ECLI:NL:RBAMS:2022:8062

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
22_1464
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ligplaatsvergunning voor bedrijfsvaartuig in Amsterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 22 december 2022, wordt het beroep van eiser, die een ligplaatsvergunning voor zijn bedrijfsvaartuig heeft aangevraagd, behandeld. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam geweigerd vanwege een vergunningenstop die in de Uitvoeringsnota van het bedrijfsvaartuigenbeleid is opgenomen. De rechtbank oordeelt dat het college de vergunningenstop in dit specifieke geval niet aan eiser kan tegenwerpen, omdat hij al sinds 2015 een feitelijke ligplaats heeft met een ontheffing en het ontbreken van een ligplaatsvergunning zijn concurrentiepositie negatief beïnvloedt. De rechtbank benadrukt dat de vergunningenstop sinds 1996 van kracht is en dat er nog geen nieuw verdeelsysteem in werking is getreden. Ondanks het gegronde beroep, kan de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien, omdat de aanvraag ook in strijd is met het bestemmingsplan, dat een maximum aantal ligplaatsen voorschrijft. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, en bepaalt dat het college het griffierecht aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/1464

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] uit Amsterdam, eiser,

(gemachtigde: mr. J. Monster),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder,

(gemachtigden: mr. E.G. Blees en mr. Y. Chaouki).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, handelend onder de naam [eiser] (hierna te noemen: eiser), tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een ligplaatsvergunning voor bedrijfsvaartuig ‘ [naam vaartuig] ’.
2. De [naam vaartuig] is een historisch vaartuig en heeft sinds 2015 een ligplaats ter hoogte van [adres] in Amsterdam op grond van een vignet voor de pleziervaart en een ontheffing voor de lengte.
3. Op 16 maart 2021 verleende het college van burgemeester en wethouders (het college) aan eiser een exploitatievergunning voor de [naam vaartuig] die geldig is vanaf
1 maart 2024 tot en met 1 maart 2034.
4. Op 30 maart 2021 heeft eiser een aanvraag voor een ligplaatsvergunning voor de [naam vaartuig] (ter hoogte van [adres] ) ingediend.
5. Het college heeft deze aanvraag op 3 juni 2021 afgewezen. Hieraan legt het college ten grondslag dat uit het Instellingsbesluit [1] volgt dat er geen nieuwe ligplaatsvergunningen voor bedrijfsvaartuigen worden verleend in de binnenstad of het Havenatlasgebied. De locatie ter hoogte van [adres] valt hierbinnen. Het Instellingsbesluit bevat weliswaar een uitzondering voor passagiersvaartuigen waarvoor een exploitatievergunning is verleend, maar de [naam vaartuig] beschikte daar ten tijde van de aanvraag niet over. De afgegeven vergunning is pas geldig vanaf 1 maart 2024. Een vaartuig dat (nog) niet geëxploiteerd mag worden, komt niet in aanmerking voor een ligplaatsvergunning. [2] Daarom wijst het college de aanvraag af.
6. Eiser beschikt ook over een exploitatievergunning voor het vaartuig ‘ [naam vaartuig 2] ’. Op 21 oktober 2021 heeft eiser een aanvraag ingediend om deze exploitatievergunning over te zetten op naam van [naam vaartuig] . Met ingang van 23 november 2021 heeft het college deze wijziging doorgevoerd. De exploitatievergunning voor [naam vaartuig] heeft als einddatum 1 maart 2024.
7. Met het bestreden besluit van 10 februari 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eiser beschikt nu weliswaar over een geldige exploitatievergunning voor de [naam vaartuig] , maar de Uitvoeringsnota [3] staat in de weg aan het verlenen van de ligplaatsvergunning. Daarin is een stop opgenomen op het verlenen van nieuwe ligplaatsvergunningen aan bedrijfsvaartuigen: "
Er worden géén nieuwe ligplaatsen voor passagiersvaartuigen in het beheersgebied van stadsdeel Amsterdam-Centrum uitgegeven tot het facetbestemmingsplan onherroepelijk is vastgesteld. Hierover heeft het dagelijks bestuur in 2005 - bij de uitgifte van nieuwe exploitatievergunningen door de centrale stad – al een standpunt ingenomen. Dat betekent dat voorlopig alleen voor bestaande passagiersvaartuigen, die al vóór de uitgifte van nieuwe exploitatievergunningen in 2006 dergelijke vergunningen hadden, ligplaatsen zullen worden gehonoreerd." [4]
Dit komt volgens het college in de praktijk neer op een uitzondering voor exploitatievergunningen die in 1996 of daarvóór zijn verleend. Het bedoelde (facet)bestemmingsplan is op 26 juni 2012 vastgesteld. Dat is het bestemmingsplan ‘Water’. Omdat er daarna geen besluit is genomen of er wel of geen nieuwe ligplaatsen of ligplaatsvergunningen worden verleend voor passagiersvaartuigen in stadsdeel Centrum waarvoor recente exploitatievergunningen zijn verleend, blijft de stop uit de Uitvoeringsnota gelden. Ook bestaat er volgens het college in verband met het bestemmingsplan een bezwaar om de ligplaatsvergunning te verlenen, omdat er zeven ligplaatsen zijn ingetekend op de verbeelding van het bestemmingsplan ‘Water’ en deze aanvraag de achtste ligplaats is. Dat overschrijdt het maximum.
8. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Het plafond uit de Uitvoeringsnota is onrechtmatig en in strijd met het gelijkheidsbeginsel en een rechtmatige verdeling van schaarse rechten. Het innemen van een ligplaats is een economische activiteit en daarom is de Dienstenrichtlijn van toepassing op het vergunningstelsel voor ligplaatsen. Daarnaast is na vaststelling van het bestemmingsplan ‘Water’ de Uitvoeringsnota niet langer geldig. Ook is sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel nu het college in de gelijke gevallen van salonboot ‘ [naam salonboot] ’ en gondel ‘ [naam gondel] ’ anders heeft gehandeld dan bij eisers aanvraag.
9. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
10. De rechtbank heeft het beroep op 10 november 2022 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigden van het college en [naam] , coördinator ligplaatsen bij de gemeente Amsterdam.

