ECLI:NL:CRVB:2014:2006

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juni 2014
Publicatiedatum
13 juni 2014
Zaaknummer
12-5634 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van kinderbijslag wegens niet voldoen aan de onderhoudseis

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van kinderbijslag door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) van appellant, die zowel de Egyptische als de Nederlandse nationaliteit heeft. Appellant ontving kinderbijslag voor zijn in Egypte geboren kinderen, maar de Svb heeft vastgesteld dat hij niet aan de onderhoudseis voldeed. De Svb heeft op 20 oktober 2010 besloten het recht op kinderbijslag te herzien met terugwerkende kracht en een bedrag van € 28.276,50 teruggevorderd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, stellende dat hij zijn kinderen in belangrijke mate heeft onderhouden en dat zijn echtgenote en kinderen pas vanaf medio 2000 in Egypte verblijven.

De rechtbank Assen heeft het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat appellant niet op een eenvoudige wijze heeft aangetoond dat hij zijn kinderen in belangrijke mate heeft onderhouden. In hoger beroep heeft appellant opnieuw aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet aan de onderhoudseis voldeed. Hij heeft overboekingsbewijzen overgelegd als bewijs van zijn onderhoudsbijdragen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraak van 13 juni 2014 geoordeeld dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij zijn kinderen in belangrijke mate heeft onderhouden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de Svb terecht heeft geoordeeld dat appellant geen recht had op kinderbijslag voor de betreffende periode. De uitspraak benadrukt dat het aan appellant is om op een voor de Svb controleerbare wijze aan te tonen dat hij aan de onderhoudseis heeft voldaan. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

