5.3.2.Bewijsmotivering feit 1
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de in de tenlastelegging genoemde zendingen teakhout uit Myanmar door [naam 1] zijn besteld. Deze zendingen werden in Tsjechië ingeklaard. Deze werkwijze is ook bevestigd door [verdachte] en [medeverdachte 1] .
In artikel 4 lid 2 Houtverordening is bepaald dat de zorgvuldigheidseisen uit artikel 6 lid 1 Houtverordening gelden voor de marktdeelnemer. Dit maakt het delict een kwaliteitsdelict. Daarom zal de rechtbank in deze rubriek de vraag beantwoorden wie in deze zaak als marktdeelnemer aangemerkt moet(en) worden.
Blijkens artikel 2 onder c Houtverordening is een marktdeelnemer een natuurlijke- of rechtspersoon die hout of houtproducten op de markt brengt. Artikel 2 onder b Houtverordening definieert op de markt brengen als:
“het op enigerlij wijze, ongeacht de gebruikte verkooptechniek, voor de eerste maal leveren van hout of houtproducten op de interne markt met het oog op distributie of gebruik in het kader van een handelsactiviteit (...)”.
Deze definitie van op de markt brengen is op meerdere manieren te interpreteren.
Ter verduidelijking van bepaalde onderdelen van de Houtverordening, heeft de Europese Commissie een document uitgegeven onder de naam “Richtsnoeren voor de EU-houtverordening” (12 februari 2016, C (2016) 755 (hierna: de Richtsnoeren)). Hoewel de Richtsnoeren niet wettelijk bindend zijn, worden deze wel van belang geacht bij het interpreteren van de bepalingen van de Houtverordening.In de Richtsnoeren is beschreven dat hout wordt beschouwd als op de markt gebracht wanneer het voor de eerste maal wordt geleverd op de interne markt met het oog op distributie of gebruik in het kader van een handelsactiviteit. Met leveren op de interne markt wordt blijkens de Richtsnoeren bedoeld dat het hout fysiek aanwezig moet zijn in de EU. Daarnaast moet voor het in het vrije verkeer brengen, voor zover hier relevant, het hout in de EU zijn ingevoerd en door de douane zijn ingeklaard. Producten krijgen namelijk pas de status “goederen van de Europese Unie” wanneer zij het douanegebied van de douane-unie zijn binnengekomen.
Verder is in de Richtsnoeren opgenomen dat voor hout gekapt buiten de EU, de marktdeelnemer is; de entiteit die optreedt als de importeur wanneer het hout door de EU-douaneautoriteiten wordt ingeklaard voor vrij verkeer in de EU. Omdat de verplichtingen voor de marktdeelnemer uit de Houtverordening gaan gelden bij het op de markt brengen van hout, is deze uitleg naar het oordeel van de rechtbank ook in lijn met het doel van de Houtverordening; voorkomen dat illegaal gekapt hout het vrije verkeer van goederen van de EU wordt binnengebracht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de Houtverordening zo moet worden uitgelegd, dat hout geacht wordt op de markt te zijn gebracht op het moment dat het wordt ingeklaard door de douane in de EU, met het oog op distributie of gebruik in het kader van een handelsactiviteit.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [naam 1] de zendingen teakhout liet inklaren in Tsjechië. Dat [naam 1] hierbij het oog had op distributie of gebruik in het kader van een handelsactiviteit, kan ook worden vastgesteld op basis van het dossier. Het hout werd namelijk geïmporteerd ten behoeve van verkoop (aan [medeverdachte 2] ). [naam 1] heeft het teakhout dan ook op de markt gebracht in de zin van de Houtverordening en moet daarom worden aangemerkt als marktdeelnemer. De rechtbank ziet geen grond om [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 2] ieder afzonderlijk als marktdeelnemer aan te merken.
De conclusie is dus dat van alle verdachten alleen [naam 1] is aan te merken als marktdeelnemer in de zin van de Houtverordening.
5.3.2.3. Zorgvuldigheidseisen
Als marktdeelnemer moet [naam 1] voldoen aan de zorgvuldigheidsverplichtingen van artikel 4 en 6 van de Houtverordening. Daartoe dient zij een geheel van procedures en maatregelen toe te passen die tezamen ook wel het “stelsel van zorgvuldigheidseisen” wordt genoemd. Dit stelsel moet de volgende elementen bevatten.
