ECLI:NL:HR:2018:327

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 maart 2018
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
16/02246
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over gewoontewitwassen en deelneming aan een misdadige organisatie in de Antilliaanse zaak met goudtransporten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 maart 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De verdachte, geboren in 1967, was beschuldigd van het medeplegen van gewoontewitwassen en deelneming aan een misdadige organisatie. De zaak betrof goudtransporten vanuit Venezuela naar Aruba en Curaçao, waarbij de verdachte betrokken was bij het begeleiden van deze transporten. De export van het goud vond plaats zonder de vereiste exportvergunning en er werden vervalste documenten gebruikt om deze vergunning te omzeilen. Het Hof had geoordeeld dat de baren of broodjes goud 'afkomstig waren uit enig misdrijf', omdat het exporteren op strafbare wijze had plaatsgevonden. De Hoge Raad herhaalde echter relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie, waarin werd gesteld dat voorwerpen in beginsel slechts als 'uit enig misdrijf afkomstig' kunnen worden aangemerkt indien deze afkomstig zijn uit een misdrijf gepleegd voorafgaand aan de delictsgedragingen. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet toereikend gemotiveerd was, omdat het enkel had vastgesteld dat het goud afkomstig was uit Venezuela zonder verder bewijs van de herkomst van het goud. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie voor herbehandeling.

Uitspraak

13 maart 2018
Strafkamer
nr. S 16/02246 A
LBS/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 31 maart 2016, nummer H 177/2014, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Namens de verdachte hebben de raadsman en P. van Dongen, advocaat te Rotterdam, daarop schriftelijk gereageerd.

2.Bewezenverklaring, bewijsvoering en kwalificatie

2.1.
Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de tenlastelegging bewezenverklaard:
"9a
dat hij in de periode van 31 december 2008 tot en met 08 september 2009, in de Nederlandse Antillen, tezamen en in vereniging met anderen, een gewoonte heeft gemaakt van het opzettelijk witwassen van voorwerpen, immers hebben verdachte en zijn mededaders toen en aldaar - één of meer baren en/of broodjes goud voorhanden gehad en overgedragen terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat deze voorwerpen afkomstig waren uit enig misdrijf.
15
dat hij in de periode van 31 december 2008 tot en met 08 september 2009, in de Nederlandse Antillen heeft deelgenomen aan een vereniging bestaande uit onder meer [medeverdachte] en één of meer andere natuurlijke personen welke vereniging tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, waaronder:
- het gewoontewitwassen van op geld waardeerbare goederen welke deelneming bestond uit:
- het deelnemen aan bovengenoemde misdrijven en
- het per telefoon en/of per e-mail of anderszins onderhouden van contacten met één of meer deelnemers;
- het voorhanden hebben en/of overdragen van op geld waardeerbare goederen verkregen door misdrijf."
2.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
"De wijze waarop het transport van het goud vanuit Venezuela heeft plaatsgevonden (het betalen van smeergeld, het vervoeren van het goud buiten het zicht van de autoriteiten om via een bootje dan wel een vliegtuigje) en het opmaken en gebruiken van vervalste documenten om de oorsprong van het goud te verhullen, kan niet anders worden begrepen dan zijnde erop gericht om de exportvergunning te omzeilen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte zelf de handel in kwestie als 'regelrechte smokkel' aanduidde. Dat deed hij niet in vraagvorm. Integendeel: hij poneerde de stelling dat van regelrechte smokkel sprake was. Dit alles in combinatie met het door de verdachte erkende gebrek aan enig onderzoek naar de voorwaarden waaronder Venezolaans goud kan worden geëxporteerd, maakt dat het Hof tot het oordeel komt dat de verdachte wist en begreep dat het exporteren van Venezolaans goud zonder exportvergunning strafbaar is.
Ten aanzien van de deelname door verdachte aan de organisatie overweegt het Hof het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte negentien keer aanwezig is geweest bij aankomst van het goudtransport uit Venezuela. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bij aankomst van het goud de airwaybill in ontvangst nam, dat hij erbij stond als het goud gewogen werd en dat hij meeliep naar de kluis waarin het goud werd opgeborgen en dat hij wachtte tot de kluis gesloten werd.
Met deze werkzaamheden leverde de verdachte een wezenlijk aandeel aan, dan wel ondersteunde hij in belangrijke mate gedragingen die rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het (...) oogmerk tot het plegen van misdrijven."
2.3.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als:
"Feit 9a:
het medeplegen van gewoontewitwassen (...)
Feit 15:
deelneming aan een misdadige organisatie (...)"