12/5634 AKW
Datum uitspraak: 13 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van
4 september 2012, 11/854 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.J. Meijering, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2014. Namens appellant is verschenen mr. M.J.A. Bakker, advocaat. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.P. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, die de Egyptische en Nederlandse nationaliteit heeft, is geboren [in] 1956. Hij is gehuwd met [naam echtgenote], geboren [in] 1963 in Egypte. Appellant ontving kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor zijn in Egypte geboren kinderen [D.], geboren [in] 1995, [W.], geboren [in] 1997 en [M.], geboren [in] 1999.
1.2. De Svb heeft bij besluit van 20 oktober 2010 het recht op kinderbijslag herzien met ingang van het derde kwartaal van 1996 (voor [D.]) en met ingang van het tweede kwartaal van 1997 en het derde kwartaal van 2000 voor respectievelijk [W.] en [M.]. De kinderen wonen volgens de Svb vanaf hun geboorte bij hun moeder in Egypte en appellant heeft niet aangetoond dat hij zijn kinderen in belangrijke mate heeft onderhouden. Bij afzonderlijk besluit van eveneens 20 oktober 2010 heeft de Svb een bedrag van € 28.276,50 aan teveel betaalde kinderbijslag over de periode van het derde kwartaal van 1996 tot en met het vierde kwartaal van 2009 teruggevorderd. De Svb heeft wegens een fout in het terugvorderingsbesluit van 20 oktober 2010 op 28 oktober 2010 een nieuw besluit afgegeven. Tegen de besluiten van 20 en 28 oktober 2010 heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.3. In bezwaar heeft appellant aangevoerd dat zijn echtgenote en kinderen pas vanaf medio 2000 in Egypte verblijven. Nadien heeft appellant zijn kinderen steeds in belangrijke mate onderhouden. Ter ondersteuning van deze stelling heeft appellante een aantal overboekingsbewijzen van onder meer Western Union ingebracht.
1.4. Bij besluit van 27 oktober 2011 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen de besluiten van 20 en 28 oktober 2010 gegrond verklaard, in zoverre dat over de periode van het derde kwartaal van 1996 tot en met het derde kwartaal van 2000 het recht op kinderbijslag niet wordt herzien. Gehandhaafd is de herziening vanaf het vierde kwartaal van 2000 tot en met het derde kwartaal van 2010, omdat appellant met de in bezwaar ingebrachte stukken niet heeft aangetoond dat hij zijn kinderen in belangrijke mate heeft onderhouden. Omdat de periode waarover het recht op kinderbijslag wordt herzien is gewijzigd, wordt het bedrag aan te veel betaalde kinderbijslag over de periode van het vierde kwartaal van 2000 tot en met het vierde kwartaal van 2009 vastgesteld op € 23.615,28. Dit bedrag wordt van appellant teruggevorderd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat appellant niet op een eenvoudig voor de Svb te controleren wijze heeft aangetoond zijn kinderen in belangrijke mate te hebben onderhouden. Voorts is overwogen dat niet is gebleken van enige dringende redenen om van terugvordering af te zien.
3.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet op een eenvoudig voor de Svb te controleren wijze heeft aangetoond zijn kinderen in belangrijke mate te hebben onderhouden. De in bezwaar ingebrachte overmakingsbewijzen in samenhang bezien met de door de moeder van de kinderen opgestelde verklaring tonen aan dat appellant steeds de vereiste onderhoudsbijdragen heeft overgemaakt aan de moeder en ook door haar zijn ontvangen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in hoger beroep uitsluitend in geschil of de rechtbank met de Svb terecht heeft geoordeeld dat appellant over het vierde kwartaal van 2000 tot en met het derde kwartaal van 2010 geen aanspraak had op kinderbijslag voor zijn kinderen, omdat hij niet heeft aangetoond of aannemelijk gemaakt dat hij deze kinderen toen in belangrijke mate heeft onderhouden. Appellant heeft geen andere gronden ingediend tegen het oordeel van de rechtbank over de herziening en de terugvordering.
4.2.
Blijkens vaste rechtspraak dient een betrokkene op een voor de Svb eenvoudig te controleren wijze - met name door middel van bankoverschrijvingen ten name van de persoon die het kind verzorgt - aan te tonen of aannemelijk te maken dat hij aan de onderhoudseis heeft voldaan.
4.3.
Appellant heeft ten aanzien van de periode van het vierde kwartaal van 2000 tot en met het derde kwartaal van 2002, het vierde kwartaal van 2003, het tweede en derde kwartaal van 2004 en de periode van het eerste kwartaal van 2006 tot en met het tweede kwartaal van 2007 geen bewijsstukken van betalingen ten behoeve van zijn kinderen overgelegd. Van een aantal in geding zijnde kwartalen blijkt uit de wel overgelegde bewijsstukken dat de uitgaven minder hebben bedragen dan de minimaal vereiste onderhoudsbijdrage. Van het derde kwartaal van zowel 2003 als 2005 blijkt uit de bewijsstukken dat een aantal bedragen niet door appellant zelf zijn overgemaakt naar de moeder van de kinderen. Deze bedragen kunnen dan ook niet worden meegenomen bij de beantwoording van de vraag of appellant zijn kinderen in belangrijke mate heeft onderhouden. De wel in die kwartalen verrichte uitgaven bedragen minder dan de hiervoor genoemde minimaal vereiste onderhoudsbijdrage.
4.4.
Met betrekking tot het derde en vierde kwartaal van 2008 en de periode van het tweede kwartaal van 2009 tot en met het derde kwartaal van 2010 heeft appellant overboekingsbewijzen van Western Union ingebracht. Weliswaar staan hierop de persoonsgegevens van de moeder als ontvanger vermeld, maar dit is onvoldoende om aan te nemen dat de daarop vermelde bedragen daadwerkelijk door haar zijn ontvangen. Ontvangstbewijzen die dat zouden kunnen aantonen heeft appellant niet kunnen overleggen. Dat appellant niet meer in het bezit kan komen van deze ontvangstbewijzen komt voor zijn rekening en risico. Aan de schriftelijke verklaring waarin de moeder te kennen geeft de bedragen te hebben ontvangen, kan niet de waarde worden toegekend die appellant daaraan gehecht wenst te zien, aangezien deze verklaring naderhand is opgemaakt en niet objectief en verifieerbaar is.
4.5.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen vloeit voort dat de in hoger beroep namens appellant aangevoerde grond niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2014.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) M.P. Ketting

IJ