat verdachte bij een invrijheidstelling over woonruimte en een stabiele thuissituatie beschikt samen met zijn zoon en partner die een werkkring en sociaal netwerk heeft dat mijlenver afstaat van de wereld die in deze strafzaak een rol heeft gespeeld. De raadsman heeft er ten slotte op gewezen dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft deelgenomen aan twee criminele (drugs)organisaties. Het doel van de organisaties was onder andere de invoer van cocaïne en heroïne naar Nederland. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee internationale drugstransporten. Het betreft een hoeveelheid van 750 kilogram cocaïne en 6,58 gram heroïne. Ten aanzien van de heroïne overweegt de rechtbank dat hoewel slechts een hoeveelheid van 6,58 gram bewezen wordt verklaard, de rechtbank bij de strafoplegging wel rekening zal houden met de beoogde invoer van de grotere hoeveelheid heroïne van bijna 1.300 kilogram, die aanwezig was voor het ingrijpen door de Britse autoriteiten.
Internationale drugshandel vormt een gevaar voor de openbare veiligheid en de volksgezondheid. Verdachte streefde enkel grote vermogensvoordelen na en hield geen rekening met de gezondheid van de individuele gebruikers, met de randcriminaliteit die drugshandel en -gebruik meebrengen en met de gevaren voor de openbare veiligheid die voortkomen uit de grote financiële belangen die op het spel staan. Het handelen van verdachte getuigt duidelijk van een criminele ingesteldheid.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank ook gelet op de straffen die doorgaans in soortgelijke gevallen worden opgelegd en heeft gekeken naar de oriëntatiepunten voor de strafoplegging van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt bij een gewicht van meer dan 20 kilogram, afhankelijk van de rol die de verdachte bij het strafbare feit heeft gespeeld, een gevangenisstraf voor de duur van vijf of zes jaren genoemd.
Verdachten [persoon 1] , [persoon 4] en [persoon 2] zijn voor hun rollen in het onderzoek Astoria (feit 5) door het Gerechtshof Amsterdam op 24 juni 2021 tot gevangenisstraffen van 6 tot 7 jaar veroordeeld. Voor verdachte komen daar nog een ander drugstransport met een aanzienlijke hoeveelheid en deelname aan een criminele organisatie bij.
De rechtbank is gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de rol die de verdachte daarin heeft vervuld, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht jaren passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

11.De in beslag genomen voorwerpen

Onder de verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
twee tabletteermachines Robary tablet press machine;
zak met los geld (€ 378,80);
veel muntgeld (€ 1.354,05);
vals 50 eurobiljet
horloge (Rolex);
administratie (stukken die duiden op lekken);
€ 500,-;
€ 750-;
€ 1.695,-;
€ 4.250,-;
administratie;
zwarte telefoon (Blackberry vierkant model);
zwarte telefoon (Alcatel);
USB-stick (memorykaart) San Disk Cruzer Edge;
16. zwarte telefoon (Samsung);
17. zwart telefoon (Nokia 2730c-1);
18. witte iPhone, encryptie device;
19. telefoon Aquaris X, encryptie device;
20. telefoon (Blackberry classic), encryptie device;
21. telefoon (Blackberry model 8900), encryptie device;
22. telefoon encryptie device.
De officier van justitie heeft gevorderd al de in beslag genomen voorwerpen verbeurd te verklaren met uitzondering van het valse 50 eurobiljet waarvan de onttrekking aan het verkeer is gevorderd. Ten aanzien van de voorwerpen/geldbedragen genoemd onder 3, 5, 8, 9 en 10 heeft de officier van justitie opgemerkt dat daar conservatoir beslag op ligt zodat daarover geen beslissing hoeft te worden genomen.
