ECLI:NL:RBAMS:2022:6092

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
AMS 22/2596 en 22/3647
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing kinderbijslag en niet-ontvankelijk verklaring bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan in twee beroepen van eiseres tegen besluiten van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Eiseres had aanvankelijk een aanvraag voor kinderbijslag voor haar dochter en zoon ingediend, maar deze aanvragen werden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de kinderbijslag voor de dochter van eiseres niet terecht was, omdat eiseres voldoende bewijs had geleverd dat zij aan de onderhoudsplicht voldeed. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Daarnaast werd het bezwaar van eiseres tegen een bestuurlijke boete niet-ontvankelijk verklaard, maar de rechtbank oordeelde dat dit bezwaar wel tijdig was ingediend. De rechtbank heeft de proceskosten van eiseres vergoed en de griffierechten terugbetaald. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie van de overheid naar burgers over hun rechten en plichten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 22/2596 en 22/3647

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. K. Jansen),
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Schuurman).

Procesverloop

AMS 22/2596
Bij besluit van 7 februari 2022 (het primaire besluit I) heeft verweerder het verzoek van eiseres voor kinderbijslag voor haar dochter [naam 1] vanaf het tweede kwartaal van 2018 afgewezen. In hetzelfde besluit heeft verweerder de kinderbijslag van eiseres haar zoon [naam 2] met terugwerkende kracht vanaf het derde kwartaal van 2019 herzien en medegedeeld dat eiseres recht heeft op kinderbijslag voor haar zoon [naam 3] vanaf het eerste kwartaal van 2021.
Bij besluit van 26 april 2022 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder te kennen gegeven dat eiseres wel recht heeft op kinderbijslag voor [naam 1] en [naam 2] voor het derde kwartaal van 2020.
AMS 22/3647
Bij besluit van 28 april 2022 (het primaire besluit II) heeft verweerder eiseres een bestuurlijke boete van € 704,34 opgelegd.
Bij besluit van 14 juli 2022 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Beide zaken
Eiseres heeft tegen beide bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 1 september 2022 heeft een zitting plaatsgevonden in de zaak met zaaknummer
AMS 22/2596. Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde en haar zus. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek ter zitting is geschorst om partijen de mogelijkheid te bieden om onderling te bespreken of er een schikking mogelijk is in de hiervoor genoemde zaak en de zaak met zaaknummer
AMS 22/3647. Daarnaast heeft de rechtbank aangekondigd een (nadere) zitting in beide zaken achterwege te willen laten en partijen verzocht om aan te geven of zij een (nadere) zitting wensen.
Met de brieven van 14 september 2022 hebben partijen aangegeven dat partijen niet tot een schikking zijn gekomen. Verder hebben partijen aangegeven geen behoefte te hebben aan een (nadere) zitting. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en aangekondigd uitspraak te doen binnen zes weken.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiseres woont in Nederland en heeft drie kinderen [naam 1] (geboren op
[geboortedatum 1] ), [naam 2] (geboren op [geboortedatum 2] ) en [naam 3] (geboren op [geboortedatum 3] ). Eiseres ontving vanaf het derde kwartaal van 2013 kinderbijslag voor [naam 1] en ontvangt vanaf het derde kwartaal van 2014 kinderbijslag voor [naam 2] . Op 12 september 2019 heeft eiseres aan verweerder doorgegeven dat [naam 1] vanaf 27 augustus 2019 is verhuisd naar Marokko. Met een besluit van 22 april 2020 heeft verweerder de kinderbijslag voor [naam 1] stopgezet. Op 27 juni 2020 heeft eiseres een aanvraag voor kinderbijslag voor [naam 1] ingediend. Verweerder heeft vervolgens aan eiseres gevraagd om betalingsgegevens waaruit blijkt dat zij aan de onderhoudsplicht voldoet. Eiseres heeft hierna betaalbewijzen overgelegd waaruit onder meer de kosten van de Marokkaanse school voor haar dochter [naam 1] en haar zoon [naam 2] blijken.
