Beoordeling door de rechtbank
12. De rechtbank beoordeelt of het college de ligplaatsvergunning op goede gronden heeft geweigerd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
13. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond, maar laat de rechtsgevolgen daarvan in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Is de Uitvoeringsnota niet langer geldig?
14. Eiser stelt zich op het standpunt dat na de vaststelling van het bestemmingsplan ‘Water’ de Uitvoeringsnota niet langer geldig is.
15. De rechtbank is van oordeel dat de Uitvoeringsnota nog steeds geldig is en verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 november 2017waarin hierover al is geoordeeld. De rechtbank heeft geen aanleiding om anders te oordelen.
Is de Dienstenrichtlijn van toepassing op het stelsel van ligplaatsvergunningen?
16. Verder voert eiser aan dat het innemen van een ligplaats een economische activiteit is en dat de Dienstenrichtlijn daarom van toepassing is op het ligplaatsvergunningstelsel. Het Instellingsbesluit bepaalt dat alleen passagiersvaartuigen voor een ligplaats in aanmerking kunnen komen. De beperking geldt dus alleen voor deze doelgroep. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat in Amsterdam de passagiersvaart plaatsvindt met elektrische boten en dat daarom een ligplaats met laadmogelijkheid nodig is. Liggen, laden en varen is onderdeel van één en dezelfde activiteit en de toepasselijkheid van de Dienstenrichtlijn is gelegen in de verknochtheid hiervan. Eiser is een ‘hospitality schipper’ en heeft afspraken gemaakt met diverse hotels die inhouden dat hij binnen een half uur na een verzoek om een rondvaart bij het betreffende hotel moet kunnen zijn. Dat is de dienst die hij aanbiedt. Eiser heeft daarom een ligplaats nodig, want zonder ligplaats kan hij zijn dienst niet uitoefenen en niet concurreren met vergelijkbare aanbieders. Nu de ligplaats voor eiser een voorwaarde is voor het uitoefenen van zijn diensten, is de Dienstenrichtlijn daarop van toepassing. Ter ondersteuning van dit standpunt verwijst eiser naar de uitspraken van de Afdeling van 9 januari 2019en van 28 augustus 2019.
17. Het college stelt zich op het standpunt dat het innemen van een ligplaats met een bedrijfsvaartuig geen economische activiteit is. De Afdeling heeft in de uitspraak waar eiser naar verwijst geoordeeld dat als een ligplaats wordt ingenomen met een vaartuig waarmee economische activiteiten worden verricht, de ligplaatsvergunning voor zo’n vaartuig een economische vergunning is. Dat is iets anders dan een economische activiteit. Ook ziet deze uitspraak niet op een passagiersvaartuig. Ook daarom is de Dienstenrichtlijn niet van toepassing. Ter ondersteuning van zijn standpunt verwijst het college naar de uitspraak van de Afdeling van 1 januari 2017en twee uitspraken van deze rechtbank van 21 mei 2021.
18. De rechtbank benadrukt dat de Dienstenrichtlijn betrekking heeft op vergunningenstelsels en niet op onderdelen van zo’n stelsel of op individuele vergunningen. De vraag is dus niet of de precieze bedrijfsvoering van eiser een ligplaatsvergunning vereist, maar of het ligplaatsenvergunningenstelsel als geheel de toegang tot een dienstenactiviteit specifiek regelt en/of daar specifiek op van toepassing is. De rechtbank is van oordeel dat het ligplaatsvergunningenstelsel niet onder de werking van de Dienstenrichtlijn valt, omdat de eis die aan de activiteit wordt gesteld, in dit geval het beschikken over een ligplaatsvergunning, een eis is die voor een ieder geldt en niet specifiek op dienstverlening van toepassing is. Zowel dienstverrichters als particulieren hebben een ligplaatsvergunning nodig als zij met een (woon)boot een ligplaats willen innemen in Amsterdam.De algemene verplichting om te beschikken over een ligplaatsvergunning ziet dus niet specifiek op de toegang tot een activiteit in verband met diensten en is daar ook niet specifiek op van invloed. Een beslissing op de aanvraag om een ligplaatsvergunning is daarom geen beslissing over de toegang tot of de uitoefening van een dienst in de zin van de Dienstenrichtlijn en de Dienstenwet. Het betoog van eiser slaagt niet.
Is de (vergunningenstop uit de) Uitvoeringsnota evenredig?