Ten eerste moeten maatregelen en procedures worden gehanteerd die toegang bieden tot informatie met betrekking tot de herkomst van het hout en de vraag of de houtkap in overeenstemming is geweest met de toepasselijke wetgeving (artikel 6 lid 1 sub a Houtverordening).
Ten tweede moeten risicobeoordelingsprocedures worden gehanteerd die de marktdeelnemer in staat stellen om te analyseren en in te schatten of het risico op het op de markt brengen van illegaal gekapt hout, verwaarloosbaar is (artikel 6 lid 1 sub b Houtverordening).
Ten slotte moeten maatregelen en/of risicobeperkingsprocedures worden gehanteerd die toereikend zijn om deze risico’s effectief te minimaliseren (artikel 6 lid 1 sub c Houtverordening).
Deze eisen hebben ten doel zo veel mogelijk te voorkomen dat illegaal gekapt hout op de Europese markt wordt gebracht.
De verdediging heeft aangevoerd dat [naam 1] (samengevat) op de volgende wijze invulling heeft gegeven aan het zorgvuldigheidsstelsel bij de import van zendingen met teakhout.
Het door [naam 1] gehanteerde zorgvuldigheidsstelsel
Het begint bij de aankoop van de stammen bij een zagerij. De zagerij koopt de stammen vervolgens in bij de export-veiling van MONREC (Staatsbosbeheer van Myanmar). Na acceptatie van de bieding door de Myanmar Timber Enterprise (hierna: MTE), de organisatie die verantwoordelijk is voor de daadwerkelijke kap, wordt de aankoop bekrachtigd met een
delivery order. Het officiële bewijs van de kaplocatie van de stammen is de
certified letter, die door de MTE wordt uitgegeven. Aan deze
certified letterligt volgens de verdediging een grote hoeveelheid documenten ten grondslag, omdat de MTE een omvangrijke procedure moet doorlopen om te kunnen bevestigen waar de stammen vandaan komen. De
certified letterbevat daarnaast informatie over de persoon die verantwoordelijk is voor het rooien van het hout. Ook vermeldt dit document of de vereiste procedures voor het rooien zijn gevolgd en of er belastingen zijn betaald. Voordat de zending in de container wordt geladen om naar de haven te gaan, wordt deze gecontroleerd door het
Forest Department. Na deze controle geeft MONREC een
legality letteraf. Dit document wordt ook door het ministerie van bosbouw gecontroleerd.
Daarnaast wordt een zogenaamd
Green bookopgemaakt. Hierin worden ook documenten verzameld met betrekking tot het hout. Dit betreft een exportvergunning (
export license), een douaneverklaring, een verzendingsdocument van goederen, een phytosanitair certificaat, een
certificate of originen een fumigatie certificaat. Deze documenten bieden volgens de verdediging de informatie die moet worden ingewonnen volgens artikel 6 lid 1 sub a Houtverordening.
Vervolgens wordt een risicoanalyse uitgevoerd zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 sub b Houtverordening. Door middel van deze analyse wordt ingeschat wat het risico is dat het betreffende hout illegaal is gekapt. Deze risicoanalyse wordt uitgevoerd door Double Helix. Op basis van deze analyse is geconstateerd dat het risico op illegaal hout niet verwaarloosbaar is.
Daarom zijn volgens de verdediging maatregelen genomen om dit risico te mitigeren, zoals wordt vereist in artikel 6 lid 1 sub c Houtverordening. De hiervoor beschreven documenten worden geverifieerd door Double Helix. Dit houdt in dat Double Helix de beschikbare documentatie op volledigheid en consistentie controleert. De
delivery order, de
certified letteren de
legality letterzijn hiervoor de belangrijkste documenten. Die documentatie moet daarnaast geautoriseerd zijn door de juiste mensen en de juiste organisaties. Als alles goed is bevonden, geeft Double Helix een zogenaamd
traceability docketaf. Met betrekking tot alle in de tenlastelegging genoemde zendingen is deze werkwijze gevolgd. De verdediging stelt dat het zorgvuldigheidsstelsel reeds hiermee voldoet aan de eisen van artikel 6 lid 1 Houtverordening.