2. Met het primaire besluit I heeft verweerder het verzoek van eiseres voor kinderbijslag voor haar dochter [naam 1] vanaf het tweede kwartaal van 2018 afgewezen. In hetzelfde besluit heeft verweerder de kinderbijslag van eiseres haar zoon [naam 2] met terugwerkende kracht herzien. Daarbij heeft verweerder medegedeeld dat eiseres vanaf het derde kwartaal van 2019 geen recht heeft op kinderbijslag voor haar zoon [naam 2] . Daarnaast heeft verweerder medegedeeld dat eiseres recht heeft op kinderbijslag voor haar zoon [naam 3] vanaf het eerste kwartaal van 2021.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder te kennen gegeven dat eiseres wel recht heeft op kinderbijslag voor [naam 1] en [naam 2] voor het derde kwartaal van 2020. Voor de overige kwartalen heeft eiseres volgens verweerder geen recht op kinderbijslag omdat eiseres niet op een eenvoudig controleerbare manier inzichtelijk heeft gemaakt dat zij aan de onderhoudsplicht heeft voldaan.
4. Vervolgens heeft verweerder met het primaire besluit II eiseres een boete opgelegd van € 704,34, omdat zij niet tijdig heeft doorgegeven dat [naam 1] en [naam 2] niet meer bij haar woonde. Met het bestreden besluit II heeft verweerder het bezwaar gericht tegen het primaire besluit II niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres te laat een bezwaarschrift heeft ingediend. Volgens verweerder is uit zijn verzendadministratie gebleken dat het primaire besluit II op 28 april 2022 vanuit de Centrale Postkamer naar het BRP-adres van eiseres is verstuurd. Daarnaast is de beslissing met betrekking tot de boete een opzichzelfstaand besluit dat is genomen na het bestreden besluit I waar eiseres haar gemachtigde rechtsbijstand heeft verleend. Verweerder vindt dat het besluit op de juiste wijze aan de eiseres bekend is gemaakt
Het oordeel van de rechtbank
AMS 22/2596
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder hangende de beroepsfase zijn standpunt ten aanzien van de herziening van het recht op kinderbijslag voor [naam 2] heeft gewijzigd. Aangezien vanaf eind juli 2020 bij verweerder het vermoeden bestond dat [naam 2] niet meer in Nederland maar in Marokko woonde, had het op de weg van verweerder gelegen om de betaling van de kinderbijslag te schorsen. In plaats daarvan is eiseres in de periode vanaf juli 2020 tot en met de datum van het primaire besluit steeds verzocht om nieuwe stukken in te dienen. Door te voldoen aan alle informatieverzoeken tussen juli 2020 en februari 2022 en het feit dat er lange tijd niks gedaan werd met het dossier, heeft eiseres in de periode vanaf het vierde kwartaal 2020 tot en met het vierde kwartaal 2021 naar de mening van verweerder niet hoeven begrijpen dat ten onrechte kinderbijslag aan haar werd verleend voor [naam 2] . Met terugwerkende kracht herzien (en terugvorderen) van het recht op kinderbijslag voor [naam 2] over die periode acht verweerder dan ook in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank onderschrijft dit gewijzigde standpunt van verweerder. Gelet op het gewijzigde standpunt van verweerder is het beroep in zoverre gegrond en komt het bestreden besluit I voor vernietiging in aanmerking.
6. Het geschil beperkt zich vervolgens tot de vraag of verweerder op goede gronden geen kinderbijslag heeft toegekend voor [naam 1] vanaf het tweede kwartaal van 2018 tot en met het tweede kwartaal van 2020 en vanaf het vierde kwartaal van 2020. Daarnaast is in geschil of verweerder op goede gronden de kinderbijslag voor [naam 2] heeft herzien vanaf het derde kwartaal van 2019 tot en met het tweede kwartaal van 2020.
7. Op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) heeft de verzekerde recht op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar, indien het kind door hem wordt onderhouden. In artikel 7, achtste lid, van de AKW is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld om te beoordelen of een kind door de verzekerde wordt onderhouden.
8. Deze nadere regels zijn neergelegd in het Besluit uitvoering kinderbijslag (Besluit). Op grond van het eerste lid van artikel 5 van het Besluit is het bedrag van de door de verzekerde aan het onderhoud van het kind te leveren bijdrage om voor kinderbijslag in aanmerking te komen (onderhoudseis) € 422,00 (voor 2018), € 425,00 (voor 2019) en
€ 433,00 (voor 2020 en 2021) per kalenderkwartaal.
9. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep moet de verzekerde, voor een kind dat niet tot zijn huishouden behoort, op een voor verweerder eenvoudig te controleren wijze aantonen of aannemelijk maken dat hij aan de onderhoudseis heeft voldaan. [1] De vraag of iets aan het vereiste van de eenvoudige controleerbaarheid van het aantonen van onderhoudsbijdragen voldoet, heeft verweerder nader uitgewerkt in zijn beleid. [2] Hieruit blijkt onder meer dat verweerder uitsluitend betalingen accepteert die zijn verricht via betalingsinstellingen en banken. Bij overschrijving van een bedrag van de rekening van de verzekerde naar de rekening van de verzorger van het kind is het (internet)bankafschrift voldoende bewijs voor het aantonen van de betaling. Alleen als door uitzonderlijke omstandigheden betaling via een erkende bank of betalingsinstelling niet mogelijk is, mag de verzekerde ook op andere wijze aantonen dat hij heeft voldaan aan de onderhoudsbijdrage. Het is dan echter aan de verzekerde om de onmogelijkheid van betaling op de voorgeschreven wijze aannemelijk te maken. Ook zal hij in die gevallen elke door hem gevolgde stap van de wijze van betaling moeten aantonen.
10. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij op een eenvoudig controleerbare manier inzichtelijk heeft gemaakt dat zij aan de onderhoudsplicht heeft voldaan. Eiseres wijst daarbij onder meer op de schoolfacturen waaruit volgens haar blijkt dat ze de schoolkosten contant heeft betaald. Met deze betalingen voldoet zij aan de onderhoudsplicht.
11. De rechtbank overweegt als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de facturen van de school en de verklaring van de directeur van de school niet op een eenvoudig controleerbare wijze blijkt dat eiseres aan de onderhoudsplicht heeft voldaan. Deze betalingsmethode voldoet namelijk niet aan de vereisten van het beleid van verweerder. In dit beleid zijn strikte vereisten opgesomd in welke gevallen verweerder het eenvoudig controleerbaar acht om eventueel fraude of misbruik te voorkomen. Er is in eiseres haar geval overigens geen enkel vermoeden dat sprake is van fraude of misbruik, maar het voorkomen in algemene zin is wel de reden voor deze strikte vereisten. Alleen als door uitzonderlijke omstandigheden betaling via een erkende bank of betalingsinstelling niet mogelijk is, mag de verzekerde ook op andere wijze aantonen dat hij heeft voldaan aan de onderhoudsbijdrage. Eiseres heeft op zitting gesteld dat betalingen aan scholen in Marokko hedendaags nog steeds contant worden gedaan. Wat van die stelling ook zij, dient eiseres in dat geval elke door haar gevolgde stap van de wijze van betaling aan te tonen. Dit heeft zij niet gedaan. Voor zover eiseres heeft gewezen op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep [3] , overweegt de rechtbank dat deze uitspraak niet vergelijkbaar is met de zaak van eiseres. In deze zaak is namelijk – anders dan in de door eiseres genoemde uitspraak - niet in geschil dat de kinderen van eiseres onderwijs volgen aan de school in Marokko. In geschil is of uit een eenvoudige controleerbare wijze volgt dat eiseres het schoolgeld voor haar kinderen zelf heeft betaald. Zoals hiervoor is overwogen is dit niet het geval.