Juridisch kader

11. Het juridisch kader is opgenomen in de bijlage van deze uitspraak en maakt hiervan onderdeel uit.

Beoordeling door de rechtbank

12. De rechtbank beoordeelt of het college de ligplaatsvergunning op goede gronden heeft geweigerd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
13. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond, maar laat de rechtsgevolgen daarvan in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Is de Uitvoeringsnota niet langer geldig?
14. Eiser stelt zich op het standpunt dat na de vaststelling van het bestemmingsplan ‘Water’ de Uitvoeringsnota niet langer geldig is.
15. De rechtbank is van oordeel dat de Uitvoeringsnota nog steeds geldig is en verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 november 2017 [5] waarin hierover al is geoordeeld. De rechtbank heeft geen aanleiding om anders te oordelen.
Is de Dienstenrichtlijn van toepassing op het stelsel van ligplaatsvergunningen?
16. Verder voert eiser aan dat het innemen van een ligplaats een economische activiteit is en dat de Dienstenrichtlijn daarom van toepassing is op het ligplaatsvergunningstelsel. Het Instellingsbesluit bepaalt dat alleen passagiersvaartuigen voor een ligplaats in aanmerking kunnen komen. De beperking geldt dus alleen voor deze doelgroep. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat in Amsterdam de passagiersvaart plaatsvindt met elektrische boten en dat daarom een ligplaats met laadmogelijkheid nodig is. Liggen, laden en varen is onderdeel van één en dezelfde activiteit en de toepasselijkheid van de Dienstenrichtlijn is gelegen in de verknochtheid hiervan. Eiser is een ‘hospitality schipper’ en heeft afspraken gemaakt met diverse hotels die inhouden dat hij binnen een half uur na een verzoek om een rondvaart bij het betreffende hotel moet kunnen zijn. Dat is de dienst die hij aanbiedt. Eiser heeft daarom een ligplaats nodig, want zonder ligplaats kan hij zijn dienst niet uitoefenen en niet concurreren met vergelijkbare aanbieders. Nu de ligplaats voor eiser een voorwaarde is voor het uitoefenen van zijn diensten, is de Dienstenrichtlijn daarop van toepassing. Ter ondersteuning van dit standpunt verwijst eiser naar de uitspraken van de Afdeling van 9 januari 2019 [6] en van 28 augustus 2019 [7] .
17. Het college stelt zich op het standpunt dat het innemen van een ligplaats met een bedrijfsvaartuig geen economische activiteit is. De Afdeling heeft in de uitspraak waar eiser naar verwijst geoordeeld dat als een ligplaats wordt ingenomen met een vaartuig waarmee economische activiteiten worden verricht, de ligplaatsvergunning voor zo’n vaartuig een economische vergunning is. Dat is iets anders dan een economische activiteit. Ook ziet deze uitspraak niet op een passagiersvaartuig. Ook daarom is de Dienstenrichtlijn niet van toepassing. Ter ondersteuning van zijn standpunt verwijst het college naar de uitspraak van de Afdeling van 1 januari 2017 [8] en twee uitspraken van deze rechtbank van 21 mei 2021 [9] .
18. De rechtbank benadrukt dat de Dienstenrichtlijn betrekking heeft op vergunningenstelsels en niet op onderdelen van zo’n stelsel of op individuele vergunningen. De vraag is dus niet of de precieze bedrijfsvoering van eiser een ligplaatsvergunning vereist, maar of het ligplaatsenvergunningenstelsel als geheel de toegang tot een dienstenactiviteit specifiek regelt en/of daar specifiek op van toepassing is. De rechtbank is van oordeel dat het ligplaatsvergunningenstelsel niet onder de werking van de Dienstenrichtlijn valt, omdat de eis die aan de activiteit wordt gesteld, in dit geval het beschikken over een ligplaatsvergunning, een eis is die voor een ieder geldt en niet specifiek op dienstverlening van toepassing is. Zowel dienstverrichters als particulieren hebben een ligplaatsvergunning nodig als zij met een (woon)boot een ligplaats willen innemen in Amsterdam. [10] De algemene verplichting om te beschikken over een ligplaatsvergunning ziet dus niet specifiek op de toegang tot een activiteit in verband met diensten en is daar ook niet specifiek op van invloed. Een beslissing op de aanvraag om een ligplaatsvergunning is daarom geen beslissing over de toegang tot of de uitoefening van een dienst in de zin van de Dienstenrichtlijn en de Dienstenwet. Het betoog van eiser slaagt niet.
