ECLI:NL:RBAMS:2020:3792

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
3 augustus 2020
Zaaknummer
13/751404-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met terugkeergarantie

Op 29 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 20 mei 2020 en betreft strafbare feiten die naar Belgisch recht zijn gepleegd. De opgeëiste persoon, geboren in 1989, is gedetineerd in een penitentiaire inrichting en heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht zijn onder andere deelneming aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen.

De rechtbank heeft de garantie van de Belgische onderzoeksrechter, die bevestigde dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zal mogen ondergaan, als voldoende beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de onderzoeksrechter niet bevoegd was om deze garantie te geven, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn en er geen weigeringsgronden van toepassing zijn. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de overlevering toe te staan, gegrond verklaard en de overlevering aan de Belgische autoriteiten toegestaan.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751404-20
RK nummer: 20/2582
Datum uitspraak: 29 juli 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 mei 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 mei 2020 door de onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Oudenaarde (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [penitentiaire inrichting] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 15 juli 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is, via telehoren, gehoord en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.A.J.A. Welten, advocaat te Breda.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsmandaat bij verstek van 8 mei 2020 verleend door Onderzoeksrechter Anne Marie DHONDT, onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Oudenaarde.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
1) deelneming aan een criminele organisatie;
5) illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op elk van deze feiten naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De onderzoeksrechter te Oudenaarde heeft op 29 mei 2020 de volgende garantie gegeven:
Bij deze bevestigt mijn Ambt dat [opgeëiste persoon] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989, eens hij terzake in België is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke invrijheidsstraf, hij de straf in Nederland mag ondergaan.
De raadsman heeft aangevoerd dat een onderzoeksrechter in België niet bevoegd is om een dergelijke garantie af te geven. De terugkeergarantie is dus niet rechtsgeldig en de overlevering moet daarom worden geweigerd.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de terugkeergarantie wordt opgevraagd bij de uitvaardigende justitiële autoriteit en in België wordt dit verzoek doorgaans doorgestuurd naar de procureur des Konings die dan de terugkeergarantie geeft. In dit geval is dat niet gebeurd. Dit is geen probleem omdat de onderzoeksrechter in België kennelijk ook bevoegd is om een terugkeergarantie af te geven. Verder zijn er nooit problemen met het terugleveren van opgeëiste personen uit België. De terugkeergarantie zal zeker worden nageleefd wanneer deze als voorwaarde in de uitspraak is opgenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie van de Belgische onderzoeksrechter voldoende.
Het opschrift van artikel 5, punt 3, Kaderbesluit 2002/584/JBZ spreekt van “(g)aranties van de uitvaardigende lidstaat”. Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak SF (C-314/18) spreekt over de garanties die de beslissingsstaat – dat wil zeggen de uitvaardigende lidstaat – moet geven (punten 40-41). De onderzoeksrechter is de uitvaardigende justitiële autoriteit en heeft namens de uitvaardigende lidstaat, in dit geval België, een terugkeergarantie gegeven. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de onderzoeksrechter niet bevoegd was om deze garantie af te geven noch dat de inhoud van deze terugkeergarantie niet zal worden nageleefd. Het verweer wordt verworpen.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen
van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, van de Opiumwet juncto
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de
Opiumwet gegeven verbod.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Belgische autoriteiten plaats te vinden.
De officier van justitie heeft de volgende argumenten aangevoerd:
- het onderzoek is in België aangevangen;
- bewijs bevindt zich in België;
- er zijn zeer grote hoeveelheden verdovende middelen per containers België ingevoerd, dus de Belgische rechtsorde is geschaad;
- er zijn zeer grote hoeveelheden verdovende middelen in België onderschept;
- de wens tot vervolging van de opgeëiste persoon is door België geuit door het uitvaardigen van een EAB;
- ook medeverdachten worden in België vervolgd.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren, omdat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht kunnen worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier van justitie opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 en 140 Wetboek van Strafrecht, 2, 10 en 11b Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Oudenaarde (België).
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en C.W.M. Giesen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 29 juli 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.