Op 29 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 20 mei 2020 en betreft strafbare feiten die naar Belgisch recht zijn gepleegd. De opgeëiste persoon, geboren in 1989, is gedetineerd in een penitentiaire inrichting en heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht zijn onder andere deelneming aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen.
De rechtbank heeft de garantie van de Belgische onderzoeksrechter, die bevestigde dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zal mogen ondergaan, als voldoende beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de onderzoeksrechter niet bevoegd was om deze garantie te geven, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn en er geen weigeringsgronden van toepassing zijn. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de overlevering toe te staan, gegrond verklaard en de overlevering aan de Belgische autoriteiten toegestaan.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.