Double Helix heeft haar verificatiesysteem bovendien getoetst door een aanvullend onderzoek met betrekking tot één specifieke zending, namelijk: zending 1837. Zending 1837 is niet tenlastegelegd, maar kan volgens de verdediging worden gezien als referentiedossier. Double Helix heeft voor deze zending aanvullende informatie verzameld over de fase van de kap. De aanvullende documenten die Double Helix omtrent deze zending heeft opgevraagd, zijn verstrekt door de overheid van Myanmar. Deze documenten zijn niet voor elke zending uitgegeven, maar zonder deze documenten worden volgens de verdediging de
delivery order, de
legality letteren de
certified letterniet opgesteld. Omdat deze drie documenten voor elke tenlastegelegde zending beschikbaar zijn, kan het volgens de verdediging niet anders dan dat de daaraan ten grondslag liggende documenten ook voor deze zendingen bestaan.
Een ander onderdeel van het aanvullende onderzoek van Double Helix met betrekking tot zending 1837 is een bosonderzoek. Het rapport van dit onderzoek is opgenomen in het dossier onder bijlage 202. Bij dit bosonderzoek is onder andere gecontroleerd of de documentatie die voorhanden was, ook in de lokale kantoren in het bos aanwezig was. Daarnaast, zo stelt de verdediging, is tijdens dit bosonderzoek vastgesteld dat de stammen van zending 1837 afkomstig zijn van de plekken die op de
certified letterstaan vermeld en dat de kap heeft plaatsgevonden in overeenstemming met de lokale wet- en regelgeving. De specifieke stammen zijn volgens de verdediging gematcht met de bijbehorende stronken in het bos. De verdediging heeft aangevoerd dat het niet haalbaar is om dit bosonderzoek voor elke zending te laten plaatsvinden, maar door het onderzoek naar deze zending is vastgesteld dat het verificatieproces van Double Helix werkt.
Kortom: de verdediging stelt dat door gebruik te maken van dit zorgvuldigheidsstelsel, aan de vereisten van artikel 6 lid 1 Houtverordening is voldaan.
De beoordeling van de rechtbank van het door [naam 1] gehanteerde stelsel
Ten aanzien van artikel 6 lid 1 onder a Houtverordening – toegang tot informatie
In onderhavige zaak is in de tenlastelegging opgenomen dat geen, althans onvoldoende maatregelen en/of procedures zijn gehanteerd die toegang bieden tot de juiste informatie met betrekking tot het land waar het hout is gekapt, het subnationale gebied waar het hout is gekapt, de kapconcessie, de naam en adres van de persoon die het hout aan de marktdeelnemer heeft geleverd en documenten of andere informatie waaruit blijkt dat het hout of de houtproducten in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving zijn. Daarom zou niet zijn voldaan aan artikel 6 lid 1 onder a Houtverordening. Dit volgt volgens de officier van justitie uit hetgeen hierover door de NVWA in het dossier is beschreven. De verdediging heeft zich echter op het standpunt gesteld dat deze informatie wel beschikbaar was. Deze informatie volgt namelijk uit de
delivery order, de
certified letteren de
legality letterdie voor elke zending beschikbaar zijn. De rechtbank stelt vast dat over deze onderwerpen inderdaad informatie in het dossier en de door de verdediging overgelegde stukken zit. Ten aanzien van informatie met betrekking tot de kapconcessie is de kapconcessie zelf weliswaar niet beschikbaar, maar de
certified letterbevat wel een bevestiging dat aan alle toepasselijke wet- en regelgeving is voldaan. Door deze
certified letterwordt daarom ook bevestigd dat de kap in overeenstemming met de kapconcessie is verricht. Dat de informatie die uit de voornoemde stukken naar voren komt door corruptie wellicht niet betrouwbaar zou zijn, is met betrekking tot dit onderdeel van de tenlastelegging niet relevant. In artikel 6 lid 1 onder a Houtverordening wordt de marktdeelnemer alleen verplicht om informatie met betrekking tot de partij hout toegankelijk en inzichtelijk te maken. Niet kan worden vastgesteld dat geen toegang is geboden tot informatie met betrekking tot de onderwerpen die in de tenlastelegging zijn genoemd. Daarom is niet bewezen dat door [medeverdachte 4] en [naam 1] niet is voldaan aan de vereisten uit artikel 6 lid 1 onder a Houtverordening. Van het feitelijke leidinggeven aan dit onderdeel van de tenlastelegging zal de rechtbank [verdachte] dan ook vrijspreken.