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de encryptie-devices (cryptofoons), (nummers 19 tot en met 23), die aan verdachte toebehoren, verbeurd verklaren. Deze voorwerpen zijn daarvoor vatbaar, aangezien zij tot het begaan van het onder 1 en 2 bewezen geachte zijn bestemd. De rechtbank heeft bij het opleggende van deze bijkomende straf rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
Onder verdachte is een vals 50 eurobiljet in beslag genomen. Vals geld moet voor zover het bezit ervan niet is gecontroleerd uit het maatschappelijk verkeer worden verwijderd. De officier van justitie heeft, zonder verdachte het voorhanden hebben van het valse geldbiljet ten laste te leggen, onttrekking aan het verkeer ervan gevorderd. Het valse geld heeft evenwel geen relatie met de ten laste gelegde feiten (een en ander zoals bedoeld in artikel 36c van het Wetboek van Strafrecht). Ook kan het niet in relatie komen te staan met soortgelijke feiten (een en ander zoals bedoeld in artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht). Onttrekking aan het verkeer is derhalve als beslissing in dit vonnis niet mogelijk. Verplichte verbeurdverklaring (artikel 214bis van het Wetboek van Strafrecht) is ook niet aan de orde. Anderzijds kan de rechtbank bezwaarlijk vals geld aan verdachte teruggeven. De enige rechtens toegestane en verantwoorde beslissing die de rechtbank kan nemen, is de bewaring ten behoeve van de rechthebbende te gelasten (artikel 353, tweede lid onder c van het Wetboek van Strafvordering). Het Openbaar Ministerie kan dan te zijner tijd, na ommekomst van de daarvoor geldende bewaartermijn, alsnog een beslissing nemen met betrekking tot dit voorwerp die erop neerkomt dat het voorwerp aan het verkeer worden onttrokken. Het Openbaar Ministerie kan ook een vordering tot onttrekking aan het verkeer als bedoeld in artikel 552f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering bij de rechtbank indienen.
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal gelasten dat de overige voorwerpen aan verdachte worden teruggegeven. Uit het omvangrijke dossier blijkt niet dat deze voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring zoals bedoeld in artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht.
Op de geldbedragen genoemd onder 3, 8, 9 en 10 en de Rolex ligt naast klassiek beslag (artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering) ook conservatoir beslag (artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering). Dit betekent dat hoewel de rechtbank zal gelasten dat deze voorwerpen aan verdachte moeten worden teruggegeven, verdachte de voorwerpen niet zal terugkrijgen.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en bijkomende straf zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 primair (eerste alternatief) en 4 primair (eerste alternatief) ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op:
1. en 2. telkens: Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid, artikel 10a, eerste lid en artikel 11, vierde lid, van de Opiumwet en deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
3. en 4. telkens: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart de verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart de volgende encryptiedevices verbeurd:
  • 19. witte iPhone;
  • 20. telefoon Aquaris X;
  • 21. telefoon (Blackberry classic);
  • 22. telefoon (Blackberry model 8900);
  • 23. telefoon.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
  • 1. twee tabletteermachines Robary tablet press machine;
  • 2. zak met los geld (€ 378,80);
  • 3. veel muntgeld (€ 1.354,05)
  • 5. horloge (Rolex);
  • 6. administratie (stukken die duiden op lekken);
  • 7. € 500,-;
  • 8. € 750-;
  • 9. € 1.695,-;
  • 10. € 4.250,-;
  • 11. administratie;
  • 12. zwarte telefoon (Blackberry vierkant model);
  • 13. zwarte telefoon (Alcatel);
  • 14. USB-stick (memorykaart) San Disk Cruzer Edge;
  • 17. zwarte telefoon (Samsung);
  • 18. zwart telefoon (Nokia 2730c-1);
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende:
4. vals 50 eurobiljet.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. C.M. Degenaar en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 juli 2022.
[...]
[...]
  • [...]
  • [...]

Voetnoten

1.HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9972,
2.HR 10 november 1992, NJ 1993, 225 en HR 21 november 2006, ECLI:NL:HR: AY9575,
3.HR 11 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1302 en HR 17 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2640.
