ECLI:NL:RBAMS:2022:7270
Rechtbank Amsterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over beëindiging noodopvang en belangen van het kind
In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 9 november 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar noodopvang beoordeeld. Eiseres, die samen met haar dochter sinds 4 november 2020 in de noodopvang verblijft, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam om de noodopvang te beëindigen. Dit besluit is genomen op basis van de voorwaarde dat zij en haar dochter minimaal 24 maanden in Nederland moeten zijn, wat eiseres niet kan aantonen. De rechtbank behandelt ook het verzoek om een voorlopige voorziening, waarbij eiseres stelt dat de beëindiging van de noodopvang in strijd is met de Wet maatschappelijke opvang 2015 (Wmo 2015) en internationale verdragen, zoals het EVRM en het IVRK.
De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van het kind, in dit geval de dochter van eiseres, en dat de beëindiging van de noodopvang mogelijk leidt tot schending van haar grondrechten. De rechtbank geeft het college de gelegenheid om het motiveringsgebrek te herstellen en de belangen van het kind in de afweging mee te nemen. De voorzieningenrechter besluit dat eiseres opvang moet blijven ontvangen tot zes weken na de einduitspraak van de rechtbank. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres en het betaalde griffierecht.
De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep, waarbij de proceskosten en het griffierecht nog niet zijn vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van het waarborgen van de rechten van kwetsbare groepen, zoals kinderen, in het kader van de maatschappelijke opvang.