Ten aanzien van artikel 6 lid 1 onder b Houtverordening – risicoanalyse
De officier van justitie stelt dat geen adequate analyse van het risico op illegaal gekapt hout uitgevoerd is, omdat niet aan artikel 6 lid 1 onder a Houtverordening is voldaan. Gezien de vrijspraak van verdachten met betrekking tot overtreding van artikel 6 lid 1 onder a Houtverordening, gaat deze redenering niet op. Door de verdediging is daarnaast naar voren gebracht dat wel degelijk een risicoanalyse is verricht, waarna de conclusie is getrokken dat het risico op illegaal gekapt hout zonder toepassing van mitigerende maatregelen niet verwaarloosbaar is. Dat geen of onvoldoende risicobeoordelingsprocedures zijn gehanteerd kan niet worden vastgesteld. Daarom is niet bewezen dat [medeverdachte 4] en [naam 1] niet hebben voldaan aan de vereisten uit artikel 6 lid 1 onder b Houtverordening. De rechtbank zal [verdachte] daarom ook van het feitelijke leidinggeven aan dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Het risico
Vaststaat dat bij het op de markt brengen van teakhout uit Myanmar, het risico op het op de markt brengen van illegaal gekapt hout niet verwaarloosbaar is. Dat heeft in deze zaak niet ter discussie gestaan. Waar dit risico in bestaat wordt in het dossier als volgt beschreven.
In 2017 heeft een groep deskundigen met betrekking tot de Houtverordening, die onder leiding staat van de Europese Commissie (
Commission Expert Group/Multi-Stakeholder Platform on Protecting and Restoring the World’s Forests, including the EU Timber Regulation and the FLEGT Regulation,hierna: de Expertgroep) geconcludeerd dat op dat moment praktisch gezien niet kon worden voldaan aan de vereisten van de Houtverordening bij het op de markt brengen van teakhout uit Myanmar. Als algemene reden hiervoor wordt beschreven dat de corruptie-index van de overheid van Myanmar hoog is. Meer specifiek is het een gegeven dat op last van de MTE, jarenlang (tot en met 2016) meer is gekapt dan was gepland. Het meer gekapte hout moet daarom als illegaal gekapt hout worden aangemerkt. Dit hout is vervolgens in de keten gebracht en vermengd met het legaal gekapte hout. Het is nagenoeg onmogelijk om achteraf vast te stellen welk deel legaal en welk deel illegaal is gekapt. De import van teakhout uit Myanmar is ondanks deze conclusie van de Expertgroep echter niet categorisch uitgesloten. Als de marktdeelnemer een zorgvuldigheidsstelsel hanteert waarmee zij bij het op de markt brengen van teakhout uit Myanmar wel aan de vereisten van de Houtverordening voldoet, is zij niet in overtreding.
Ten aanzien van artikel 6 lid 1 onder c Houtverordening – mitigerende maatregelen
Omdat vastgesteld is dat het risico op het importeren van illegaal gekapt hout niet verwaarloosbaar is, moeten blijkens artikel 6 lid 1 onder c Houtverordening risico-mitigerende maatregelen worden genomen. In het dossier wordt door een inspecteur van de NVWA beschreven dat uit analyse van de documentatie met betrekking tot de in de tenlastelegging genoemde zendingen blijkt dat geen maatregelen zijn genomen om de missende informatie in de keten van kap tot import inzichtelijk te maken en de juistheid van de informatie te verifiëren. Zoals hiervoor weergegeven stelt de verdediging zich op het standpunt dat door gebruik te maken van het gehanteerde zorgvuldigheidsstelsel, geen informatie mist en de risico’s wel degelijk voldoende zijn gemitigeerd. De rechtbank is echter van oordeel dat het door [naam 1] gehanteerde zorgvuldigheidsstelsel zowel op zichzelf als in samenhang met het aanvullende onderzoek van Double Helix, onvoldoende is om het risico op het op de markt brengen van illegaal gekapt hout effectief te mitigeren. Daarvoor is het volgende redengevend.
Voor elke in de tenlastelegging genoemde zending is een
delivery order, een
certified letteren een
legality letterbeschikbaar. Double Helix heeft, zoals overwogen, deze documenten inhoudelijk gecontroleerd op onder andere consistentie. Ander onderzoek dan documentenonderzoek vindt in het verificatiesysteem van Double Helix niet plaats. De verdediging heeft in zijn algemeenheid wel naar voren gebracht dat kan worden herleid van welke stronk in het bos de geleverde stam (en na het zagen zelfs de plank) afkomstig is. Dit zou kunnen op basis van merktekens en/of hamermerken. Dat dit ook daadwerkelijk gebeurd is voor de in de tenlastelegging genoemde zendingen teakhout, blijkt echter niet uit het dossier en is ook niet door de verdediging aangevoerd, laat staan aannemelijk gemaakt.
