ECLI:NL:RBAMS:2022:7557

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
21/3151
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de beëindiging van een structurele subsidie door de gemeente Amsterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 1 december 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar subsidie door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam beoordeeld. Eiseres, die al 65 jaar een subsidie ontvangt voor de financiering van huur, is in 2020 geïnformeerd over het voornemen om de subsidie af te bouwen en per 1 augustus 2023 te beëindigen. De rechtbank behandelt het beroep dat eiseres heeft ingesteld tegen het besluit van 28 april 2021, waarin het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaarde en het primaire besluit handhaafde.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiseres stelt dat zij voldoet aan de voorwaarden van de Subsidieregeling Sociale Basis Amsterdam 2021, maar de rechtbank oordeelt dat het college voldoende beslisruimte heeft om te bepalen of en hoeveel subsidie wordt verstrekt. De rechtbank bevestigt dat de redelijke termijn, zoals voorgeschreven in artikel 4:51 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in acht is genomen. Eiseres heeft tijdig kennisgenomen van het voornemen tot beëindiging van de subsidie, en de afbouwperiode van meer dan twee jaar wordt als redelijk beschouwd.

Daarnaast wordt het beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel door de rechtbank verworpen. De rechtbank oordeelt dat de beëindiging van de subsidie niet in strijd is met het vertrouwensbeginsel, omdat de redelijke termijn is gerespecteerd. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, omdat de situatie van eiseres niet vergelijkbaar is met die van andere subsidieontvangers. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/3151

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. S.O. Vos).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het afbouwen per 1 januari 2021 en uiteindelijk het beëindigen van de subsidie per 1 augustus 2023.
Met het bestreden besluit van 28 april 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres [naam 1] (secretaris), [naam 2] (penningmeester) en [naam 3] (voorzitter). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder hebben deelgenomen aan de zijde van verweerder [persoon 1] en [persoon 2] .

