ECLI:NL:RBAMS:2019:3586

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2019
Publicatiedatum
17 mei 2019
Zaaknummer
13/751892-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel

Op 10 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering, ingediend door de officier van justitie, dateert van 7 maart 2019 en betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd met dertig dagen, omdat zij meer tijd nodig had om over de verzochte overlevering te beslissen.

Tijdens de openbare zitting op 26 april 2019 heeft de raadsman van de opgeëiste persoon betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de beslistermijn zou zijn overschreden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de termijn op grond van de Overleveringswet kan worden verlengd en dat een eventuele overschrijding van de beslistermijn niet leidt tot verval van de verplichting om op het EAB te beslissen. De rechtbank heeft ook de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconcludeerd dat hij de Duitse nationaliteit heeft.

De rechtbank heeft verder de inhoud van het EAB en de grondslagen voor de overlevering beoordeeld. De opgeëiste persoon heeft een vrijheidsstraf opgelegd gekregen door de Arrondissementsrechtbank München, en de rechtbank heeft vastgesteld dat er nog straffen resteren die moeten worden ondergaan. De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon al een deel van zijn straf heeft uitgezeten, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat deze verweren niet kunnen slagen. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om aanvullende vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de verschijning van de opgeëiste persoon bij de eerdere zittingen.

De rechtbank heeft besloten het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd te schorsen en de oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk te bevelen voor een nader te bepalen datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751892-18
RK nummer: 19/1492
Datum uitspraak: 10 mei 2019
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 maart 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 oktober 2018 door het Openbaar Ministerie München (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Duitsland) op [geboortedatum] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 april 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.I. Spauwen, advocaat te Sittard en door een tolk in de Duitse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
1.1.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft – kort gezegd – primair betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de termijn als bedoeld in artikel 22, eerste lid, OLW is overschreden.
1.2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat het verweer niet kan slagen. Op grond van artikel 22, derde en vierde lid, OLW, kan de rechtbank de termijn van 60 dagen eerst met 30 dagen en vervolgens voor onbepaalde tijd verlengen. Een eventuele overschrijding van de beslistermijn heeft niet tot gevolg dat de verplichting om op het EAB te beslissen, vervalt (HvJ EU 16 juli 2015, C-237/15, ECLI:EU:C:2015:474 (Lanigan), punt 42). Reeds daarom kan het verweer niet slagen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Duitse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank München van 2 december 2015, rechtsgeldig sinds 10 december 2015, met referentie 8 KLs 365 Js 187320/14.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van
een
  • een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 6 maanden waarbij de met vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Aken van 19 september 2013 in de procedure met het dossiernummer 331 Ls 102 Js 253/13 – 38/13 opgelegde vrijheidsstraf wordt meegenomen in de berekening;
  • een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar en 6 maanden; en
  • onderbrenging in een inrichting voor verslaafden.
Deze straffen dienen door de opgeëiste persoon te worden ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Van deze straffen resteren volgens het EAB nog
  • 177 dagen;
  • 550 dagen; en
  • onderbrenging in een inrichting voor verslaafden.
De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Op verzoek van de officier van justitie heeft de
Staatsanwaltschaft München Ibij e-mail van 9 april 2019 onder meer het volgende meegedeeld:
The judgement of the court in Aachen, file-number 331 Ls 102 Js 253/13, is included in the judgement of the court in München, file-number 8 KLs 365 Js 187320/14 (so called “Gesamtstrafenbildung”). This means, that in the end, only the judgement of München is relevant and has to be executed. In this judgement, there are two sentences, which have to be executed: one of 1 year 6 months and one of 2 years 6 months. Given the time mr. [opgeëiste persoon] has already been imprisoned, there were 177 days left of the first sentence and 550 days of the second sentence at the time he was arrested in the Netherlands. Additionally, mr. [opgeëiste persoon] was sentenced to spend time in a drug therapy institution, which also has to be executed.
3.1.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon reeds de helft van de totale straf heeft uitgezeten in een kliniek voor verslaafden. Tevens heeft de raadsman betoogd dat de strafvonnissen die aan het EAB ten grondslag liggen aan de verdediging moeten worden verstrekt, zodat kan worden beoordeeld of de tenuitvoerlegging van de straffen op correcte wijze verloopt.
3.2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat beide verweren niet kunnen slagen. Blijkens het EAB en de hiervoor opgenomen aanvullende informatie resteren nog 177 dagen en 550 dagen van de straffen die aan de opgeëiste persoon zijn opgelegd. Daarnaast zal de opgeëiste persoon komen te verblijven in een inrichting voor verslaafden. De verdediging heeft niet aannemelijk gemaakt dat het strafrestant onjuist zou zijn. Voorts dienen dergelijke verweren in Duitsland te worden gevoerd.
Ten aanzien van het verstrekken van het onderliggende strafvonnissen overweegt de rechtbank dat er geen aanleiding bestaat om deze stukken aan het dossier worden toegevoegd. De rechtbank is – mede gelet op het vertrouwensbeginsel – niet gebleken van feiten en omstandigheden die aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid van de verstrekte informatie.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW: heropening van het onderzoek

4.1.
Inhoud van de stukken
Onderdeel d) van het EAB houdt het volgende in:
Geef aan of de persoon die in de terechtzitting die tot de beslissing heeft geleid, is verschenen.
[X] Ja, de persoon is in de terechtzitting, die tot de beslissing heeft geleid, persoonlijk verschenen.
4.2.
Oordeel van de rechtbank
Blijkens het EAB is de opgeëiste persoon in persoon verschenen bij de behandeling ter terechtzitting bij de arrondissementsrechtbank München I die heeft geleid tot het vonnis van 2 december 2015. Echter, blijkens voornoemde e-mail van de
Staatsanwaltschaft München Ivan 9 april 2019 is in dit vonnis tevens “
the judgement of the court in Aachen, file-number 331 Ls 102 Js 253/13” meegenomen. Uit de stukken blijkt niet of de opgeëiste persoon ook in persoon is verschenen bij de terechtzitting die tot het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Aken van 19 september 2013 heeft geleid, dan wel of hij zijn verdedigingsrechten op andere wijze heeft kunnen uitoefenen.
Aldus kan de rechtbank op grond van deze informatie niet vaststellen of ook ten aanzien van het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Aken van 19 september 2013 is voldaan aan de eisen van artikel 12 OLW.
Derhalve ziet de rechtbank aanleiding het onderzoek te heropenen, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen:
  • Is de opgeëiste persoon in persoon verschenen bij de terechtzitting die tot het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Aken van 19 september 2013 heeft geleid?
  • Zo nee, heeft de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten op andere wijze kunnen uitoefenen?
De rechtbank verzoekt de uitvaardigende justitiële autoriteit deze vragen te beantwoorden door onderdeel d) van het EAB voor dit vonnis in te vullen.

5.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd
om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de hiervoor vermelde vragen te stellen;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 mei 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.