Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/227969-22
RK nummer: 22/4211
Datum uitspraak: 17 november 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 september 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 augustus 2022 door de
District court Gdańsk(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
District court Gdańsk(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1974,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in de [naam PI],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1.Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 november 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.B. Jobse, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3.Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een
binding sentence, te weten:
binding sentence, te weten:
Sentence Of The Regional Court Gdańsk-North In Gdańsk Imposed On 20 February 2020(referentienummer: II K 292/14).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 3 jaar, 2 maanden en 25 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het strafrestant dat in het EAB staat vermeld onjuist is en dat de opgeëiste persoon langer in voorarrest heeft gezeten. De raadsman verzoekt om nadere informatie hierover op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit en de overleveringszaak aldus aan te houden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzet zich tegen aanhouding van de overleveringszaak nu een dergelijke discussie over de hoogte van het strafrestant in Polen moet worden gevoerd. De officier van justitie verwijst hiertoe naar de uitspraak van 10 mei 2019. [1]
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt. In het EAB is in onderdeel c) melding gemaakt van de opgelegde straf en het deel van de straf dat de opgeëiste persoon na overlevering nog moet uitzitten. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze informatie te twijfelen, te meer nu de hoogte van de resterende straf wordt bevestigd door hetgeen in
Form Ais weergegeven. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het stellen van aanvullende vragen. De opgeëiste persoon kan zijn standpunt desgewenst in Polen aan de orde stellen. Mocht de opgeëiste persoon langer in voorarrest hebben gezeten dan in het EAB is vastgesteld, zal de duur van de nog uit te zitten straf in Polen worden aangepast. De rechtbank wijst het verzoek van de raadsman dan ook af.
Form Ais weergegeven. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het stellen van aanvullende vragen. De opgeëiste persoon kan zijn standpunt desgewenst in Polen aan de orde stellen. Mocht de opgeëiste persoon langer in voorarrest hebben gezeten dan in het EAB is vastgesteld, zal de duur van de nog uit te zitten straf in Polen worden aangepast. De rechtbank wijst het verzoek van de raadsman dan ook af.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank omtrent de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 OLW. Uit het EAB blijkt dat het vonnis van 20 februari 2020 (II K 292/14) op 2 november 2020 (V Ka 1404/20) door de District court in Gdańsk in hoger beroep in stand is gelaten.
Als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis lid 1 Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 van de OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [2]
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft desgevraagd per brief van 7 oktober 2022 te kennen gegeven dat
the District Court in Gdańsk(Polen), dat de procedure in hoger beroep heeft behandeld, de laatste instantie is geweest die ten gronde over de schuld en de straf van de opgeëiste persoon heeft geoordeeld.
the District Court in Gdańsk(Polen), dat de procedure in hoger beroep heeft behandeld, de laatste instantie is geweest die ten gronde over de schuld en de straf van de opgeëiste persoon heeft geoordeeld.
Dit betekent dat de rechtbank in deze zaak de procedure in hoger beroep dient te toetsen aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast, op grond van het EAB en zoals blijkt uit de aanvullende informatie verstrekt door de uitvaardigende justitiële autoriteit op 7 oktober 2022, dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen op het proces dat tot het arrest van 3 november 2020 heeft geleid. Kort gezegd heeft geen van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden zich voorgedaan. Hoewel uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon tijdens de procedure in hoger beroep is verdedigd door een advocaat, welke advocaat is aangesteld door de opgeëiste persoon en welke door de opgeëiste persoon is gemachtigd namens hem hoger beroep in te stellen, constateert de rechtbank dat niet blijkt dat sprake is van een machtiging van deze advocaat door de opgeëiste persoon om hem tijdens de procedure in hoger beroep ter zitting te verdedigen.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Zoals hiervoor is overwogen, is in de aanvullende informatie vermeld dat de opgeëiste persoon een advocaat heeft gemachtigd namens hem hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de rechtbank en zodoende op de hoogte was van de lopende procedure. De opgeëiste persoon wist aldus dat een procedure in hoger beroep zou volgen. Uit de aanvullende informatie blijkt verder dat de opgeëiste persoon tijdens de voorbereidende procedure een correspondentieadres heeft opgegeven aan de Poolse autoriteiten. De opgeëiste persoon is geïnstrueerd dat hij de autoriteiten van elke adreswijziging op de hoogte moest brengen, alsook wat de consequenties zouden zijn als hij dat niet zou doen. De opgeëiste persoon heeft een adres opgegeven en de oproeping voor de behandeling van het hoger beroep is naar dit adres gestuurd.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de verdenking, de strafprocedure in hoger beroep, alsmede dat hij er rekening mee moest houden dat hij daarover officiële correspondentie zou ontvangen op het adres dat hij had opgegeven.