Totstandkoming van het besluit

1. Eiseres ontvangt al 65 jaar een subsidie voor hoofdzakelijk de financiering van de huur. Verweerder heeft op 1 juli 2020 eiseres het voornemen gestuurd om de subsidie af te bouwen en uiteindelijk te beëindigen. Verweerder heeft hiervoor als reden gegeven dat eiseres niet meer voldoet aan de Subsidieregeling Sociale Basis Amsterdam 2021 (hierna: de subsidieregeling) en het nieuwe beleid ten gevolge van een bezuinigingsnoodzaak. Eiseres heeft haar zienswijze gegeven. Vervolgens heeft verweerder op 7 oktober 2020 het primaire besluit genomen waarin zij de subsidie na een afbouwperiode van twee jaar zal beëindigen per 1 augustus 2023. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verweerder heeft met het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verweerder de subsidie heeft mogen afbouwen per 1 januari 2021 en beëindigen per 1 augustus 2021. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De rechtbank moet daarbij de beslisruimte in acht nemen die verweerder heeft bij de toewijzing van subsidiemiddelen.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Tussen partijen is niet in geschil het besluit van 9 juni 2021 waarin eiseres eenmalig een bedrag van € 18.000,- subsidie toegekend heeft gekregen voor het jaar 2021. Dit besluit staat in rechte vast.
Beëindiging van de subsidie
6. Eiseres stelt dat zij wel voldoet aan de voorwaarden in de subsidieregeling. De rechtbank kan eiseres in deze stelling volgen. De rechtbank kan verweerder daarom niet volgen in haar stelling dat eiseres niet (meer) voldoet aan de voorwaarden in de subsidieregeling. De omschrijving van de subsidiabele activiteiten in artikel 1.3. van de subsidieregeling is zeer ruim. De activiteiten van eiseres vallen binnen deze ruime omschrijving. Verweerder heeft echter veel beslisruimte om te bepalen of de subsidie en hoeveel subsidie op welke wijze beschikbaar wordt gesteld. De rechtbank moet, zoals al gezegd onder 2., die ruimte respecteren. Voor zover de verandering in de allocatie van middelen ertoe leidt dat eiseres aanzienlijk minder, of zelfs niet meer (indirect) door verweerder wordt gesubsidieerd, is dat een gevolg van de keuze die verweerder als democratisch gekozen orgaan heeft gemaakt en heeft mogen maken over de wijze waarop subsidiemiddelen worden ingezet. De rechter dient niet te treden in afwegingen die verweerder binnen de beleidsruimte heeft.
7. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft besloten om op grond van artikel 4:51, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de structurele subsidie te verminderen en uiteindelijk beëindigen wegens veranderde omstandigheden en gewijzigde inzichten, namelijk de verandering het beleid wegen bezuinigingen. [1]
Redelijke termijn en het vertrouwensbeginsel
8. Eiseres heeft aangevoerd dat zij de subsidie al 65 jaar ontvangt en dat zij door het beëindigen van de subsidie in de problemen komt met de langdurige huurovereenkomst die zij heeft afgesloten na goedkeuring van verweerder. Zij is van mening dat er niet is voldaan aan de redelijke termijn in artikel 4:51, eerste lid, van de Awb. Daarnaast stelt zij dat het vertrouwensbeginsel is geschonden.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de redelijke termijn die in artikel 4:51, eerste lid, van de Awb is voorgeschreven, in acht heeft genomen. Op 1 juli 2020 is eiseres op de hoogte gesteld van het voornemen om de subsidie af te bouwen en uiteindelijk te beëindigen. De afbouwperiode is begonnen per 1 januari 2021 en per 1 augustus 2023 zou de subsidie beëindigd worden. Dit is een periode van meer dan twee jaar. Gezien de lijn in de rechtspraak [2] is deze termijn in zijn algemeenheid niet te kort. Daar komt bij dat de redelijke termijn niet bedoeld is om te garanderen dat de subsidieontvanger zijn activiteiten onverkort kan voortzetten of om de levensvatbaarheid van de subsidieontvanger te garanderen. [3] De redelijke termijn is opgenomen in de wet ter invulling van het vertrouwensbeginsel. [4] De rechtbank kan verweerder daarom volgen dat zij door inachtneming van de redelijke termijn het vertrouwensbeginsel niet heeft geschonden en heeft voldaan aan artikel 4:51, eerste lid van de Awb. Daar komt bij dat eiseres ter zitting heeft bevestigd dat de langdurige verplichting namelijk, de huurovereenkomst die zij met goedvinden van verweerder heeft afgesloten, afloopt in 2023.
Gelijkheidsbeginsel
10. Eiseres doet verder een beroep op het gelijkheidsbeginsel en verwijst naar de subsidieverlening aan het [naam wijkcentrum] .
11. De rechtbank kan verweerder volgen in haar standpunt dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt, omdat er geen sprake is van gelijke gevallen. Verweerder heeft afdoende toegelicht ter zitting dat het [naam wijkcentrum] geen subsidie ontvangt voor het voldoen van de huurkosten. [naam wijkcentrum] ontvangt subsidie voor het uitvoeren van activiteiten die onder de subsidieregeling vallen. In dit opzicht verschilt de situatie van eiseres van die van het [naam wijkcentrum] . Eiseres heeft ter zitting bevestigd dat zij buurtbewoners faciliteert in het organiseren van activiteiten maar dat zij deze activiteiten niet financiert met ontvangen subsidie.