19. Eiser voert aan dat de Uitvoeringsnota in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en een rechtmatige verdeling van schaarse rechten. Ligplaatsvergunningen worden door de Uitvoeringsnota op onrechtmatige wijze schaars gemaakt. De schaarse rechten worden niet gelijkmatig verdeeld als vergunninghouders die vóór 1996 beschikten over een exploitatievergunning exclusief aanspraak kunnen maken op een ligplaatsvergunning. Ook beïnvloedt het wel of niet beschikken over een ligplaatsvergunning de kosten van de exploitatie van de vergunninghouder. De Uitvoeringsnota geeft zonder goede reden blijvend voordeel aan oude vergunninghouders en nieuwkomers worden op onredelijke kosten gejaagd. Oude vergunninghouders met een twintig meter lange dieselboot betalen dit jaar
€ 0,- in het centrum van Amsterdam terwijl elektrische boten van tien meter ongeveer
€ 5.000 tot € 8.000,- buiten het centrum betalen. Eiser voert verder aan dat sinds de instelling van het volumebeleid voor exploitatievergunningen het plafond uit de Uitvoeringsnota niet noodzakelijk en niet proportioneel is. Er zijn 550 exploitatievergunningen te verdelen voor passagiersvaartuigen. Door het instellen van een plafond voor exploitatievergunningen zijn ligplaatsvergunningen in redelijkheid niet meer schaars. Het weigeren van een vergunning op grond van dit plafond is onvoldoende onderbouwd en kennelijk onredelijk.
20. Het college geeft aan dat het beleid uit de Uitvoeringsnota rechtmatig is. Dat heeft de Afdeling op 1 november 2017bevestigd. Op dit moment wordt er door het college gewerkt aan nieuw beleid voor het uitgeven van ligplaatsvergunningen voor passagiersvaartuigen, waarbij rekening wordt gehouden met de stand van het recht, met het feit dat exploitatievergunningen voor passagiersvaartuig rouleren en waarbij van belang is
dat een nieuwe lichting exploitatievergunningen ingaat op 1 maart 2024. Vóór die
tijd is het nieuwe beleid voor de uitgifte van ligplaatsvergunningen vastgesteld en
in werking getreden. Het nu al op voorhand verlenen van een ligplaatsvergunning aan eiser doorkruist de vaststelling van dit beleid. Het college heeft op 1 februari 2022 besloten de Beleidsregels wijzigen en verlenen ligplaatsvergunningen voor bedrijfsvaartuigen vast te stellen. Deze beleidsregels zijn bekendgemaakt op 4 maart 2022. Hierin is opgenomen dat het college nieuwe aanvragen voor ligplaatsvergunningen voor bedrijfsvaartuigen niet in behandeling neemt (met uitzondering van aanvragen waarbij sprake is van een nieuwe eigenaar van een bedrijfsvaartuig waarvoor al een ligplaatsvergunning is verleend), totdat de regels voor de toewijzing van ligplaatsvergunningen in werking zijn getreden.
21. De rechtbank beoordeelt of de vergunningenstop in de Uitvoeringsnota een gerechtvaardigd doel heeft dat in het licht van dat doel geschikt, noodzakelijk en evenwichtig is. De rechtbank overweegt dat een vergunningenstop op zichzelf aan deze voorwaarden voldoet, maar dat het in dit geval onevenredig is de vergunningenstop uit de Uitvoeringsnota (nog) aan eiser tegen te werpen. De rechtbank neemt daarbij de volgende omstandigheden in aanmerking. Eiser heeft een ligplaatsvergunning aangevraagd voor een ligplaats ter hoogte van [adres] . De boot van eiser, de [naam vaartuig] , ligt daar al sinds 2015 met een ontheffing voor de pleziervaart. Eiser heeft op de zitting uitgelegd dat hij een ‘hospitality schipper’ is en dat hij regelmatig aanvragen voor een vaart krijgt, waarbij gewenst is dat hij binnen een half uur bij de klant (veelal een hotel) kan zijn om personen rond te varen. De aanbieder die niet beschikt over een ligplaats in het centrum van Amsterdam heeft daarbij een slechtere concurrentiepositie ten opzichte van aanbieders die daar wel over beschikken. Hoewel de ligplaatsvergunning dus niet specifiek gericht is op de dienst die eiser wil leveren, heeft het wel of niet verkrijgen van de vergunning wel invloed op zijn concurrentiepositie. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat al sinds 1996 een vergunningenstop geldt. Het college beroept zich dus al zeer lange tijd op deze stop. Het college heeft aangegeven dat er nieuw beleid in de maak is, maar dat nog onduidelijk is wanneer dit beleid aan het college wordt voorgelegd en in werking treedt. Dat het college in dit specifieke geval vasthoudt aan het beleid vindt de rechtbank daarom onevenredig. Daarbij is van belang dat eiser feitelijk al een ligplaats op de gewenste plek heeft en beschikt over een exploitatievergunning voor de [naam vaartuig] . Gelet daarop kan het college naar het oordeel van de rechtbank de Uitvoeringsnota niet aan eiser tegenwerpen totdat het nieuwe verdeelsysteem (het nieuwe beleid) in werking is getreden.
