ECLI:NL:RBAMS:2022:6480

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
13/045719-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen werknemers in supermarkt

Op 9 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 februari 2022 in een Jumbo-supermarkt in Amsterdam openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen drie werknemers. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur. De zaak kwam voort uit een incident waarbij de verdachte en medeverdachten naar de supermarkt gingen om wraak te nemen op de werknemers die eerder de zoon van de verdachte de winkel hadden uitgezet. Tijdens het geweld zijn de werknemers achterna gerend, vastgepakt en geslagen. De rechtbank oordeelde dat het geweld in vereniging was gepleegd, ook al was niet bewezen dat de verdachte tegen alle slachtoffers geweld had gebruikt. De benadeelde partijen, die schadevergoeding vorderden, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen omdat deze onvoldoende waren onderbouwd. De rechtbank overwoog dat de verdachte een blanco strafblad had en spijt betuigde voor zijn daden, wat meegewogen werd in de strafmaat. De rechtbank benadrukte de ernst van het geweld en de impact op de slachtoffers, die nog steeds last ondervinden van de gevolgen van het incident.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/045719-22
Datum uitspraak: 9 november 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2002 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit (verkort) vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 oktober 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Hoekstra-Koops, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.C. Jonge Vos, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen van [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] en de toelichting daarop van hun advocaat mr. R.A. Korver.
De zaak tegen verdachte is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (13/038671-22), [medeverdachte 2] (13/063435-22), [medeverdachte 3] (13/098033-22) en [medeverdachte 4] (13/038681-22).

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting – ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 12 februari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten in winkelbedrijf Jumbo, gevestigd aan de Westerstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer perso(o)n(en), te weten [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] (allen medewerkers van de Jumbo), door die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] door de winkel achterna te rennen en/of vast te pakken en/of te duwen en/of door die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] met de hand en/of vuist op het hoofd/gezicht en/of lichaam te slaan en/of een knietje te geven en/of tegen het lichaam te trappen.

3.De waardering van het bewijs

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Hij heeft naar voren gebracht dat verdachte op 12 februari 2022 naar dc Jumbo is gegaan en dat verdachte op geen enkele wijze betwist wat door de verbalisant op pagina 300 tot en met 344 van het dossier is geverbaliseerd. Op basis van deze bevindingen kan worden vastgesteld dat verdachte om 20.53 uur de Jumbo binnengaat, rondloopt. Voorts is te zien dat het bij het telkantoor op enig moment uit de hand loopt, dat verdachte hierop afgaat en richting het telkantoor sprint, en dat hij op enig moment [benadeelde partij 1] een klap op het hoofd geeft en [benadeelde partij 3] slaat en een schop geeft. Verder is te zien dat [benadeelde partij 2] naar de grond wordt gewerkt door een medeverdachte en dat verdachte aanstalten lijkt te maken om te slaan maar zich op het laatste moment inhoudt. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij zich op dat moment wel al realiseerde dat het veel te ver was gegaan, en dat hij zeker niet iemand die al op de grond lag, nog wilde slaan of raken. Hij heeft met betrekking tot [benadeelde partij 2] dan ook geen geweld gebruikt.
De rechtbank is mede op grond van de bekennende verklaring van verdachte van oordeel dat het ten laste gelegde is bewezen. De rechtbank merkt op dat ook als niet is gebleken dat verdachte tegenover alle slachtoffers daadwerkelijk geweld heeft gebruikt, dit niet aan een bewezenverklaring in de weg staat aangezien er sprake is van in vereniging gepleegd geweld.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 12 februari 2022 te Amsterdam openlijk, te weten in winkelbedrijf Jumbo, gevestigd aan de Westerstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] (allen medewerkers van de Jumbo), door die [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] door de winkel achterna te rennen, vast te pakken, te duwen en door die [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] met de hand en/of vuist op het hoofd/gezicht en lichaam te slaan en een knietje te geven en tegen het lichaam te trappen.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Taakstraf