Conclusie en gevolgen

12. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. van de Water in aanwezigheid van mr. J.B. Bosma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:51 van de Awb:
1. Indien aan een subsidie-ontvanger voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, geschiedt gehele of gedeeltelijke weigering van de subsidie voor een daarop aansluitend tijdvak op de grond, dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, slechts met inachtneming van een redelijke termijn.
2. Voor zover aan het einde van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend sedert de bekendmaking van het voornemen tot weigering voor een daarop aansluitend tijdvak nog geen redelijke termijn is verstreken, wordt de subsidie voor het resterende deel van die termijn verleend, zo nodig in afwijking van artikel 4:25, tweede lid.
Subsidieregeling sociale basis Amsterdam 2021
Artikel 1.3 Doel subsidieregeling
1. Deze regeling is van toepassing op het beleidskader Samen Vooruit, op weg naar een stevige Sociale Basis in Amsterdam 2020-2023 zoals op 29 mei 2019 vastgesteld door de gemeenteraad, en nader uitgewerkt in de collegeprioriteiten voor de sociale basis;
2. Het doel van deze regeling is het versterken van een breed en laagdrempelig aanbod van activiteiten en ondersteuning in de eigen buurt of wijk om zelfredzaam te zijn, talenten te ontwikkelen en mee te doen in de stad.
Artikel 1.4 Subsidiabele activiteiten (verder uitgewerkt per onderwerp in Hoofdstuk 2)
1. Deze regeling voorziet in voorschriften voor de verstrekking van eenmalige of periodieke subsidies betreffende:
a. stadsbrede inzet ten behoeve van de ondersteuningsstructuur voor sport en bewegen;
b. activiteiten gericht op zelfredzaamheid, ontplooiing en gelijke kansen volwassenen;
c. activiteiten gericht op zelfredzaamheid, ontplooiing en gelijke kansen jeugd.
2. In hoofdstuk 2 zijn per activiteitengroep bedoeld in lid 1. onder a., b. en c. in aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 1 voorschriften opgenomen.
Voorschriften voor zelfredzaamheid, ontplooiing en gelijke kansen Volwassen
Artikel 2.2.1 Subsidiabele activiteiten (uitwerking):
Het college kan een eenmalige of periodieke subsidie verlenen voor een of meerdere uit te voeren activiteiten gericht op het vergroten van zelfredzaamheid, ontplooiing en gelijke kansen voor volwassenen waaronder vallen:
a. beheer en exploitatie van sociale accommodaties of tenminste ondersteuning aan hen die dit uitvoeren;
b. coördinatie van programmering van sociale accommodaties of tenminste ondersteuning aan hen die dit uitvoeren;
c. ontvangen, verwijzen, begeleiden en toe leiden van Amsterdammers, waaronder mantelzorgers, naar passende activiteiten en/of voorzieningen;
d. stimuleren van een verbonden stad en een kansrijke omgeving waarin iedereen in gelijke mate meedoet en zichzelf kan zijn door elkaar te ontmoeten, van en over elkaar te leren en netwerken te vormen;
e. ondersteunen en faciliteren van zelforganisaties en bewoners(groepen) bij het organiseren van activiteiten waarin een divers, samenhangend aanbod met voldoende spreiding binnen de sociale basis het uitgangspunt is;
f. het stimuleren van vrijwillige inzet en het werven, matchen, toerusten en begeleiden van vrijwilligers;
g. preventie en vroegsignalering;
h. bevorderen van de inclusiviteit van de samenleving, onder andere door het verbeteren van de positie en vergroten van de acceptatie en zichtbaarheid van Amsterdammers die door herkomst, religie, beperking, seksuele oriëntatie of gender te maken hebben met achterstelling en/of uitsluiting;
i. herdenken en vieren van de gedeelde geschiedenis van Amsterdammers;
j. een (groepsgericht)aanbod gericht op het bieden van praktische hulp en steun en het vergroten en onderhouden van vaardigheden die nodig zijn voor zelfredzaamheid, in het bijzonder gericht op de collegeprioriteiten in de sociale basis.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van Staten (de Afdeling) van 8 maart 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AV3850, AB 2006/379, de uitspraak van 7 juni 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AX7048 en de uitspraak van 1 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ9097, Gst. 2013/94.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 11 juli 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA9276 met één jaar redelijke termijn, de uitspraak van 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1159, AB 2014/245 met achttien maanden redelijke termijn en de uitspraak van de Afdeling van 8 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3649, AB 2015/134; JB 2014/216 waarin geoordeeld werd dat bij beëindiging van de subsidierelatie een termijn van twee jaar in beginsel niet onredelijk is.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 27 juli 2005, AB 2006/177 en van 7 juni 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AX7048.
4.Zoals de Afdeling heeft overwogen bijvoorbeeld in de uitspraak van 16 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY8502), ligt aan artikel 4:51, eerste lid, van de Awb het vertrouwensbeginsel ten grondslag.