4.Hierna [verdachte] tenzij anders staat aangegeven.
5.Rubriek 05 – Bijlage 113, p. 51.846 – 51.848 en het proces-verbaal van verhoor van getuige van 15 maart 2022 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de getuigenverklaring van [persoon 5] .
6.Rubriek 05 – Bijlage 02, p. 51.009 (Locatie kantoor [medeverdachte 2] – [straatnaam 2] [nummer 1] ).
7.Rubriek 07 – Bijlage 195, p. 71.317.
8.Rubriek 07 – Bijlage 196, p. 31.318.
9.Rubriek 05 – Bijlage 113, p. 51.846 – 51.848 (Pv onderzoek [adres 13] ).
10.Proces-verbaal van de terechtzitting van 26, 27, 28 oktober 2021, 9 november 2021 (p. 15-16) en 12 mei 2022.
11.Rubriek 05 – Bijlage 113, p. 51 846 – 51.862 (Pv onderzoek [adres 13] ).
12.Rubriek 05 – Bijlage 59, p. 51.506 – 51.515 (Pv bevindingen [adres 4] ).
13.Rubriek 05 – Bijlage 60, p. 51.516 – 51.530 (Pv bevindingen [adres 5] ).
14.Rubriek 03 – Bijlage 37 p. 31.266 – 31.290 (Forensisch onderzoek doorzoeking [adres 5] Den Haag).
15.Rubriek 05 – Bijlage 221, p. 52.850 (Pv betaling aan [rederij] ).
16.Rubriek 06 – Bijlage 06, p. 61.156 (Uitvoeringsstukken België EOB-U-2020024454 (ZD10).
17.Rubriek 07 – Bijlage 129, p. 71.199 – 71.200.
18.Rubriek 07 – Bijlage 135, p. 71.214 – 71.215.
19.Rubriek 07 – Bijlage 140 tot en met 143, p. 71.224 – 71.233.
20.Rubriek 07 – Bijlage 150, p. 71.245 – 71.247.
21.Rubriek 07 – Bijlage 151, p. 71.248.
22.Rubriek 07 – Bijlage 153, p. 71253 – 71.254.
23.Rubriek 07 – Bijlage 157, p. 71.263.
24.Rubriek 07 – Bijlage 157 tot en met 159, p. 71.262 – 71.267.
25.Rubriek 07 – Bijlage 157 tot en met 159, p. 71.262 – 71.267.
26.Rubriek 05 – Bijlage 46, p. 51.300 – 51.302 (Onderzoek mailbox [mailadres] )
27.Rubriek 05 – Bijlage 46, p. 51.300 – 51.302 en Rubriek 05 – Bijlage 223, p. 52.853 – 52.854.
28.Rubriek 05 – Bijlage 46, p. 51.301 (Onderzoek mailbox [mailadres] ).
29.Rubriek 05 – Bijlage 46 en 223, p. 51.300 – 51.302 en 223, p. 52.853 – 52.854.
30.Rubriek 05 – Bijlage 46 p. 51.300 – 51.302 (Onderzoek mailbox [mailadres] ).
31.Rubriek 05 – Bijlage 46, p. 51.301 (Onderzoek mailbox [mailadres] ).
32.Rubriek 04 – Bijlage 29, p. 41.157–(Observatie 25 maart 2020).
33.Rubriek 05 – Bijlage 222, p. 52.851 – 52.852 (Pv route [persoon 6] / [kenteken] ).
34.Rubriek 05 – Bijlage 46, p. p. 51.300 – 51.302 Rubriek 05 – Bijlage 223, p. 52.853 – 52.854.
35.Rubriek 06 – Bijlage 06, p. 61.098 – 61.298 m.n. p. 61.118. (Uitvoeringsstukken België EOB-U-2020024454).
36.Rubriek 03 – Bijlage 39, p. 31.298 – 31.299 (NFI-rapport).