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van tweehonderd uren en heeft die eis als volgt onderbouwd. Verdachte heeft een flink aandeel gehad in de openlijke geweldpleging. Hij heeft immers meerdere geweldshandelingen gepleegd, waaronder het slaan met een vuist en het tegen het lichaam trappen van een slachtoffer dat op de grond ligt. Het is bovendien bijzonder dat verdachte zonder enige persoonlijke aanleiding bij dit incident betrokken is geraakt en zich heeft aangesloten.
Het pleidooi van de raadsman
De raadsman heeft verzocht verdachte een taakstraf op te leggen en heeft voorts uitdrukkelijk verzocht om verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Hij heeft daartoe kort samengevat het volgende aangevoerd. Allereerst is van belang dat verdachte een nagenoeg blanco strafblad heeft en niet eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen. Voorts is van belang dat verdachte pas twintig jaar oud is en ook spijt heeft betuigd voor wat er op die dag heeft plaatsgevonden en voor zijn aandeel hierin. Verdachte woont met zijn broertje bij zijn oma en doet op dit moment een studie aan het MBO ( [locatie] ). Hij zit in zijn tweede jaar en haalt goede cijfers. Daarnaast heeft verdachte zijn taxipas gehaald en is hij van plan om op korte termijn als Uber-taxichauffeur aan de slag te gaan. Verdachte realiseert zich dat een eventuele veroordeling problemen kan opleveren met betrekking tot zijn aanvraag tot een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Ten tijde van het ten laste gelegde werkte verdachte als tourmanager voor zijn tante. Door alle commotie rondom dit feit heeft deze baan geen verdere doorgang gevonden. De LOVS-oriëntatiepunten geven als uitgangspunt bij een schuldigverklaring aan openlijke geweldpleging een taakstraf voor de duur van honderdvijftig uur. Verdachte is ook bereid en in staat om een werkstraf uit te voeren.
Verdachte heeft een dag vóór de terechtzitting een mail ten behoeve van de slachtoffers opgesteld met de volgende inhoud: “Hierbij wil ik alsnog mijn excuses aanbieden aan de slachtoffers van het uit de hand gelopen conflict in de Jumbo supermarkt. Het is een uit de hand gelopen situatie geworden dat voorkomen had moeten worden met een normale volwassen conversatie. Het is niet slim hoe ik heb gehandeld en het was uiteraard niet de bedoeling om een vechtpartij uit te lokken. Achteraf had ik beter moeten na denken en niet eens naar de winkel moeten komen om verhaal te halen, maar ik was er heel erg van geschrokken toen ik mijn neefje met verwondingen in zijn gezicht thuis was gekomen. Ik had vernomen dat hij was aangevallen door vier medewerkers van de Jumbo supermarkt, maar dat bleek achteraf toch iets anders te zijn gegaan. Ik schaam me heel erg voor wat er is gebeurd in de jumbo en hoe ik me heb gedragen, normaal zit ik zo helemaal niet in elkaar. En ik snap dat de slachtoffers in de weken na het incident met een angst gevoel moesten leven, dat spijt me heel erg. Ik hoop dat we binnenkort allemaal weer aan ons normale leven kunnen beginnen en dat mijn excuses worden geaccepteerd.”
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Hij heeft samen met anderen in een supermarkt fors geweld gebruikt tegen drie werknemers. Verdachte heeft daarmee een onaanvaardbare inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers gemaakt. De slachtoffers hebben pijn geleden en hebben naar eigen zeggen nog steeds last van de gevolgen van wat de verdachten hen hebben aangedaan. Het handelen van verdachte veroorzaakt gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, niet in de laatste plaats bij de slachtoffers en omstanders.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf de oriëntatiepunten voor strafoplegging van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Die vermelden voor ‘openlijke geweldpleging, lichamelijk letsel ten gevolge hebbend’ een taakstraf van honderdvijftig uur.
De rechtbank laat zwaar ten nadele van verdachte meewegen dat hij grof geweld heeft toegepast en een van de slachtoffers van achteren heeft aangevallen. In het voordeel van verdachte wordt meegewogen dat verdachte inziet dat hij verkeerd bezig is geweest en zijn excuses heeft aangeboden. Alles afwegend is een taakstraf van tweehonderd uur een passende straf.