12. Eiseres heeft subsidiair een beroep gedaan op het rechtszekerheidsbeginsel. Op zitting is verder gesproken of de situatie van eiseres dusdanig bijzonder is dat in haar geval op grond van artikel 4:84 van de Awb moet worden afgeweken van de beleidsregel. Naar het oordeel van de rechtbank is dit het geval. De rechtbank overweegt daartoe dat het doel van verweerders beleid is het voorkomen van misbruik of fraude. Verweerder heeft op zitting aangegeven dat in eiseres haar geval hier geen enkel vermoeden van is. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat eiseres vanaf juni 2020 actief bezig is geweest met het opnieuw verkrijgen van haar recht op kinderbijslag voor [naam 1] . Zij heeft daartoe een nieuwe aanvraag ingediend op 27 juni 2020. Vervolgens heeft eiseres in de periode van juli 2020 tot en met februari 2022 alle (soms vrijwel identieke) informatieverzoeken van verweerder beantwoord. Op zitting is stilgestaan bij de door verweerder verstuurde brief van 15 september 2020. De rechtbank stelt vast dat in deze brief verweerder – buiten zijn eigen beleidsregel om – eiseres heeft verzocht om verklaringen van de school van haar kinderen waaruit blijkt op welke datum, zij welk bedrag, voor welk kind contant heeft betaald aan de school. Verweerder was op dat moment reeds bekend met het feit dat eiseres dit bedrag contant heeft betaald en daardoor niet op een eenvoudig controleerbare wijze deze betaling kon aantonen. Desondanks heeft verweerder zonder voorbehoud verzocht om deze informatie. De rechtbank kan niet anders dan hieruit opmaken dat verweerder daarmee de verwachting bij eiseres heeft gewekt dat indien zij voldoet aan de opgevraagde informatie zij in aanmerking kan komen voor kinderbijslag. Eiseres heeft hierna binnen een week een verklaring van de directeur overgelegd waaruit blijkt dat zij het schoolgeld heeft betaald. Ook in de periode daarna heeft eiseres aan alle informatieverzoeken steeds voldaan. Pas met het primaire besluit heeft verweerder eiseres duidelijk gemaakt dat zij niet in aanmerking komt voor kinderbijslag. Gelet op deze samenloop van omstandigheden kan verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet aan eiseres tegenwerpen dat zij haar betalingen in deze periode niet op een eenvoudig controleerbare wijze heeft aangetoond. De verwachtingen die verweerder bij eiseres heeft opgewekt in samenhang met het doel van het beleid kan hiertoe redelijkerwijs niet leiden. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat in dit bijzondere geval verweerder voor [naam 1] ten onrechte vanaf het vierde kwartaal van 2020 – vanaf het derde kwartaal van 2020 heeft eiseres actief aan alle informatieverplichtingen voldaan en zijn er verwachtingen opgewekt door verweerder – tot en met het vierde kwartaal van 2021 – het moment dat het primaire besluit is genomen – heeft gesteld dat eiseres geen recht heeft op kinderbijslag.
13. Op zitting heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat vanwege verschillende regelingen het voor haar onduidelijk was wanneer zij het vertrek van haar kinderen naar Marokko moest melden. Eiseres heeft – naar de rechtbank begrijpt – gesteld dat zij haar kinderen één jaar later heeft uitgeschreven, omdat zij een vrijstelling daarvoor had. Verweerder heeft op zitting aangegeven dat in het kader van de AKW wordt gekeken naar het feitelijk verblijf en niet naar het moment dat de kinderen zijn uitgeschreven. Hoewel de rechtbank het begrijpelijk vindt dat eiseres vanwege de verschillende regelingen niet eerder bij verweerder het vertrek van haar kinderen heeft gemeld, maakt dit niet dat verweerder de ten onrechte betaalde kinderbijslag niet mocht herzien. Volgens het beleid van verweerder [4] gaat verweerder niet tot herziening met volledige terugwerkende kracht over als de uitkeringsgerechtigde al zijn verplichtingen is nagekomen. Nu eiseres (onbewust) te laat een melding heeft gemaakt, heeft zij niet aan al haar verplichtingen voldaan. Van dringende redenen is evenmin sprake nu verweerder geen enkel verwijt kan worden gemaakt van de te late melding van eiseres. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat deze omstandigheden alsmede de actieve houding van eiseres met het voldoen aan alle informatieverzoeken tussen juli 2020 en februari 2022 wel meegewogen kunnen worden bij het bepalen van de verwijtbaarheid van een eventueel opgelegde boete.
