ECLI:NL:RBAMS:2022:6658

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
AWB - 22 _ 1737
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstand en de beoordeling van inkomen uit activiteiten als zelfstandige

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 1 november 2022, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam behandeld. Eiseres had te maken met een terugvordering van bijstand van € 2.804,41, omdat verweerder meende dat zij inkomsten had ontvangen uit activiteiten als zelfstandige, die zij niet had gemeld. De rechtbank oordeelt dat eiseres in beginsel aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet vrijelijk over de gestorte bedragen kon beschikken, en dat er dus geen sprake is van inkomen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van verweerder. Eiseres had in 2019 bijstand ontvangen op basis van de Participatiewet, en verweerder had onderzoek gedaan naar haar activiteiten. De rechtbank concludeert dat de bedragen die eiseres ontving, specifiek bestemd waren voor uitgaven in het kader van een reisbureau dat zij wilde opzetten, en dat zij deze bedragen niet als inkomen kon aanmerken. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet voldoende had gemotiveerd waarom eiseres over deze bedragen vrijelijk kon beschikken. De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/1737

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. J.C. Walker),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

( [gem. verweerder] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van verweerder om de te veel ontvangen bijstand terug te vorderen van eiseres. Uiteindelijk gaat het om een bedrag van € 2.804,41. [1]
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht de bijstandsuitkering van eiseres heeft herzien. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiseres heeft aangevoerd.
2.2.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.3.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
2.4.
De rechtbank stelt vast dat eiseres in het jaar 2019 bijstand heeft ontvangen op grond van de Participatiewet. De toezichthouder van verweerder heeft onderzoek ingesteld naar het mogelijk werken als zelfstandige door eiseres. Er is dossieronderzoek verricht, informatie opgevraagd bij diverse instanties waaronder de Belastingdienst en er is internetonderzoek gedaan. Eiseres is in het kader van dat onderzoek ook twee keer gehoord. [2] Eiseres heeft vervolgens een gecorrigeerde belastingaangifte over 2019 ingediend.
2.5.
Uit het dossier volgt dat eiseres activiteiten heeft verricht in het kader van een door haar gewenst op te zetten reisbureau voor reizen naar Iran. In de periode van januari en februari 2019 heeft zij van een derde een totaalbedrag van € 3.057,50 op haar bankrekening ontvangen. Om die reden heeft verweerder de uitkering over januari en februari 2019 herzien en een bedrag van € 2.804,41 bruto (netto bijstand ad € 1.983,05 en loonheffing ad € 821,36) teruggevorderd.
Inlichtingenplicht
3. Tussen partijen is niet langer in geschil dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door de activiteiten met haar reisbureau, waaronder ook de ontvangst van
€ 3.057,50,- op haar bankrekening, niet te melden aan verweerder. Dit zou immers van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Inkomsten?
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de bijschrijving van € 3.057,50,- op de bankrekening van eiseres terecht door verweerder als inkomsten zijn aangemerkt en in mindering dienen te worden gebracht op de bijstand.
4.2.
Een besluit tot herziening of terugvordering van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan in beginsel op de bijstandsverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandsverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. [3]
4.3.
De rechtbank overweegt dat de enkele schending van de inlichtingenverplichting niet voldoende is om de bijstand te herzien. Er moet daarvoor sprake zijn van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand als gevolg van de schending. Indien de schending van de inlichtingenverplichting vast is komen te staan is het aan betrokkene om aannemelijk maken dat hij, indien hij wel van meet af aan zijn inlichtingenverplichting zou zijn nagekomen, recht zou hebben gehad op (aanvullende) bijstand. Dit geeft uiting aan het reparatoire karakter van de besluitvorming.
4.4.
Eiseres heeft aangevoerd dat zij weliswaar € 3.057,50,- heeft ontvangen van een derde, maar dat dit bedrag specifiek bestemd was om betalingen mee te verrichten ten behoeve van die derde in het kader van een reis naar Iran. Zij voert aan dat zij in het kader van haar wens om een reisbureau op te zetten, als een soort proef, voor één klant, een reis naar Iran heeft georganiseerd. In totaal heeft deze klant, de heer [naam] , een bedrag van
€ 3.240,- betaald, als voorschot. Eiseres heeft als onderbouwing haar jaarrekening en bankafschriften overgelegd. Eiseres heeft geen winst gemaakt, de heer [naam] heeft alleen vooraf betaald voor de betalingen die eiseres zou verrichten voor een vliegticket, hotelovernachtingen etc. Er is volgens eiseres dan ook geen sprake van inkomsten.
4.5.
De hoger beroepsrechter heeft overwogen [4] dat bedragen die zijn gestort en bedragen die zijn overgeschreven door derden op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel worden beschouwd als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de PW. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is ook sprake van inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de PW. Dit is vaste rechtspraak. [5] Voor de vraag of een middel als inkomen kan worden aangemerkt is onder meer van belang of de bron naar zijn aard overeenkomt met de in artikel 32, eerste lid, van de PW genoemde inkomensbronnen. Is die bron onduidelijk, dan ligt het op de weg van de betrokkene om aannemelijk te maken dat geen sprake is van inkomen. Zoals de Raad vaker heeft geoordeeld [6] , is het voorgaande niet anders bij eenmalige kasstortingen of eenmalige overschrijvingen. Ook die kunnen onder omstandigheden als inkomen in de zin van artikel 32, eerste lid, van de PW worden aangemerkt.
4.6.
De rechtbank stelt vast dat uit de door eiseres overgelegde bankgegevens blijkt dat de heer [naam] op 18 januari 2019 een bedrag van € 957,50 heeft overmaakt aan eiseres (onder vermelding van fact nr 2019 011811a reiscode 181) en op 6 februari 2019 nog eens
€ 2.100,- (onder vermelding van ‘fact nr 2019011811a reisnr 181 2e termijn). Eiseres heeft verklaard dat zij deze bedragen heeft ontvangen voor het organiseren van een reis naar Iran voor de heer [naam] . Deze verklaring wordt naar het oordeel van de rechtbank ondersteund door het feit dat op 11 maart 2019 eiseres een betaling doet van € 723,81 (onder vermelding van ‘kosten van vliegticket van [naam] ’). Uit de jaarrekening van 2019 volgt dat eiseres totaal € 3.240,- aan kosten heeft gemaakt voor de reis van de heer [naam] .
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres hiermee in beginsel aannemelijk gemaakt dat zij niet vrijelijk over de bedragen die de heer [naam] had gestort, kon beschikken en er dus geen sprake is van inkomen. Eiseres heeft onderbouwd dat de betalingen van de heer [naam] aan eiseres feitelijk de voorfinanciering van specifieke uitgaven betroffen. De rechtbank kan verweerder dan ook niet volgen in zijn standpunt dat de overgemaakte bedragen hoe dan ook zijn aan te merken als inkomen, waarover eiseres vrijelijk kon beschikken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet draagkrachtig heeft gemotiveerd waarom van eiseres in dit geval had mogen worden verwacht dat zij de door de heer [naam] overgemaakte bedragen zou aanwenden voor haar eigen algemeen noodzakelijke bestaanskosten. Verweerder had naar het oordeel van de rechtbank nader moeten onderzoeken of de bedragen die eiseres van de heer [naam] ontving, puur en alleen bestemd waren om vooraf tussen eiseres en de heer [naam] overeengekomen specifieke uitgaven te doen, als gevolg waarvan eiseres niet vrijelijk over deze bedragen kon beschikken.
4.8.
Daarbij vindt de rechtbank ook van belang dat indien eiseres het door de heer [naam] gestorte bedrag inderdaad zou hebben gebruikt om in haar eigen bestaanskosten te voorzien, zij zou zijn tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen tegenover de heer [naam] . Dat zou tot gevolg hebben dat de heer [naam] ernstig benadeeld zou zijn. Hij kon dan immers zijn reis naar Iran niet maken, en zou gedwongen zijn het betaalde bedrag terug te vorderen van eiseres. Bovendien zou de wanprestatie van eiseres extra schulden voor haar tot gevolg hebben, omdat de heer [naam] bij het terugvorderen van het door hem betaalde bedrag, ook kosten en rente in rekening kan brengen. Deze gevolgen had verweerder mee moeten wegen bij de afweging of eiseres vrijelijk over deze bedragen kon beschikken.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Het beroep is daarom gegrond omdat het bestreden besluit gelet op wat hiervoor is overwogen gebrekkig is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
5.2.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de besluiten van 16 februari 2022 en 16 augustus 2022;
- herroept de besluiten van 5 augustus 2021 en 10 februari 2022;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de vernietigde besluiten;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D. Arnold, rechter, in aanwezigheid van
mr.P. Tanis, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 november 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage wettelijk kader

