ECLI:NL:RBAMS:2022:6419

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
AMS 21/3728
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van bestuur en douanewetgeving in het kader van een Wob-verzoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 5 oktober 2022, is het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres had een Wob-verzoek ingediend om openbaarmaking van informatie over een vergunning voor de uitvoer van militair materieel. De rechtbank oordeelde dat de documenten niet integraal konden worden geweigerd op grond van de Wob, maar dat artikel 12 van het Douanewetboek van de Unie (DWU) wel degelijk van toepassing was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de geheimhoudingsbepalingen van het DWU voorrang hebben boven de Wob. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van Buitenlandse Zaken, die het verzoek gedeeltelijk had afgewezen. De rechtbank heeft de documenten gecontroleerd en geconcludeerd dat de vertrouwelijke informatie die door de douaneautoriteiten was verkregen, niet openbaar gemaakt kon worden. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de overwegingen van de rechtbank. Tevens is bepaald dat het door eiseres betaalde griffierecht vergoed moet worden. De uitspraak benadrukt de interactie tussen de Wob en de douanewetgeving, en de noodzaak voor een zorgvuldige belangenafweging bij de openbaarmaking van informatie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/3728

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigden: mr. R. Beets en mr. M.B. Hendrickx)
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigden: S. Raterink en F. Benschop).