37.Rubriek 08 – Bijlage 78, p. 81479-81484 (KvK [naam bedrijf BV 3] .).
38.Persoonsdossier [persoon 7] , p. 11-17.
39.Rubriek 05 – Bijlage 53, p. 51.320 – 51.321 (Pv DZK AL084 ( [naam bedrijf BV 3] )).
40.Rubriek 05 – Bijlage 139, p. 52.019 – 52.052 (Pv documenten [naam bedrijf BV 3] ).
41.Rubriek 05 – Bijlage 07, p. 51092 – 51094 (Cont. stortingen [naam bedrijf BV 3] ) en 18, p. 51140 (Cont. stortingen [naam bedrijf BV 3] ).
42.Rubriek 07 – Bijlage 89, p. 71.134 – 71.135.
43.Rubriek 07 – Bijlage 172, P. 71.287 – 71.288.
44.Rubriek 05 – Bijlage 52, pagina 51.318 – 51.319 (Pv DZK AL084 ( [naam bedrijf BV 4] BV).
45.Rubriek 05 – Bijlage 117, p. 51.873 – 51.898 (Pv documenten [naam bedrijf BV 4] ).
46.Rubriek 05 – Bijlage 126, p. 51.929 – 51.938 (Pv onderzoek [nummer 1] ). Waar in dit PV wordt gesproken over “ [mailadres] ” gaat de rechtbank ervan uit dat is bedoeld “ [mailadres] .nl”.
47.Rubriek 05 – Bijlage 131, p. 51.979 – 51.991 (Pv documenten [naam bedrijf BV 4] / [naam 1] ).
48.Rubriek 05 – Bijlage 45, p. 51.293 – 51.299 (Inlogsessies [mailadres] ).
49.Rubriek 05 – Bijlage 59, p. 51.506 – 51.515 (Pv bevindingen [adres 4] ).
50.Rubriek 05 – Bijlage 224, p. 52.855 – 52.858 (Pv aanwezigheid [verdachte] en [medeverdachte 2] op [adres 4] ).
51.Rubriek 05 – Bijlage 112, p. 51.842 – 51.845 (Pv onderzoek containerzegels).
52.Rubriek 07 – Bijlage 89, p. 71.134.
53.Rubriek 05 – Bijlagen 07, p. 51.092 – 51.094 (Cont. stortingen [naam bedrijf BV 3] ) en 18, p. 51.140 (Cont. stortingen [naam bedrijf BV 3] ).
54.Rubriek 09 – Bijlage 36, p. 91.770 – 91.799 (Pv bevindingen).
55.Rubriek 05 – Bijlage 168, p. 52.320 – 52.320, in het bijzonder 52.321 (Pv mailbox [mailadres] ).
56.Rubriek 09 – Bijlage 36, p. 91.770 – 91.799 (Pv bevindingen).
57.Rubriek 09 – Bijlage 37, p. 91.800 – 91801 (Pv FTO verdovende middelen).
58.Rubriek 09 – Bijlage 38, p. 91.802 – 91.803 (Rapport NFI verdovende middelen).
59.Rubriek 09 – Bijlage 25, p. 91.243 – 91.246 (Pv telecommunicatie Sky).
60.Rubriek 05 – Bijlage 126, p. 51.929 – 51.938 (Pv onderzoek [nummer 1] ).
61.Rubriek 05 – Bijlage 22, p. 51.154 51.156 (E-mailbox [mailadres] )
62.Rubriek 05 – Bijlage 26, p. 51.929 – 51.938 (Pv onderzoek [nummer 1] ).
63.Rubriek 05 – bijlage 129, p. p. 51.963 – 51.969 in het bijzonder p. 51.969.
64.Rubriek 04 – Bijlage 08, p. 41.027 – 41.031 (Observatie 2 september 2019).
65.Rubriek 09 – Bijlage 25, p. 91.243 – 91.246 (Pv telecommunicatie Sky).