9.De vorderingen van de benadeelde partijen

De benadeelde partijen [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] vorderen – ieder voor zich – € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade (smartengeld) te vermeerderen met de wettelijke rente)
,pro forma € 500,- aan vergoeding van toekomstige materiële schade (‘medische reis- en parkeerkosten’ – de rechtbank begrijpt kosten die mogelijk moeten worden gemaakt in verband met een medische behandeling) alsmede € 2.500,- aan proceskosten (rechtsbijstand). Namens de benadeelde partijen zijn de diverse posten als volgt toegelicht en onderbouwd. De rechtbank heeft het hierna over ‘de benadeelden’ omdat namens hen een grotendeels gelijkluidende onderbouwing is gegeven.
Immateriële schade
Namens de benadeelden wordt ten aanzien van ieder van hen gesteld dat, gelet op de ernst van de normschending, het evident is dat sprake is van aantasting van de persoon in de zin van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijk geweld nog lang psychische klachten kunnen ondervinden. De benadeelden menen dat hiervoor niet vereist is dat er een diagnose door een psycholoog is gesteld.
De benadeelden menen dat de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan meebrengen dat van aantasting in de persoon op andere wijze sprake is. Zij stellen dat zij dit met concrete gegevens hebben onderbouwd, ook al is dat overbodig, nu de nadelige gevolgen voor benadeelden zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen.
Het handelen van de verdachten heeft ertoe geleid dat de benadeelden een diep gevoel van angst en onveiligheid hebben gekregen. Wat een gewone, alledaagse werkdag voor hen was, sloeg ineens om in een heftige situatie. De verdachten hebben een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de benadeelden en pijn en letsel aan hen toegebracht. Dat de benadeelden geen ernstig fysiek letsel hebben opgelopen, is niet te danken aan het handelen van de verdachten, maar slechts een kwestie van geluk.
De benadeelden ondervinden psychische klachten als gevolg van het ten laste gelegde. De benadeelden ervaren veel stress tijdens hun werk. Zij zijn immers nog steeds werkzaam in dezelfde omgeving als waar de feiten hebben plaatsgevonden. Na het incident zijn de benadeelden terughoudend met het aanspreken van mensen die zich niet aan de huisregels houden. Hierdoor kunnen zij hun werk eigenlijk niet naar behoren uitoefenen. Daarnaast merken de benadeelden dat zij veel stress ervaren als zij veel mensen bij elkaar zien of plotseling mensen zien rennen. Dergelijke situaties doen hen direct weer denken aan het incident. De benadeelden zijn dan direct op hun hoede.
[benadeelde partij 1] heeft, als gevolg van de mishandelingen, vijf weken niet kunnen werken vanwege een hersenschudding. Hij heeft ook na deze weken last gehad van concentratieproblemen. [benadeelde partij 3] kampte door de stress met concentratieproblemen en hij heeft moeite gehad met het maken van zijn tentamens. Hij is naar de psycholoog van zijn universiteit gegaan vanwege het incident maar doordat de problematiek de deskundigheid van de psycholoog te buiten ging, heeft zij hem geadviseerd op zoek te gaan naar professionele hulp. Hier is hij tot op heden nog niet aan toe gekomen. [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] zijn ook nog niet toegekomen aan het zoeken van professionele hulp voor deze klachten, mede door wachtlijsten.
Toekomstige materiële schade
De toekomstige ‘medische (reis- en parkeer)kosten’ zijn zekerheidshalve opgenomen voor het geval er een hoger beroep komt. De benadeelden zijn zich ervan bewust dat die kosten pas voor vergoeding in aanmerking kunnen komen als deze kosten gemaakt zijn of indien het zeker is dat die kosten zullen worden gemaakt. De benadeelden hebben deze kosten (nog) niet gemaakt, maar zij sluiten niet uit dat zij deze kosten in de toekomst nog zullen maken. Nu zij de vordering op grond van artikel 421 van het Wetboek van Strafvordering niet kunnen vermeerderen, terwijl het bepaald niet uit te sluiten is dat er een hoger beroep volgt, wordt deze post ‘pro forma’ opgevoerd.
Kosten rechtsbijstand