Is de (vergunningenstop uit de) Uitvoeringsnota evenredig?
19. Eiser voert aan dat de Uitvoeringsnota in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en een rechtmatige verdeling van schaarse rechten. Ligplaatsvergunningen worden door de Uitvoeringsnota op onrechtmatige wijze schaars gemaakt. De schaarse rechten worden niet gelijkmatig verdeeld als vergunninghouders die vóór 1996 beschikten over een exploitatievergunning exclusief aanspraak kunnen maken op een ligplaatsvergunning. Ook beïnvloedt het wel of niet beschikken over een ligplaatsvergunning de kosten van de exploitatie van de vergunninghouder. De Uitvoeringsnota geeft zonder goede reden blijvend voordeel aan oude vergunninghouders en nieuwkomers worden op onredelijke kosten gejaagd. Oude vergunninghouders met een twintig meter lange dieselboot betalen dit jaar
€ 0,- in het centrum van Amsterdam terwijl elektrische boten van tien meter ongeveer
€ 5.000 tot € 8.000,- buiten het centrum betalen. Eiser voert verder aan dat sinds de instelling van het volumebeleid voor exploitatievergunningen het plafond uit de Uitvoeringsnota niet noodzakelijk en niet proportioneel is. Er zijn 550 exploitatievergunningen te verdelen voor passagiersvaartuigen. Door het instellen van een plafond voor exploitatievergunningen zijn ligplaatsvergunningen in redelijkheid niet meer schaars. Het weigeren van een vergunning op grond van dit plafond is onvoldoende onderbouwd en kennelijk onredelijk.
20. Het college geeft aan dat het beleid uit de Uitvoeringsnota rechtmatig is. Dat heeft de Afdeling op 1 november 2017 [11] bevestigd. Op dit moment wordt er door het college gewerkt aan nieuw beleid voor het uitgeven van ligplaatsvergunningen voor passagiersvaartuigen, waarbij rekening wordt gehouden met de stand van het recht, met het feit dat exploitatievergunningen voor passagiersvaartuig rouleren en waarbij van belang is
dat een nieuwe lichting exploitatievergunningen ingaat op 1 maart 2024. Vóór die
tijd is het nieuwe beleid voor de uitgifte van ligplaatsvergunningen vastgesteld en
in werking getreden. Het nu al op voorhand verlenen van een ligplaatsvergunning aan eiser doorkruist de vaststelling van dit beleid. Het college heeft op 1 februari 2022 besloten de Beleidsregels wijzigen en verlenen ligplaatsvergunningen voor bedrijfsvaartuigen vast te stellen. Deze beleidsregels zijn bekendgemaakt op 4 maart 2022. Hierin is opgenomen dat het college nieuwe aanvragen voor ligplaatsvergunningen voor bedrijfsvaartuigen niet in behandeling neemt (met uitzondering van aanvragen waarbij sprake is van een nieuwe eigenaar van een bedrijfsvaartuig waarvoor al een ligplaatsvergunning is verleend), totdat de regels voor de toewijzing van ligplaatsvergunningen in werking zijn getreden.
21. De rechtbank beoordeelt of de vergunningenstop in de Uitvoeringsnota een gerechtvaardigd doel heeft dat in het licht van dat doel geschikt, noodzakelijk en evenwichtig is. De rechtbank overweegt dat een vergunningenstop op zichzelf aan deze voorwaarden voldoet, maar dat het in dit geval onevenredig is de vergunningenstop uit de Uitvoeringsnota (nog) aan eiser tegen te werpen. De rechtbank neemt daarbij de volgende omstandigheden in aanmerking. Eiser heeft een ligplaatsvergunning aangevraagd voor een ligplaats ter hoogte van [adres] . De boot van eiser, de [naam vaartuig] , ligt daar al sinds 2015 met een ontheffing voor de pleziervaart. Eiser heeft op de zitting uitgelegd dat hij een ‘hospitality schipper’ is en dat hij regelmatig aanvragen voor een vaart krijgt, waarbij gewenst is dat hij binnen een half uur bij de klant (veelal een hotel) kan zijn om personen rond te varen. De aanbieder die niet beschikt over een ligplaats in het centrum van Amsterdam heeft daarbij een slechtere concurrentiepositie ten opzichte van aanbieders die daar wel over beschikken. Hoewel de ligplaatsvergunning dus niet specifiek gericht is op de dienst die eiser wil leveren, heeft het wel of niet verkrijgen van de vergunning wel invloed op zijn concurrentiepositie. