ECLI:NL:RBAMS:2022:6081

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
13/190522-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met aandacht voor detentieomstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door België. De opgeëiste persoon, geboren in Nederland, werd verdacht van het uitbaten van meerdere cannabisplantages in België. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 4 oktober 2022, waarbij de officier van justitie en de raadsman aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld en geconcludeerd dat het voldoende informatie bevatte over de strafbare feiten, inclusief de tijd, plaats en betrokkenheid van de opgeëiste persoon. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman dat het EAB niet voldeed aan de eisen van genoegzaamheid. De rechtbank oordeelde dat de garantie van de Belgische autoriteiten dat de opgeëiste persoon na zijn veroordeling in België naar Nederland zou terugkeren, voldoende was. Tevens werd aandacht besteed aan de detentieomstandigheden in België, waarbij de rechtbank zich baseerde op eerdere uitspraken en garanties van de Belgische autoriteiten. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden waren en het EAB voldeed aan de wettelijke eisen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/190522-22
RK nummer: 22/3712
Datum uitspraak: 18 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 juli 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 2 mei 2022 door de
Rechtbank van eerste aanleg Limburg, Afdeling Tongeren(België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Nederland) op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 oktober 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.A.T.X. Vonken, advocaat te Maastricht.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een ‘bevel tot aanhouding bij verstek in fine uitlevering van 2 mei 2022’, met referentie 19/086. De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek in verband met het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de delen van de omschrijving van de feiten in onderdeel e) van het EAB die luiden:
‘de uitbating van meerdere cannabisplantages in België waarvan sommige tot op heden niet gelokaliseerd konden worden.(…) Tevens zou hij mogelijk al 5 jaar bezig zijn met de uitbating van cannabisplantages.’, onvoldoende concreet zijn. Daarmee voldoet het EAB volgens de raadsman niet aan de eisen van genoegzaamheid, zoals die onder andere in rechtsoverweging 3.1 van de uitspraak van
5 februari 2022 (ECLI:NL:RBAMS:2021:432) worden omschreven.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is en voegt daartoe aan dat het een vervolgings-EAB betreft, waarbij sprake is van een nog lopend onderzoek. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof van Justitie) mag in dergelijke gevallen volstaan worden met een ruimere omschrijving van de feiten. Mochten nadere bevindingen in het onderzoek ertoe leiden dat de omschrijving niet langer voldoet, dan bestaat altijd de mogelijkheid tot het vragen van aanvullende toestemming. Met betrekking tot de pleegperiode neemt de officier van justitie aan dat het gaat om de periode van 24 september 2020 tot de datum van het uitvaardigen van het EAB, te weten
2 mei 2022.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
De rechtbank is van oordeel dat het EAB aan deze vereisten voldoet - mede in aanmerking genomen dat sprake is van een verzoek tot overlevering in het kader van strafrechtelijk onderzoek. Dit geldt ook voor de verdenking van
de uitbating van meerdere cannabisplantages in België waarvan sommige tot op heden niet gelokaliseerd konden worden.De rechtbank wijst in dit verband op het arrest
Leymann en Pustovarovvan het Hof van Justitie, punt 52: “Wijzigingen in de omstandigheden tijd en plaats zijn toegestaan, mits zij volgen uit de elementen die zijn verzameld tijdens de procedure die in de uitvaardigende lidstaat is gevolgd met betrekking tot de in het aanhoudingsbevel omschreven gedragingen, zij de aard van het strafbare feit niet wijzigen en zij niet leiden tot gronden tot weigering van de tenuitvoerlegging in de zin van de artikelen 3 en 4 van het kaderbesluit.” [1] De rechtbank begrijpt daarnaast met de officier van justitie dat de pleegperiode de periode van 24 september 2020 tot de datum van het uitvaardigen van het EAB, d.d. 2 mei 2022, betreft. Het verweer wordt verworpen.
4. Strafbaarheid
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 5, 14 en 16, te weten (respectievelijk):
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
moord en doodslag, zware mishandeling
ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Het
Parket van de Procureur des Konings Limburg(België) heeft op 23 augustus 2022 de volgende garantie gegeven:
In antwoord op uw verzoek van 22.08.2022 kan mijn ambt u melden dat;
Overeenkomstig artikel 5 paragraaf 3 van het Kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon].
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal
terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan.
De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit toepassing van het
beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen
uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 22 juni 2021 [2] heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat in België een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers. Daardoor is de minimale persoonlijke ruimte van 3m2 in een meerpersoonscel niet meer gewaarborgd. Dat reële gevaar geldt ook voor situaties waarin sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waar hiervan sprake is, zijn: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
Bij brief van 9 september 2021 heeft de Directeur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, een algemene detentiegarantie voor België gegeven:
Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel:
-
De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
-
De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.
Wij garanderen specifiek dat wat betreft overgeleverde personen deze enkel zullen worden opgesloten in een cel waar het sanitaire blok volledig is afgesloten of dat zij zich alleen in een cel bevinden zodat er geen probleem kan ontstaan met de privacy.
In haar uitspraak van 7 oktober 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:5759) heeft de rechtbank overwogen dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van 9 september 2021 in elke overleveringszaak geldig is, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd, en dat het om die reden niet noodzakelijk is dat voor elke individuele opgeëiste persoon een detentiegarantie wordt opgevraagd.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in de algemene detentiegarantie. [3] De rechtbank is van oordeel dat het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest, dat zij ten aanzien van voornoemde penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, met de afgegeven algemene detentiegarantie is weggenomen voor de opgeëiste persoon.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Rechtbank van eerste aanleg Limburg, Afdeling Tongeren(België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. R. Godthelp, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie, 1 december 2008, ECLI:EU:C:2008:669.
2.Rb. Amsterdam 22 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3243.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.