Op 1 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank behandelde de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in Marokko in 1980 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 17 november 2022, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft het verweer van de raadsman, dat het EAB niet genoegzaam zou zijn en dat er contra-indicaties zijn die de onschuld van de opgeëiste persoon zouden aantonen, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de beschrijving van de strafbare feiten in het EAB voldoet aan de vereisten en dat er geen reden is om aan te nemen dat de opgeëiste persoon de feiten niet heeft gepleegd.
Daarnaast heeft de rechtbank de detentieomstandigheden in België beoordeeld en geconcludeerd dat de algemene detentiegarantie die door de Belgische autoriteiten is afgegeven, voldoende waarborgen biedt om te voorkomen dat de opgeëiste persoon het risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering toe te staan en de afgifte van de in beslag genomen mobiele telefoon aan de Belgische autoriteiten te bevelen.