66.Rubriek 09 – Bijlage 24, p. 91.233 – 91.242 (Pv transportzegels).
67.Rubriek 05 – Bijlage 51, p. 51.316 – 51.317 (Pv DZK AL084 ( [naam bedrijf BV 6] )
68.Rubriek 05 – Bijlage 52, p. 51.318 – 51.319 (Pv DZK AL084 ( [naam bedrijf BV 4] BV).
69.Rubriek 05 – Bijlage 129, p. 51.963 – 51.969 (Pv e-mails [persoon 3] Logistics/ [naam 1] / [naam 2] Trading).
70.Rubriek 05 – Bijlage 168, p. 52.320 – 52.324 (Pv mailbox [mailadres] ).
71.Rubriek 05 – Bijlage 126, p. 51.929 – 51.938 (Pv onderzoek [nummer 1] ).
72.Proces-verbaal zaaksdossier 09 - [nummer 1] -1854, pagina 12.
73.Rubriek 05 – Bijlage 138, p. 52.016 – 52.018 (Pv factuur 15000 kg textiel).
74.Rubriek 09 – Bijlage 24, p. 91.233 – 91.242 (Pv transportzegels).
75.Rubriek 08 – Bijlage 77, p. 81.476 – 81.478 (Kvk [naam bedrijf BV 6] ).
76.Proces-verbaal zaaksdossier 09 - [nummer 1] -1854, pagina 11.
77.Rubriek 02 – Bijlage 36, p. 21.410 – 21.419 (Verhoor [persoon 9] ).
78.Rubriek 05 – Bijlage 51, p. 51.316 – 51.317 (Pv DZK AL084 ( [naam bedrijf BV 6] ).
79.Rubriek 05 – Bijlage 130, p. 51970 – 51978 (Pv documenten [naam 1] ).
80.Rubriek 05 – Bijlage 24, pagina 51.159 – 51.177 (Analyse gebruik MIFI ( [medeverdachte 2] )).
81.Rubriek 05 – Bijlage 29, p. 51.204 (Inloggen [naam bedrijf BV 6] ).
82.Rubriek 07 – Bijlage 115, p. 71.170 – 71.172.
83.Rubriek 07 – Bijlage 116, p. 71.173 – 71.174.
84.Rubriek 07 – Bijlage 117, p. 71.175 – 71.177.
85.Rubriek 07 – Bijlage 119, p. 71.180 – 71.181.
86.Rubriek 07 – Bijlage 120, p. 71.182 – 71.183.
87.Rubriek 07 – Bijlage 121, p. 71.184 – 71.185.
88.Rubriek 07 – Bijlage 122, p. 71.186 – 71.187.
89.Rubriek 05 - Bijlage 193, p. 52.646 (Pv OVC 21 februari 2020).
90.Proces-verbaal zaaksdossier 09 “Astoria” 2e aanvulling §2.2.
91.Rubriek 07 – Bijlage 132, p. 71.205 – 71.207.
92.Rubriek 07 – Bijlage 133, p. 71.208 – 71.210.
93.Rubriek 07 – Bijlage 153, p. 71.211 – 71.213.
94.Rubriek 07 – Bijlage 153, p. 71.253 – 71.254.
95.Rubriek 08 – Bijlage 79, p. 81.485 – 81.489 (KvK [naam bedrijf BV 1] + [naam bedrijf BV 1] B.V. )
96.Rubriek 02 – Bijlage 28, p. 21.264-21.268 (Verhoor [persoon 11] ).
97.Rubriek 05 – Bijlage 33, p. 51.238 – 51.246 (Camerabeelden 01-01-19 t/m 17-04-19).
98.Rubriek 07 – Bijlage 279, p. 71.460 – 71.461.
99.Hoge Raad 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264 en Hoge Raad 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:413
100.Hoge Raad 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502.
101.Rubriek 07 – Bijlage 135, p. 71.214.
102.Rubriek 07 – Bijlage 150, p. 71.245 – 71.247.