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon in deze omstandigheden in staat is gesteld gebruik te maken van zijn verdedigingsrechten en dat kan worden aangenomen dat hij (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot het arrest heeft geleid. De rechtbank ziet hierin aanleiding om af te zien van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren.
4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [3]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld en bestaat er ook geen aanleiding om aanvullende gegevens op te vragen. [4]
6.Artikel 36 OLW
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de Nederlandse strafzaak tegen de opgeëiste persoon nog niet onherroepelijk is wegens een lopende cassatieprocedure en een prejudiciële vraag die is gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. De raadsman beroept zich op artikel 36 OLW en verzoekt de overleveringszaak te schorsen totdat het Hof van Justitie uitspraak heeft gedaan.
Standpunt van de officier van justitie
De raadsman heeft artikel 36 OLW onjuist geïnterpreteerd nu dit artikel ziet op het aanhouden van de beslissing over de tijd en de plaats van de feitelijke overlevering. Die situatie is hier niet aan de orde.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de OLW heeft de rechtbank niet de bevoegdheid een overleveringsverzoek te weigeren of om een beslissing daarover aan te houden indien in Nederland nog een strafzaak loopt tegen de opgeëiste persoon. Een eventuele openstaande strafzaak kan een belemmering voor de feitelijke overlevering opleveren in de zin van artikel 36 OLW, maar daarover kan vooralsnog alleen de officier van justitie een beslissing nemen. De rechtbank wijst het verzoek van de raadsman af.
7.Schorsingsverzoek overleveringsdetentie
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft tevens verzocht de overleveringsdetentie, op het moment dat de opgeëiste persoon de Nederlandse gevangenisstraf heeft uitgezeten, wegens persoonlijke omstandigheden op voorhand te schorsen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzet zich tegen het schorsingsverzoek van de verdediging. Het schorsingsverzoek ziet op het nog te vorderen bevel gevangenhouding. Bovendien is in overleveringszaken schorsing na de uitspraak slechts mogelijk in zeer uitzonderlijke omstandigheden, welke omstandigheden zich in deze zaak niet voordoen. Daarbij moet een dergelijk verzoek worden ingediend bij de IRK-raadkamer van deze rechtbank, nu deze hiertoe slechts bevoegd is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat artikel 64 OLW slechts schorsing van de overleveringsdetentie toestaat tot aan het moment van de uitspraak. Weliswaar is er in de rechtspraak een bevoegdheid aangenomen om ook na de uitspraak tot schorsing over te gaan, maar in dit geval doen zich geen dermate bijzondere feiten of omstandigheden voor, die hiervoor aanleiding geven. Het schorsingsverzoek wordt daarom afgewezen. De raadsman kan een schorsingsverzoek, indien overlevering wordt toegestaan, desgewenst bij de IRK-raadkamer van deze rechtbank indienen op het moment dat de opgeëiste persoon de Nederlandse detentie heeft uitgezeten.
8.Slotsom
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.
9.Toepasselijke wetsbepalingen
Artikel 311 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.
10.Beslissing
STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
District court Gdańsk(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
[opgeëiste persoon]aan de
District court Gdańsk(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Bouwmeester, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 november 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.