3.Beoordeling van het middel

3.1.
Het middel klaagt onder meer over de bewezenverklaring van het onder 9a en 15 tenlastegelegde en in het bijzonder over het oordeel van het Hof dat de in de bewezenverklaring onder 9a vermelde baren en/of broodjes goud afkomstig waren uit enig misdrijf.
3.2.
Art. 435a en 435b van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen luidden ten tijde van de tenlastegelegde feiten:
"Artikel 435a
1. Als schuldig aan witwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van ten hoogste een miljoen gulden:
a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet of begrijpt dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf;
b. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij weet of begrijpt dat het voorwerp
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf.
2. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.
Artikel 435b
Hij die van het plegen van witwassen een gewoonte maakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zestien jaren of geldboete van ten hoogste een miljoen en tweehonderdduizend gulden."
3.3.1.
De tenlastelegging onder 9a is toegesneden op de art. 435a en 435b van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen. Het in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende begrip "afkomstig uit enig misdrijf" moet derhalve geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in die bepalingen. Het in de tenlastelegging en de bewezenverklaring onder 15 vermelde "gewoontewitwassen" moet worden geacht te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in art. 435b van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.
3.3.2.
De delictsomschrijving in art. 435a, eerste lid, Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen is gelijkluidend aan die in art. 420bis, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht van Nederland. Ten aanzien van laatstgenoemde delictsomschrijving geldt dat voorwerpen in beginsel slechts kunnen worden aangemerkt als "uit enig misdrijf afkomstig" indien deze afkomstig zijn uit een misdrijf gepleegd voorafgaand aan de daarin genoemde delictsgedragingen (vgl. HR 28 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3046, NJ 2015/324). Voorwerpen met betrekking tot welke een misdrijf is begaan, zijn bovendien niet reeds daardoor "afkomstig" uit enig misdrijf.
3.4.1.
Blijkens 's Hofs bewijsvoering zijn er goudtransporten verzorgd onder andere tussen Venezuela en Aruba alsmede tussen Venezuela en Curaçao. De export van het goud uit Venezuela heeft plaatsgevonden zonder exportvergunning, terwijl bij de export onder meer sprake is geweest van het opmaken en gebruiken van vervalste documenten teneinde de exportvergunning te omzeilen. De verdachte heeft meerdere van deze goudtransporten begeleid. De onder 15 bewezenverklaarde deelneming aan een vereniging die het oogmerk heeft het plegen van misdrijven waaronder het gewoontewitwassen van op geld waardeerbare goederen, heeft gelet op die bewijsvoering betrekking op de genoemde goudtransporten.
3.4.2.
Blijkens hetgeen hiervoor onder 2.2 is weergegeven heeft het Hof geoordeeld dat de in de bewezenverklaring onder 9a vermelde baren of broodjes goud "afkomstig waren uit enig misdrijf" omdat het exporteren van Venezolaans goud op strafbare wijze heeft plaatsgevonden. Hierin ligt als het kennelijke oordeel van het Hof besloten dat de baren of broodjes goud reeds van misdrijf afkomstig waren omdat misdrijven zijn begaan teneinde de ter zake van het mede onder begeleiding van de verdachte transporteren van die baren of broodjes goud benodigde exportvergunning te omzeilen, zodat sprake is van gewoontewitwassen. De bewezenverklaring onder 15 heeft daarop mede betrekking. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.3.2 is vooropgesteld en in aanmerking genomen dat het Hof omtrent de herkomst van het goud uitsluitend heeft vastgesteld dat het goud afkomstig is uit Venezuela, is het oordeel van het Hof dat de baren of broodjes goud van misdrijf afkomstig waren, niet toereikend gemotiveerd.
3.5.
Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.

4.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 maart 2018.