Ten aanzien van zending 1837 zijn in een aanvullend bosonderzoek ook de documenten verzameld die ten grondslag liggen aan de
delivery order, de
certified letteren de
legality letter. Deze onderliggende documenten zouden onder andere informatie bevatten met betrekking tot de fase van de kap en het transport van de kaplocatie naar de veiling. De verdediging heeft daarnaast gesteld dat met betrekking tot deze zending fysiek stamonderzoek heeft plaatsgevonden in het bos. Ook [naam 2] van Double Helix verklaart dit in zijn verhoor bij de rechter-commissaris. Uit het rapport betreffende het aanvullend bosonderzoek blijkt naar het oordeel van de rechtbank echter niet van meer dan alleen documentenonderzoek. Dit rapport vermeldt immers niet dat er fysiek onderzoek naar stronken in het bos is gedaan, hoe dit onderzoek zou zijn gedaan en/of wat de bevindingen uit dit onderzoek zijn. [naam 2] verwijst in zijn verhoor naar foto’s die gemaakt zijn van een stronk in het bos, maar deze foto’s kunnen niet worden gerelateerd aan een specifieke zending of daadwerkelijk geleverde stammen of planken.
De rechtbank stelt daarom vast dat door middel van zowel het reguliere verificatiesysteem van Double Helix als het aanvullende bosonderzoek, enkel onderzocht kan worden of de opgemaakte documentatie volledig en consistent is. Dat is, gegeven de omstandigheid dat op last van de MTE jarenlang meer is gekapt dan was gepland, naar het oordeel van de rechtbank echter niet voldoende om het risico op illegaal gekapt hout te mitigeren. Van belang is dat de documentatie gekoppeld kan worden aan de betreffende stronk en de stronk aan het daadwerkelijk geleverde hout (stam of plank). Dit is niet mogelijk op basis van louter de overgelegde documenten. De (visuele) registratie van merktekens of hamermerken op zowel de stronk in het bos als de geleverde stammen en planken ontbreekt. Ook resultaten van andere fysieke onderzoeken naar het hout ontbreken. Omdat de documentatie niet aan de stronk en niet aan de geleverde stammen en planken gekoppeld kan worden, oordeelt de rechtbank dat de
chain of custodyniet compleet is. Het risico dat het geleverde hout illegaal gekapt is, wordt daarom niet effectief gemitigeerd door middel van het door [naam 1] gehanteerde zorgvuldigheidsstelsel.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat het systeem van afgifte van documenten gedetailleerd en ingewikkeld is. De vastgestelde consistentie tussen de documenten maakt daarom dat de kans dat informatie gecorrumpeerd zou zijn, klein is. Daarvoor zou namelijk een vergaande of alomvattende corruptie vereist zijn en dat is praktisch haast onmogelijk. Daarmee miskent de verdediging echter dat wanneer het eerste document in de
chain of custodycorrupte informatie bevat dit ook buiten medeweten van de opvolgende personen of instanties kan doorwerken in de documenten die zij afgeven. Het is dan heel goed mogelijk dat de documenten consistent en volledig zijn, zoals Double Helix heeft onderzocht, maar dat de informatie toch niet in overeenstemming is met de werkelijkheid. MTE, waarvan al is gebleken dat zij (deels) illegaal heeft gekapt, is juist degene die die eerste documenten (
delivery orderen
certified letter) afgeeft.
Omdat MTE legaal en illegaal gekapt hout vermengd in de keten heeft gebracht, is dus van belang dat wordt gecontroleerd of het geleverde hout, waarvan in de documentatie wordt beweerd dat het legaal gekapt is, daadwerkelijk kan worden gekoppeld aan een legaal gekapte stronk. Aangezien het door [naam 1] gehanteerde zorgvuldigheidsstelsel niet voorziet in middelen om dit te controleren, kan het gebruikmaken van dit stelsel niet als effectief mitigerende maatregel worden gezien.
De verdediging heeft voorts naar voren gebracht dat alle maatregelen genomen zijn die in redelijkheid mochten worden verwacht in het licht van de Houtverordening. Daarnaast zouden de risico’s op het op de markt brengen van illegaal gekapt hout enkel zoveel als doenlijk behoeven te worden geminimaliseerd.