Procesverloop

Met een besluit van 2 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op het verzoek van eiseres op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Met een besluit van 3 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2022. De zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaak AMS 20/6449. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiseres heeft op 21 augustus 2020 een Wob-verzoek ingediend bij verweerder en verzocht om openbaarmaking van alle informatie over een door Nederland afgegeven vergunning ter waarde van [bedrag] voor uitvoer van militair materieel naar [locatie] .
2. Met het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eiseres afgewezen. Volgens verweerder is artikel 12 van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het Douanewetboek van de Unie (hierna: het DWU) van toepassing, waardoor openbaarmaking achterwege blijft.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen voor zover het betreft het niet toepasselijk zijn van de Wob. Verweerder heeft in de heroverweging geconcludeerd dat de passages in de geïnventariseerde informatie, voor zover die niet onder artikel 12 van het DWU vallen, worden geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob.
Standpunt van eiseres
4. Eiseres stelt zich – samengevat – op het standpunt dat de geheimhouding van artikel 12 van het DWU niet ziet op de vergunningverlening voor de uitvoer van strategische goederen. Verweerder heeft de toepasselijkheid niet goed gemotiveerd. Verweerder stelt wel dat die toepasselijkheid voor bepaalde documenten evident is - bijvoorbeeld het aanvraagformulier -, maar deze documenten zijn bij eerdere verzoeken wel verstrekt. Verweerder heeft verder op bepaalde documenten ook een weigeringsgrond van de Wob toegepast. Het is onterecht dat verweerder in de belangenafweging op grond van de Wob, indirect toch weer een beroep doet op artikel 12 van het DWU. De weigering is verder in strijd met artikel 10 van het EVRM [1] .
Het oordeel van de rechtbank
Wob of Woo?
5
.Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (hierna: Woo, Staatsblad 2021, 499), zoals gewijzigd bij de Wijzigingswet Woo (Staatsblad 2021, 500), in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en dat met ingang van 1 mei 2022 besluiten op vóór de inwerkingtreding van de Woo ingediende Wob-verzoeken met inachtneming van de bepalingen van de Woo moeten worden genomen. Het bestreden besluit is genomen op 21 juni 2021, dus voor 1 mei 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wob nog van toepassing is.
Weigering op grond van artikel 12 van het DWU en artikel 10, aanhef en onder e en g, van de Wob
6. De rechtbank is van oordeel dat het DWU rechtstreekse werking heeft binnen de Nederlandse rechtsorde en voorrang geniet boven het nationale recht, zoals de Wob. Als de geheimhoudingsbepaling van artikel 12 van het DWU van toepassing is, kan er geen sprake zijn van toepassing van de Wob
.Zelfs al zou het DWU geen rechtstreekse werking hebben binnen de Nederlandse rechtsorde en daarmee geen voorrang genieten boven de Wob, dan nog zou de Wob niet van toepassing zijn. Via artikel 1:5 van de Algemene douanewet (ADW) is artikel 12 van het DWU namelijk integraal opgenomen in de ADW, een lex specialis ten opzichte van de Wob. [2]
7. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kennisgenomen van de informatie die verweerder aan haar vertrouwelijk heeft overgelegd. De rechtbank heeft de documenten gecontroleerd op de toepassing van artikel 12 van het DWU en de weigeringsgronden uit artikel 10, aanhef en tweede lid, onder e en g, van de Wob.
8. In artikel 12 van het DWU is onder meer bepaald dat alle door de douaneautoriteiten bij de uitoefening van hun taken verkregen inlichtingen die van vertrouwelijke aard zijn of die als vertrouwelijk zijn verstrekt, onder het beroepsgeheim vallen.
In artikel 5, aanhef en onder 1, van het DWU is de definitie gegeven van douaneautoriteiten. Dat zijn de douanediensten van de lidstaten die bevoegd zijn voor de toepassing van de douanewetgeving, en alle overige autoriteiten die krachtens het nationale recht belast zijn met de toepassing van bepaalde onderdelen van de douanewetgeving.
9. Op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob blijft het verstrekken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
10. Op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob blijft het verstrekken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
11. Niet in geschil is dat met de verlening van exportvergunningen toepassing wordt gegeven aan douanewetgeving als genoemd in artikel 5, aanhef en onder 1, van het DWU. De rechtbank is van oordeel dat zowel de douane als verweerder, douaneautoriteiten zijn in de zin van die bepaling. De douane is een douanedienst als genoemd in die bepaling en verweerder is een autoriteit als genoemd in die bepaling. Verweerder is namelijk belast met de toepassing van bepaalde onderdelen van de douanewetgeving.
Dat betekent niet dat alle documentatie over de verlening van de vergunning onder het bereik van artikel 12 van het DWU valt. Het gaat in die bepaling (enkel) om de door de douane en verweerder verkregen inlichtingen die vertrouwelijk van aard zijn of die als vertrouwelijk zijn verstrekt.
De rechtbank is wel met verweerder van oordeel, dat wanneer verkregen vertrouwelijke inlichtingen worden overgenomen vanuit brondocumenten naar interne documenten van verweerder en de douane, nog steeds betekenis toekomt aan artikel 12 van het DWU. De genoemde interne documenten kunnen weliswaar onder het regime van de Wob vallen, maar voor zover de inhoud ervan valt onder de definitie van artikel 12 van het DWU, blijft dit artikel zich tegen publicatie verzetten. Zo ontneemt de enkele verplaatsing van vertrouwelijke inlichtingen uit bijvoorbeeld een aanvraag naar een interne memo, aan die inlichtingen niet het karakter van verkregen inlichtingen van vertrouwelijk aard. Dat de werking van artikel 12 van het DWU zou zijn beperkt tot de brondocumenten kan niet worden afgeleid uit artikel 12 van het DWU en zou de werking van dit artikel ook op onaanvaardbare wijze ondergraven.
12. De rechtbank heeft de documenten 1 tot en met 8 gecontroleerd. Document 1 tot en met 3 zijn aanvragen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat deze documenten door de douane en verweerder verkregen inlichtingen zijn, en dat deze vertrouwelijk van aard zijn. De verstrekker heeft er geen rekening mee hoeven houden dat deze documenten openbaar zouden worden gemaakt. Artikel 12 van het DWU verzet zich tegen openbaarmaking van deze documenten.
Document 4 en 5 zijn emailwisselingen. Deze documenten zijn geen aan de douane of verweerder verstrekte inlichtingen en vallen daarom op zichzelf niet onder artikel 12 van het DWU. Ook ziet de rechtbank zonder nadere motivering niet dat deze documenten aan de douane of verweerder verstrekte vertrouwelijke inlichtingen bevatten, of om een andere reden voor weigering op grond van de Wob in aanmerking komen.
Document 6 is een (interne) memo. Uit de memo blijkt niet welke inlichtingen worden aangemerkt als vertrouwelijk verstrekt en er is niet per alinea aangegeven welke weigeringsgrond(en) is (zijn) toegepast. De weigeringsgronden spreken zonder nadere motivering voor de rechtbank ook niet voor zich. De memo is vergelijkbaar qua aard met memo’s die eiseres in eerdere procedures wel heeft ontvangen. Verweerder dient alsnog per alinea aan te geven welke weigeringsgrond zich waarom, tegen openbaarmaking verzet.
Document 7 is een aanbiedingsbrief. Voor zover de aanbiedingsbrief vertrouwelijke informatie in de zin van artikel 12 van het DWU bevat, is voor de rechtbank niet duidelijk om welke informatie het gaat. De rechtbank ziet zonder nadere motivering ook niet in dat dit document integraal geweigerd kan worden op grond van de Wob.
Document 8 is een uitvoervergunning. Hoewel dit document niet door de aanvrager is verstrekt bevat dit document wel informatie die onder de werking van artikel 12 van het DWU valt. Waar dat niet zo is, is er dermate samenhang met vertrouwelijk verstrekte informatie dat verweerder de inhoud naar het oordeel van de rechtbank heeft kunnen weigeren in het kader van de belangenafweging op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob.
Strijd met artikel 10 van het EVRM?
13. Over de documenten waarvan de rechtbank van oordeel is dat verweerder openbaarmaking heeft kunnen weigeren, is zij van oordeel dat die weigering ook niet in strijd is met artikel 10 van het EVRM. Artikel 10 van het EVRM bevat geen absoluut recht op informatie, getuige het tweede lid van dit artikel, dat inperking van dit recht toestaat. Artikel 12 van het DWU en de weigeringsgronden van de Wob zijn zulke legitieme inperkingen. De rechtbank ziet niet in dat er zeer bijzondere omstandigheden zijn die leiden tot de conclusie dat het recht van eiseres op openbaarmaking niettemin ongerechtvaardigd, vanwege strijd met artikel 10 van het EVRM, wordt belemmerd. Voor zover, zoals door eiseres gesteld, het maatschappelijk belang bij openbaarmaking groot is, is dat op zichzelf onvoldoende om zeer bijzondere omstandigheden aan te nemen [3] . Dat maar een beperkte openbaarmaking langs andere weg plaatsvindt, staat daaraan ook niet in de weg. Daarbij betrekt de rechtbank dat wel actieve openbaarmaking plaatsvindt van vergunningen die een belang van twee miljoen euro overstijgen.
Conclusie
14. Gelet op overweging 12 is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op binnen een termijn van 6 weken na deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
16. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. van de Water, voorzitter, en mr. M. Greebe en
mr. T.L. Fernig - Rocour, leden, in aanwezigheid van mr. N. Bissumbhar, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2022.
griffier
De voorzitter is verhinderd te tekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie ook de uitspraken van 24 maart 2022 van de Rechtbank Zeeland-West Brabant, ECLI:NL:RBZWB:2022:1513 en 6 augustus 2019 van de Rechtbank Amsterdam, ECLI:NL:RBAMS:2019:5777.
3.Vergelijk de uitspraak van 12 september 2018 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2018:2988.