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat al sinds 1996 een vergunningenstop geldt. Het college beroept zich dus al zeer lange tijd op deze stop. Het college heeft aangegeven dat er nieuw beleid in de maak is, maar dat nog onduidelijk is wanneer dit beleid aan het college wordt voorgelegd en in werking treedt. Dat het college in dit specifieke geval vasthoudt aan het beleid vindt de rechtbank daarom onevenredig. Daarbij is van belang dat eiser feitelijk al een ligplaats op de gewenste plek heeft en beschikt over een exploitatievergunning voor de [naam vaartuig] . Gelet daarop kan het college naar het oordeel van de rechtbank de Uitvoeringsnota niet aan eiser tegenwerpen totdat het nieuwe verdeelsysteem (het nieuwe beleid) in werking is getreden.
Het bestemmingsplan
22. Ondanks het geslaagde beroep op het evenredigheidsbeginsel, kan de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien door de gevraagde ligplaatsvergunning aan eiser te verlenen. Er is namelijk nog een andere afwijzingsgrond die het college eiser heeft tegengeworpen: de aanvraag is in strijd met het vigerend bestemmingsplan ‘Water’. De zijde van het rak waarvoor eiser een ligplaatsvergunning heeft aangevraagd, heeft de bestemming “Functieaanduiding specifieke vorm van water – ligplaatsen”. Daarin is een maximum van zeven ligplaatsen opgenomen. Ten tijde van de aanvraag en ook nu liggen er ter plaatse al zeven vergunde woonboten. Het vaartuig van eiser zou de achtste ligplaats zijn. Dat overschrijdt het maximum en is in strijd met het bestemmingsplan. Strijd met het bestemmingsplan is volgens artikel 2.3.6, vierde lid, gelezen in samenhang met artikel 2.3.1, tweede lid, van de Vob een grond om een ligplaatsvergunning te weigeren. Eiser heeft hier tegen ingebracht dat er voldoende redenen zijn om van het bestemmingsplan af te wijken, omdat het gaat om een historisch vaartuig dat al een ligplaats had op dezelfde locatie en nu alleen tijdelijk een bedrijfsligplaatsvergunning nodig heeft vanwege de verlening van een exploitatievergunning. De rechtbank zal hierover in deze procedure echter niet oordelen. Hetzelfde geldt voor de gronden die zien op welstand, ordening, veiligheid, milieu en de vlotte en veilige doorvaart. Eiser dient eerst een omgevingsvergunning aan te vragen, waarin deze aspecten beoordeeld kunnen worden. Tot die tijd is sprake van strijd met het bestemmingplan en kon het college de vergunning om die reden weigeren.
Plafond en schaarste
23. Eisers gronden die zien op het plafond van 550 exploitatievergunningen uit de Uitvoeringsnota en de, volgens eiser, door het college kunstmatig gehouden schaarste, treffen geen doel. De Afdeling heeft zich hier al over uitgelaten in de uitspraak van
23 december 2020 [12] . De rechtbank verwijst naar de relevante bepalingen uit deze uitspraak en ziet geen aanleiding hierover in de deze zaak anders te oordelen.
Slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel?
24. Eiser doet tot slot een beroep op het gelijkheidsbeginsel en verwijst naar de salonboot [naam salonboot] en gondel [naam gondel] . Vanwege de bijzondere maatschappelijke status van de vaartuigen is destijds vrijstelling verleend. Eiser vindt dit geen rechtmatige reden om onderscheid te maken bij de verdeling van schaarse rechten.
25. Dit beroep slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. De exploitatievergunning voor gondel ‘ [naam gondel] ’ is op 30 juni 2021 ingetrokken. Toen het bestreden besluit werd genomen, bestond deze vergunning niet meer en reeds daarom kan eiser daar geen beroep (meer) op doen. Voor salonboot ‘ [naam salonboot] ’ heeft het college toegelicht dat het een geregistreerde stichting betrof die het behoud van historische vaartuigen als statutaire doelstelling had en in verband daarmee was vrijgesteld vanwege de bijzondere maatschappelijke status van het vaartuig. Voor dit soort stichtingen zijn in de regelgeving uitzonderingen gemaakt. Eiser is geen stichting die het behoud van historische vaartuigen als statutaire doelstelling heeft. Daarom is geen sprake van gelijke gevallen. Bovendien heeft eiser ook niet onderbouwd waarom er wel sprake zou zijn van gelijke gevallen. Dit betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