De Houtverordening kan naar het oordeel van de rechtbank niet zo worden uitgelegd dat hout op de markt mag worden gebracht wanneer redelijke maatregelen genomen zijn, ook wanneer het risico op illegaal gekapt hout hierdoor niet effectief is gemitigeerd. In plaats daarvan zou, in dat geval, moeten worden afgezien van het op de markt brengen van het betreffende hout. Aangezien de genomen maatregelen geen effectief mitigerend effect hebben gehad op het risico van het op de markt brengen van illegaal gekapt hout, slaagt dit verweer dus niet. De overweging van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State dat “
een marktdeelnemer die het vereiste stelsel scrupuleus toepast (...) geen overtreder [is]” (weglating door de verdediging), maakt dit niet anders. Deze overweging kan niet zo worden uitgelegd dat de marktdeelnemer die een gebrekkig zorgvuldigheidsstelsel scrupuleus toepast, geen overtreder is. Ook niet wanneer hij er onterecht vanuit zou gaan dat dit zorgvuldigheidsstelsel voldoet.
Dat de competente autoriteit in Zweden zou hebben geoordeeld dat is voldaan aan de Houtverordening met betrekking tot het op de markt brengen van een specifieke zending van teakhout uit Myanmar, zoals de verdediging heeft aangevoerd, is in deze zaak niet van belang. Nog daargelaten dat de rechtbank niet bekend is met de in die zaak getroffen mitigerende maatregelen, geldt dat de rechtbank een oordeel geeft over de zendingen in deze zaak en daarvan is vastgesteld dat niet is voldaan aan artikel 6 lid 1 onder c Houtverordening.
Bewezen is dat [naam 1] bij het op de markt brengen van de genoemde zendingen teakhout niet heeft voldaan aan artikel 6 lid 1 onder c Houtverordening.
Dat alleen [naam 1] kan worden aangemerkt als marktdeelnemer neemt niet weg dat het bewezengeachte feit kan worden medegepleegd. Uit vaste jurisprudentie blijkt namelijk dat voor het medeplegen van een kwaliteitsdelict, niet vereist is dat alle medeplegers in het bezit zijn van deze kwaliteit. Betrokkenen die de kwaliteit marktdeelnemer niet bezitten, kunnen als deelnemers strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld.
De rechtbank acht bewezen dat [medeverdachte 4] en [naam 1] feit 1 hebben medegepleegd. Daarvoor is het volgende redengevend.
[verdachte] heeft verklaard dat hij [medeverdachte 1] heeft benaderd, omdat [medeverdachte 4] vanwege problemen met de NVWA niet meer kon voldoen aan de verplichtingen met betrekking tot de lopende bestellingen voor klanten. Naar aanleiding hiervan heeft [medeverdachte 1] het bedrijf [naam 1] opgericht en zijn de lopende bestellingen van [medeverdachte 4] aan [naam 1] overgedragen. Volgens [verdachte] heeft [medeverdachte 4] hier geen vergoeding voor gekregen. [naam 1] heeft bij de invoer van het hout het zorgvuldigheidsstelsel gebruikt dat oorspronkelijk door [medeverdachte 4] is bedacht. Blijkens de geldstroom was [medeverdachte 4] daarnaast betrokken bij betalingen van een groot deel van de in de tenlastelegging genoemde zendingen. Met betrekking tot één van de zendingen waarbij geen betrokkenheid van [medeverdachte 4] uit de geldstroom volgt, is wel een aankooporder aangetroffen met als opschrift “ [medeverdachte 4] order”.
Deze vaststellingen leveren een nauwe en bewuste samenwerking op tussen [medeverdachte 4] en [naam 1] bij het importeren van teakhout uit Myanmar. Het verweer van de verdediging op dit punt wordt verworpen.
Dat [medeverdachte 2] het feit heeft medegepleegd, kan niet worden bewezen, omdat de gedragingen die [medeverdachte 2] heeft verricht met betrekking tot feit 1, ook kunnen worden verklaard vanuit de rol van handelaar in de zin van de Houtverordening. Daarom kan niet worden bewezen dat [medeverdachte 2] zo nauw en bewust met de marktdeelnemer heeft samengewerkt, dat zij als medepleger met de marktdeelnemer moet worden aangemerkt. Dit oordeel is nader uiteengezet in de vonnissen inzake [medeverdachte 2] (met parketnummer 81/052745-22) en [medeverdachte 3] (met parketnummer 81/052755-22) die gelijktijdig met dit vonnis worden uitgesproken.