Participatiewet (Pw)
1. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
2. Op grond van artikel 19, eerste lid, van de Pw heeft de alleenstaande of het gezin recht op algemene bijstand indien het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm en er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de hoogte van de algemene bijstand het verschil is tussen het inkomen en de bijstandsnorm.
3. Artikel 32, eerste lid, van de Pw bepaalt, voor zover hier van belang, dat onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voor zover deze inkomsten uit of in verband met arbeid betreffen en betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
4. Artikel 54, derde lid, van de Pw bepaalt, voor zover relevant, dat het college een besluit tot toekenning van de bijstand herziet, dan wel een besluit tot toekenning van bijstand intrekt, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
5. Artikel 58, eerste lid, van de Pw bepaalt, voor zover relevant, dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvordert voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
Op grond van het vijfde lid van dit artikel kan, bij gebreke van tijdige betaling de vordering worden verhoogd met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten. Loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, kunnen worden teruggevorderd, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen.
Op grond van het achtste lid van dit artikel kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

Voetnoten

1.Aanvankelijk heeft verweerder op 5 augustus 2021 een primair besluit genomen waarbij de terugvordering is vastgesteld op € 15.562,08. Vervolgens heeft verweerder op 10 februari 2022 een nieuw primair besluit genomen en tevens op 16 februari 2022 een besluit op bezwaar waarin de terugvordering is vastgesteld op € 4.814,30. Dit besluit op bezwaar is ingetrokken. Op 16 augustus 2022 heeft verweerder een nieuw besluit op bezwaar genomen waarin is bepaald dat € 2.804,41 wordt teruggevorderd.
2.De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het ‘Rapport alleenstaande bevindingen onderzoek zelfstandige’ met als afsluitdatum 27 juli 2021.
3.Zie bijvoorbeeld Centrale Raad van Beroep 16 april 2019 ECLI:NL:CRVB:2019:1365.
4.Centrale Raad van Beroep 21 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3300
5.Centrale Raad van Beroep 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1450
6.Centrale Raad van Beroep 7 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1055