De benadeelden stellen dat de door hen gemaakte kosten redelijk zijn. Zij stellen voorts dat voor de beoordeling van de proceskosten het van belang is dat zij een specialist hebben ingeschakeld voor de voor hen ingrijpende zaak. Zij kwamen daarbij uit bij het kantoor van mr. Korver. De benadeelden stellen dat de door hen gevorderde kosten redelijk zijn en verzoeken om de verdachten hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de fixed fee van € 2.500,-. Dit is niet ver verwijderd van het bedrag dat volgens het liquidatietarief (van de rechtbanken en hoven) zou kunnen worden toegekend.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vorderingen geheel toewijsbaar. Zij heeft tevens gevorderd de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft kort samengevat aangevoerd dat het gevorderde bedrag aan immateriële schade onvoldoende is onderbouwd en subsidiair dat het bedrag te hoog is. Het maximale bedrag zou, in vergelijking met andere zaken, in redelijkheid maximaal € 250,- per aangever moeten zijn. De materiële schade ziet op toekomstige kosten en is op dit moment dan ook niet aan de orde. Ten aanzien van de kosten voor de rechtsbijstand stelt de raadsman zich op het standpunt dat het hier geen ingewikkelde zaak betreft en dat het liquidatietarief voor kantonzaken kan volstaan.
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, onder verwijzing naar HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, het volgende overwogen:
“Schade
2.4.1 Voor vergoeding aan de benadeelde partij komt overeenkomstig de regels van het materiële burgerlijk recht slechts in aanmerking de schade die de benadeelde partij heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van de verdachte, voor zover deze schade op de voet van art. 6:98 BW aan de verdachte kan worden toegerekend. Deze schade kan bestaan uit vermogensschade en, voor zover de wet daarop aanspraak geeft, ander nadeel (art. 6:95, eerste lid, BW).
(…)
b) Ander nadeel dat voor vergoeding in aanmerking komt: immateriële schade (art. 6:106 BW)
2.4.4 Art. 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, te weten in geval van:
(…)
b. aantasting in de persoon: 1) door het oplopen van lichamelijk letsel, 2) door schade in zijn eer of goede naam of 3) op andere wijze;
(…)
2.4.5 Van de onder b.3) bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht. (…)”
De rechtbank is van oordeel dat psychisch leed, zeker in de gevallen waarin dit gelet op de ernst en de aard van de normschending voor de benadeelde nogal voor de hand ligt, onder de noemer van aantasting in de persoon op andere wijze in de zin van artikel 6:106 onder b.3) BW kan vallen. Dit psychische leed dient evenwel ook uit concrete feiten en omstandigheden te blijken. Voor het aannemen van een aantasting in de persoon is niet voldoende dat sprake is geweest van een meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. De aantasting in de persoon kan niet uitsluitend op de aard en de ernst van de normschending worden gebaseerd.
Hoewel de rechtbank niets af wil doen aan het bij benadeelden mogelijk ontstane psychische leed, is zij van oordeel dat de benadeelden ieder voor zich thans onvoldoende concrete feiten en omstandigheden hebben aangevoerd waaruit blijkt dat bij hen ten gevolge van het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. De vorderingen zijn op dit onderdeel dus onvoldoende onderbouwd en toegelicht. [1]
Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De behandeling van dit gedeelte van de vorderingen levert daarom een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelden zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in hun respectievelijke vorderingen tot immateriële-schadevergoeding. Zij kunnen hun vorderingen desgewenst nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toekomstige materiële schade
De benadeelden hebben vergoeding van toekomstige ‘medische reis- en parkeerkosten’ gevorderd. De benadeelden worden ook ten aanzien van dit gedeelte van de vorderingen niet-ontvankelijk verklaard omdat deze kosten (nog) niet zijn gemaakt en het onvoldoende waarschijnlijk is dat deze kosten in de toekomst wel zullen worden gemaakt.
Kosten rechtsbijstand
De vorderingen van de benadeelden zullen niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling. De benadeelden en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 200 (tweehonderd) uren.
Beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
100 (honderd) dagen.
Verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3]
niet-ontvankelijkin hun respectievelijke vorderingen en bepaalt dat zij hun vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partijen en verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. J. Thomas en I. Mannen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 november 2022.

Voetnoten

1.Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 10 oktober 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8616.