De rechtbank acht bewezen dat het feit opzettelijk is gepleegd. Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, geeft de jurisprudentie aanleiding om te veronderstellen dat ook in het economisch strafrecht voor de vaststelling van opzet (in ieder geval iets) meer nodig is dan de enkele vaststelling dat de gedragingen zelf opzettelijk zijn verricht.Dit geldt te meer nu aan verdachten is ten laste gelegd dat zij
opzettelijkin strijd met de Houtverordening hebben gehandeld. De rechtbank moet daarom beoordelen of verdachten ook (al dan niet voorwaardelijk) opzet hebben gehad op het handelen in strijd met de Houtverordening.
De verdediging stelt dat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op het feit. [verdachte] heeft verklaard dat hij er vertrouwen in had dat het zorgvuldigheidsstelsel in overeenstemming was met de vereisten van de Houtverordening. Weliswaar is door de NVWA een last onder dwangsom opgelegd en heeft de voorzieningenrechter deze in stand gelaten, maar daarmee was [verdachte] het niet eens en bovendien is daarna aan dit zorgvuldigheidsstelsel het aanvullend bosonderzoek toegevoegd. De NVWA heeft het aangevulde zorgvuldigheidsstelsel niet meer beoordeeld, maar [verdachte] had ondanks dit alles de overtuiging dat het zorgvuldigheidsstelsel nu wel voldeed.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat [verdachte] hem er vervolgens van heeft overtuigd dat het zorgvuldigheidsstelsel aan de vereisten van de Houtverordening voldeed. Hij wist echter ook dat de NVWA het gebruikte zorgvuldigheidsstelsel eerder had afgekeurd. [medeverdachte 1] heeft namelijk verklaard dat hij [naam 1] heeft opgericht, omdat de handel van [medeverdachte 4] in Nederland niet meer mogelijk was vanwege het meningsverschil met de NVWA.
De rechtbank oordeelt dat bewezen is dat [medeverdachte 4] en [naam 1] voorwaardelijk opzet hebben gehad op het feit. Zij wisten namelijk dat het zorgvuldigheidsstelsel van [medeverdachte 4] door de NVWA was afgekeurd. De rechtbank oordeelt daarom dat er een aanmerkelijke kans bestond dat het zorgvuldigheidsstelsel ook na het toevoegen van het aanvullende onderzoek nog steeds niet aan de eisen van artikel 6 lid 1 onder c Houtverordening zou voldoen. Dat klemt te meer daar het aanvullende onderzoek slechts zag op één zending. [verdachte] en [medeverdachte 1] moeten zich van deze aanmerkelijke kans bewust zijn geweest. Dat blijkt wel uit het feit dat zij de import van het hout niet meer via Nederland, maar via Tsjechië hebben laten verlopen, waardoor zij de NVWA konden ontlopen. Door te handelen zoals zij hebben gedaan, hebben zij die aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard. Daarom acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 4] en [naam 1] feit 1 opzettelijk hebben gepleegd.
De rechtbank oordeelt allereerst dat Tsjechië als pleegplaats geldt, omdat het teakhout op de Europese markt is gebracht toen het door [naam 1] werd ingeklaard in Tsjechië.
De rechtbank merkt ook Nederland als pleegplaats aan. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat dit niet kan, omdat sprake is van een omissiedelict. Hetgeen is nagelaten, namelijk het voldoen aan de zorgvuldigheidseisen, had in Tsjechië verricht moeten worden. Waar de pleger(s) zich op dat moment toevallig bevonden, maakt daarvoor niet uit. De verdediging heeft hiermee echter miskend dat bij dit delict ook sprake is van een commissie-component. Niet alleen het nalaten te voldoen aan de eisen van de Houtverordening is onderdeel van de tenlastelegging, maar ook het desondanks op de markt brengen van teakhout. [medeverdachte 4] is in Nederland gevestigd en heeft van daaruit geopereerd. [medeverdachte 4] heeft het feit daarom in Nederland medegepleegd. Omdat sprake is van medeplegen kunnen alle tenlastegelegde gedragingen zowel aan [medeverdachte 4] als aan [naam 1] worden toegerekend. Daarom gelden beide pleegplaatsen voor zowel [medeverdachte 4] als [naam 1] .