26. Het beroep is gegrond, omdat het tegenwerpen van de Uitvoeringsnota aan eiser in dit specifieke geval onevenredig is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Zoals overwogen in rechtsoverweging 21, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand laten.
27. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht voor deze procedure van € 184,- vergoedt. Eiser heeft voor deze procedure een gemachtigde ingeschakeld. De rechtbank veroordeelt het college in de proceskosten die eiser daarvoor heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.059,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift € 541,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift
€ 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting € 759,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.059,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Ferdinandusse, voorzitter, en mr. B.C. Langendoen en mr. D. Sullivan, leden, in aanwezigheid van mr. M.M. Mazurel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2022.
De voorzitter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE

Verordening op het binnenwater 2010
Artikel 1.1.1 Begripsbepalingen:
In deze verordening en de daarop berustende bepaling wordt verstaan onder:
- bedrijfsvaartuig: vaartuig, daaronder begrepen een object te water, niet zijnde een zeeschip, binnenschip of vaartuig in directe dienst bij de gemeente, hoofdzakelijk gebruikt voor de uitoefening van een reëel bedrijf of beroep met dat vaartuig dan wel voor de uitoefening van sociaal-culturele activiteiten;
(…)
- Passagiersvaartuig: bedrijfsvaartuig, hoofdzakelijk gebruikt voor of bestemd:
1. Voor vervoer van personen, of
2. Om beschikbaar te worden gesteld aan een of meer personen ten behoeve van varende reactie;
Artikel 2.3.1 Ligplaatsvergunning woonboot
(…)
2. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van de welstand, ordening, de veiligheid, het milieu, het bestemmingsplan en de vlotte en veilige doorvaart.
Artikel 2.3.6. Ligplaatsvergunning bedrijfsvaartuig
1. Het is verboden, zonder of in afwijking van vergunning van het college met een bedrijfsvaartuig ligplaats in te nemen. De vergunning is persoons-, ligplaats-, bedrijfs- en vaartuiggebonden.
2. Het eerste lid is niet van toepassing:
Voor het innemen van een ligplaats die het college heeft aangewezen ten behoeve van een specifieke categorie bedrijfsvaartuigen;
Voor de benodigde duur van het aan of van boord laten gaan van passagiers dan wel voor het laden en lossen van goederen, op afmeerplaatsen die het college daarvoor heeft aangewezen;
Voor het innemen van een ligplaats met een bedrijfsvaartuig, bestemd voor vervoer van goederen dan wel passagiers als bedoeld in artikel 2.4.5, in (een) door het college aan te wijzen jachthaven(s);
Voor het innemen van een ligplaats door een specifieke categorie bedrijfsvaartuigen die het college heeft aangewezen.
3. Ten aanzien van het gebruik van de onder genoemde afmeerplaatsen kan het college nadere regels stellen.
4. Artikel 2.3.1, tweede, derde en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
5. De vergunning kan alleen worden verleend indien de uit te oefenen werkzaamheden of activiteiten watergebonden zijn of wanneer het gaat om de aan- of afvoer van materialen over water en de vereiste vergunningen voor het uitoefenen van die werkzaamheden of activiteiten zijn verleend.