22. Ondanks het geslaagde beroep op het evenredigheidsbeginsel, kan de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien door de gevraagde ligplaatsvergunning aan eiser te verlenen. Er is namelijk nog een andere afwijzingsgrond die het college eiser heeft tegengeworpen: de aanvraag is in strijd met het vigerend bestemmingsplan ‘Water’. De zijde van het rak waarvoor eiser een ligplaatsvergunning heeft aangevraagd, heeft de bestemming “Functieaanduiding specifieke vorm van water – ligplaatsen”. Daarin is een maximum van zeven ligplaatsen opgenomen. Ten tijde van de aanvraag en ook nu liggen er ter plaatse al zeven vergunde woonboten. Het vaartuig van eiser zou de achtste ligplaats zijn. Dat overschrijdt het maximum en is in strijd met het bestemmingsplan. Strijd met het bestemmingsplan is volgens artikel 2.3.6, vierde lid, gelezen in samenhang met artikel 2.3.1, tweede lid, van de Vob een grond om een ligplaatsvergunning te weigeren. Eiser heeft hier tegen ingebracht dat er voldoende redenen zijn om van het bestemmingsplan af te wijken, omdat het gaat om een historisch vaartuig dat al een ligplaats had op dezelfde locatie en nu alleen tijdelijk een bedrijfsligplaatsvergunning nodig heeft vanwege de verlening van een exploitatievergunning. De rechtbank zal hierover in deze procedure echter niet oordelen. Hetzelfde geldt voor de gronden die zien op welstand, ordening, veiligheid, milieu en de vlotte en veilige doorvaart. Eiser dient eerst een omgevingsvergunning aan te vragen, waarin deze aspecten beoordeeld kunnen worden. Tot die tijd is sprake van strijd met het bestemmingplan en kon het college de vergunning om die reden weigeren.
23. Eisers gronden die zien op het plafond van 550 exploitatievergunningen uit de Uitvoeringsnota en de, volgens eiser, door het college kunstmatig gehouden schaarste, treffen geen doel. De Afdeling heeft zich hier al over uitgelaten in de uitspraak van
23 december 2020. De rechtbank verwijst naar de relevante bepalingen uit deze uitspraak en ziet geen aanleiding hierover in de deze zaak anders te oordelen.
Slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel?
24. Eiser doet tot slot een beroep op het gelijkheidsbeginsel en verwijst naar de salonboot [naam salonboot] en gondel [naam gondel] . Vanwege de bijzondere maatschappelijke status van de vaartuigen is destijds vrijstelling verleend. Eiser vindt dit geen rechtmatige reden om onderscheid te maken bij de verdeling van schaarse rechten.
25. Dit beroep slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. De exploitatievergunning voor gondel ‘ [naam gondel] ’ is op 30 juni 2021 ingetrokken. Toen het bestreden besluit werd genomen, bestond deze vergunning niet meer en reeds daarom kan eiser daar geen beroep (meer) op doen. Voor salonboot ‘ [naam salonboot] ’ heeft het college toegelicht dat het een geregistreerde stichting betrof die het behoud van historische vaartuigen als statutaire doelstelling had en in verband daarmee was vrijgesteld vanwege de bijzondere maatschappelijke status van het vaartuig. Voor dit soort stichtingen zijn in de regelgeving uitzonderingen gemaakt. Eiser is geen stichting die het behoud van historische vaartuigen als statutaire doelstelling heeft. Daarom is geen sprake van gelijke gevallen. Bovendien heeft eiser ook niet onderbouwd waarom er wel sprake zou zijn van gelijke gevallen. Dit betoog slaagt niet.