5.3.2.7. Feitelijke leidinggevers
De rechtbank oordeelt dat [verdachte] en [medeverdachte 1] gezamenlijk als feitelijke leidinggever van [naam 1] kunnen worden aangemerkt. Dit maakt dat zij beiden strafrechtelijk aansprakelijk zijn voor de door [naam 1] gepleegde strafbare feiten, als feitelijke leidinggevers aan de bewezenverklaarde verboden gedragingen.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij [naam 1] heeft opgericht en als directeur van [naam 1] optrad. Hij had met betrekking tot de in de tenlastelegging genoemde zendingen contact met de douane en de expediteur, hij had contact met de advocaat van [naam 1] en regelde de belasting. Ten slotte kon alleen hij feitelijk betalingen verrichten namens [naam 1] . Ook uit de handelsregisters volgt dat [medeverdachte 1] directeur is van [naam 1] .
[verdachte] heeft verklaard dat hij alleen een adviserende rol voor [naam 1] heeft vervuld. De rechtbank stelt echter vast dat deze rol meer inhield dan alleen het geven van advies. Allereerst is [verdachte] betrokken geweest bij de oprichting van [naam 1] . Zo blijkt uit het dossier dat [verdachte] op 27 juni 2018 een Whatsapp-bericht stuurt, waarin hij eerst schrijft “
hier in Tsjechië” en daarna “
vandaag oprichting zaak”. Uit het dossier blijkt dat de oprichtingsakte van [naam 1] ook op 27 juni 2018 is opgemaakt. De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat [verdachte] naar Tsjechië is gegaan om samen met [medeverdachte 1] [naam 1] op te richten. Daarnaast heeft [medeverdachte 1] verklaard dat [verdachte] hem opdrachten gaf met betrekking tot zendingen teakhout en dat [medeverdachte 1] die opdrachten vervolgens uitvoerde. [verdachte] beschikte tot slot ook over gegevens om de betaalrekening van [naam 1] te bekijken. Zo kon hij controleren of betalingen op de juiste manier gedaan werden.
De aan [naam 1] toegerekende gedragingen bestaan al met al uit gedragingen die door [medeverdachte 1] en [verdachte] gezamenlijk zijn gepleegd. Daarom kunnen zij beiden als feitelijke leidinggever van [naam 1] worden aangemerkt.
Tot slot kan [verdachte] ook als feitelijke leidinggever van [medeverdachte 4] worden aangemerkt. De aan [medeverdachte 4] toegerekende gedragingen bestaan namelijk uit gedragingen die door [verdachte] zijn gepleegd. Dit maakt dat hij strafrechtelijk aansprakelijk is voor de door [medeverdachte 4] gepleegde strafbare feiten, als feitelijke leidinggever aan de bewezenverklaarde verboden gedragingen. Dat [verdachte] aan [medeverdachte 4] feitelijke leiding heeft gegeven, is door de verdediging niet betwist en blijkt onder andere uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel, waarin [verdachte] als (enig) directeur staat beschreven. Daarnaast is niet gebleken dat er nog andere personen voor [medeverdachte 4] werkten.
5.3.2.8. (Voorwaardelijk) verzoek tot stellen prejudiciële vragen
De verdediging heeft voorwaardelijk verzocht om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie over de uitleg van het begrip marktdeelnemer. De rechtbank komt niet aan deze verzoeken toe, omdat de rechtbank het begrip marktdeelnemer op dezelfde manier uitlegt als de verdediging. De rechtbank oordeelt namelijk dat [naam 1] als marktdeelnemer moet worden gezien en dat zij marktdeelnemer is geworden op het moment van het inklaren van de zendingen teakhout. Met betrekking tot de vraag waar de verplichtingen van de marktdeelnemer ontstaan, volgt de rechtbank eveneens het standpunt van de verdediging. De verplichtingen voor de marktdeelnemer zijn namelijk ontstaan in Tsjechië, waar het hout is ingeklaard. Dat de rechtbank daarnaast op grond van de Nederlands rechtelijke deelnemingsbepalingen tot de vaststelling komt dat sprake is van medeplegen, en daarom ook Nederland als pleegplaats moet worden aangemerkt, maakt dit niet anders. Dat is een vraag van uitleg van Nederlands recht dat niet is gegrond op EU-regelgeving en het Hof van Justitie is niet geroepen tot de uitleg daarvan.