6. Het college kan in afwijking van het vijfde lid vergunning verlenen:
Voor incidentele sociaal-culturele activiteiten die een korte periode duren, of
In bijzondere gevallen.
7. Het college kan nadere regels stellen voor het reserveren van daartoe aangewezen ligplaatsen.
8. Het college kan, in afwijking van het vijfde lid, vergunning verlenen voor bedrijfsvaartuigen waarop niet-watergebonden werkzaamheden of activiteiten worden uitgeoefend, voor zover daar nadere regels voor zijn gesteld.
Besluit instelling beëindiging vergunningverlening bedrijfsvaartuigen binnenstad en havenatlasgebied (Instellingsbesluit) 17 december 1996
(…)
I te bepalen, dat de positie van slechts die bedrijfsvaartuigen die op 18 december 1996 ligplaats hebben in de binnenstad of het Havenatlasgebied, door hen zal worden beoordeeld op de vraag of er sprake kan zijn van vergunningverlening;
II te bepalen, dat aanvragen voor een ligplaatsvergunning voor een nieuwe in neer te leggen bedrijfsvaartuig die zijn ingediend na 18 december 1996 worden afgewezen;
III te bepalen, dat in afwijking van het bepaalde onder I en II ligplaatsvergunningen voor passagiersvaartuigen kunnen worden verleend, indien de exploitatievergunning op grond van artikel 2.21 van de Verordening op de haven en het binnenwater is verleend.
(…)
Uitvoeringsnota van het bedrijfsvaartuigenbeleid in de binnenstad
Paragraaf 5.4 Passagiersvaartuigen
Voor passagiersvaartuigen geldt een uitzondering op de vergunningenstop uit 1996. Dit betekent dat voor passagiersvaartuigen wél een ligplaatsvergunning kan worden afgegeven. Voorwaarde is wel dat voor het vaartuig een exploitatievergunning is verleend.
Er worden géén nieuwe ligplaatsen voor passagiersvaartuigen in het beheersgebied van stadsdeel Amsterdam-Centrum uitgegeven tot het facetbestemmingsplan onherroepelijk is vastgesteld. Hierover heeft het dagelijks bestuur in 2005 - bij de uitgifte van nieuwe exploitatievergunningen door de centrale stad - al een standpunt ingenomen. Dat betekent dat voorlopig alleen voor bestaande passagiersvaartuigen, die al vóór de uitgifte van nieuwe exploitatievergunningen in 2006 dergelijke vergunningen hadden, ligplaatsen zullen worden gehonoreerd.
Over het algemeen beschikken de eigenaren van deze legale rondvaartboten over een ligplaats. In principe kan daarvoor een ligplaatsvergunning worden afgegeven. Er zal echter wel een aantal passagiersvaartuigen zijn, dat niet op een geschikte plaats ligt (zie paragraaf 5.5 en 6.1). Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij sommige salonboten. Deze zijn na 1996 her en der neergelegd (wél met exploitatievergunning maar zonder ligplaatsvergunning). Deze boten liggen over het algemeen niet in overeenstemming met het bestemmingsplan en soms ook binnen de door de centrale stad vast te stellen doorvaartprofielen. Hiervoor zullen met de vaststelling van het facetbestemmingsplan voor het water van de binnenstad andere ligplaatsen moeten worden gezocht. In afwachting daarvan wordt wél een ligplaatsvergunning verstrekt voor de huidige ligplaats.

Voetnoten

1.Besluit Instelling beëindiging vergunningverlening bedrijfsvaartuigen binnenstad en havenatlasgebied.
2.Zie artikel 2.3.6, vijfde lid, van de Verordening op het binnenwater 2020 (hierna: Vob).
3.Uitvoeringsnota van het bedrijfsvaartuigenbeleid in de binnenstad.
4.Zie paragraaf 5 van de Uitvoeringsnota.
10.Zie ook ECLI:NL:RVS:2019:810, r.o. 7.5 en 7.6.