14. Gelet op het voorgaande heeft naar het oordeel van de rechtbank verweerder op goede gronden geen kinderbijslag toegekend voor [naam 1] vanaf het tweede kwartaal van 2018 tot en met het tweede kwartaal van 2020. Verweerder heeft ten onrechte geen kinderbijslag toegekend vanaf het vierde kwartaal van 2020 tot en met het vierde kwartaal van 2021. Voor [naam 2] heeft verweerder op goede gronden de kinderbijslag herzien vanaf het derde kwartaal van 2019 tot en met het tweede kwartaal van 2020.
15. Eiseres heeft tot slot aangevoerd dat verweerder ten onrechte in de bezwaarfase geen proceskostenvergoeding heeft toegekend, omdat het primaire besluit niet volledig in stand is gebleven. Verweerder heeft namelijk in het bestreden besluit voor beide kinderen in het derde kwartaal van 2020 wel kinderbijslag toegekend, aldus eiseres. De rechtbank volgt deze stelling niet, omdat verweerder terecht in het bestreden besluit erop heeft gewezen dat eiseres pas in bezwaar gegevens heeft aangeleverd die hebben geleid tot de vaststelling dat zij recht heeft over het derde kwartaal 2020.
AMS 22/3647
16. In geschil is de vraag of verweerder terecht het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat zij niet tijdig haar bezwaarschrift heeft ingediend.
17. Eiseres stelt dat tijdig een bezwaarschrift is ingediend, omdat zij niet eerder dan op 16 juni 2022 bekend is geworden met het primaire besluit. Op 17 juni 2022 heeft zij het bezwaarschrift ingediend. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaar te laat is ingediend, omdat uit zijn verzendadministratie blijkt dat het besluit op 28 april 2022 is verzonden naar het adres van eiseres.
18. De rechtbank is van oordeel dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend. Op grond van vaste rechtspraak ligt bij niet-aangetekende verzending de bewijslast om aannemelijk te maken dat het besluit is ontvangen bij verweerder. [5] In het geval van eiseres is verweerder er niet in geslaagd om aan die bewijslast te voldoen. Het besluit is niet-aangetekend verzonden en er is ook geen bewijs van verzending of een bewijs van een deugdelijke verzendadministratie. Verweerder heeft in het bestreden besluit II gesteld dat uit een verzendadministratie is gebleken dat het primaire besluit II is verstuurd, maar heeft deze stelling in beroep niet nader onderbouwd met stukken. Van eventuele contra-indicaties waaruit blijkt dat eiseres wel het bestreden besluit II eerder heeft ontvangen, is niet gebleken. Nu het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit II vernietigen. Gelet op het voorgaande laat de rechtbank de overige beroepsgronden van eiser onbesproken.
19. Verweerder heeft in zijn brief van 14 september 2022 verzocht om bij een eventueel gegrond beroep de gelegenheid te krijgen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank zal daarom niet zelf in de zaak voorzien en geen inhoudelijk oordeel geven in dit geschil.
Conclusie
20. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zijn beide beroepen gegrond. De rechtbank zal de bestreden uitspraken vernietigen en verweerder opdragen om binnen een termijn van zes weken een nieuwe beslissing te nemen op de bezwaren van eiseres.
21. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiseres de door haar betaalde griffierechten van tweemaal € 50,- vergoedt en veroordeelt verweerder in de proceskosten. De gemaakte proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.277,- (2 punten voor het indienen van twee beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting in de zaak met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor van 1). Daarbij merkt de rechtbank de zaken niet aan als samenhangende zaken, omdat de beroepschriften zijn ingediend door verschillende professionele gemachtigde. De rechtbank kent geen punt toe voor het verschijnen ter zitting in de zaak AMS 22/3647, omdat partijen niet zijn uitgenodigd voor een zitting in deze zaak en daardoor partijen in deze zaak niet op een zitting zijn verschenen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt verweerder op binnen 6 weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op de betaalde griffierechten van € 100,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 2.277,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. van de Water, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2006.
2.Zie SB1057 - Voldoen aan de onderhoudsvoorwaarden.
3.Eiseres verwijst naar de uitspraak van 19 januari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ6742.
4.SB1078 - Verlaging of intrekking met terugwerkende kracht wegens wijziging van de omstandigheden.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 14 april 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:936), 21 mei 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1665) en 15 juni 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BQ9423). Allen gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.