In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 januari 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het hof van beroep Antwerpen in België. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1957, die in België gedetineerd is. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 11 januari 2022, waarbij de opgeëiste persoon via videoverbinding is gehoord.
De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de Overleveringswet (OLW) en de voorwaarden voor overlevering. De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW, en dat er een onvoorwaardelijke verzetgarantie is gegeven door de Belgische autoriteiten. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en vastgesteld dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon na overlevering. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging en de officier van justitie gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de overlevering kan worden toegestaan.
De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat er geen weigeringsgronden zijn en het EAB voldoet aan de wettelijke vereisten. De beslissing is genomen in overeenstemming met de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Overleveringswet. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.