ECLI:NL:RBAMS:2021:432

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
13/751270-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in België

Op 5 februari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Deze vordering betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de rechtbank van eerste aanleg te West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk, op 11 maart 2020. De opgeëiste persoon, geboren in Irak in 1987, wordt verdacht van betrokkenheid bij strafbare feiten, waaronder het opzetten van een cannabisplantage en vervalsing van documenten. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 22 januari 2021, waarbij de officier van justitie en de advocaat van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat de terugkeergarantie van de Belgische autoriteiten voldoende is. De advocaat van de opgeëiste persoon had aangevoerd dat de terugkeergarantie niet voldeed aan de eisen, maar de rechtbank oordeelde dat er geen reden was om aan de betrouwbaarheid van de garantie te twijfelen. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen beletsel vormen voor de overlevering.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan en de afgifte van de in beslag genomen mobiele telefoon aan de Belgische autoriteiten te bevelen. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751270-20
RK nummer: 20/2372
Datum uitspraak: 5 februari 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 mei 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 maart 2020 door de rechtbank van eerste aanleg te West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 januari 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn advocaat, mr. M. Broere, advocaat te Roosendaal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel bij verstek, afgeleverd door de onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk op 11 maart 2020.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Het EAB houdt verder een verzoek in om inbeslagname en afgifte van de mobiele telefoon (zilveren Samsung S20) die is aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon.
3.1.
Genoegzaamheid
De advocaat heeft aangevoerd dat het EAB niet genoegzaam is, omdat de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het vervalsen van de loonstroken niet uit de feitomschrijving blijkt. Het is niet duidelijk op welke gronden de Belgische autoriteiten de opgeëiste persoon als verdachte bij dit feit hebben aangemerkt.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank is met de omschrijving in het EAB - mede in aanmerking genomen dat sprake is van een overlevering in het kader van strafrechtelijk onderzoek - duidelijk voor de opgeëiste persoon waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, namelijk betrokkenheid bij het opzetten en exploiteren van een cannabisplantage in [plaats] , het vervalsen van loonbrieven om een huurovereenkomst te verkrijgen en een poging tot het illegaal aftappen van elektriciteit ten behoeve van de cannabisplantage in de periode 15 juli tot 16 oktober 2019. In het EAB is de opgeëiste persoon aangeduid als dader/mededader.
Ook overigens is voldaan aan de vereisten die de OLW aan het EAB stelt, zodat de rechtbank van oordeel is dat het feit genoegzaam is omschreven. De uitvaardigende justitiële autoriteit hoeft de gronden van de verdenking niet te vermelden. Het is immers niet aan deze rechtbank om te toetsen of er voldoende gronden zijn voor de beschreven verdenking, dan wel om de rechtmatigheid van deze gronden te beoordelen. Het verweer van de advocaat wordt dan ook verworpen.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 5 en 23, te weten:
5) illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen;
23) vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op elk van deze feiten naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De onderzoeksrechter van de rechtbank West-Vlaanderen afdeling Kortrijk heeft op 6 januari 2021 de volgende garantie gegeven:
“Bij deze verleen ik U de garantie dat, in het geval de opgeëiste persoon na overlevering in België onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, hij deze straf in Nederland mag ondergaan.”
De advocaat heeft aangevoerd dat de terugkeergarantie niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De terugkeergarantie is via een eenvoudige e-mail verstuurd, terwijl een digitale handtekening of enig ander bewijs van authenticiteit ontbreekt. Een serieuze zaak als deze rechtvaardigt een officieel schrijven met een handtekening, aldus de advocaat.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de terugkeergarantie wel degelijk voldoet. Het stellen van nadere vereisten aan een terugkeergarantie, dan wel aan de wijze waarop deze wordt verstrekt, zou in strijd zijn met het beginsel van wederzijds vertrouwen. Dit is bovendien ook niet de eerste keer dat een terugkeergarantie via een e-mail wordt verstrekt, zonder dat dit tot een weigering heeft geleid. De officier van justitie merkt daarbij nog op dat de ervaring leert dat een op de onderhavige wijze verstrekte terugkeergarantie van de Belgische autoriteiten wordt nageleefd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de terugkeergarantie voldoende. De garantie is afkomstig van de uitvaardigende autoriteit en uit de tekst van de terugkeergarantie blijkt dat de opgeëiste persoon na een onherroepelijke veroordeling zijn straf in Nederland kan uitzitten. Van enige concrete aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de terugkeergarantie is geen sprake.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
valsheid in geschrift;
poging tot diefstal.

6.Detentieomstandigheden

De advocaat heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat dit zou leiden tot een flagrante schending van fundamentele rechten van de opgeëiste persoon. Uit verscheidene krantenartikelen blijkt dat in België sprake is van overbevolking en een personeelsgebrek, mede vanwege de uitbraak van het coronavirus. De advocaat verzoekt subsidiair om aanhouding van de zaak om hierover nadere informatie in te winnen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de detentieomstandigheden in België geen reden vormen om de overlevering te weigeren. Volgens vaste rechtspraak van deze rechtbank bestaat er geen algemeen reëel gevaar dat personen die in België zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld. De advocaat heeft ook geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens naar voren gebracht waaruit anders blijkt.
De rechtbank beschikt op dit moment niet over objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens waaruit volgt dat sprake is van algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in Belgische detentie-instellingen. Van een dergelijk algemeen gevaar is ook niet gebleken ten aanzien van ontwikkelingen aldaar rond het coronavirus (Covid-19). De advocaat heeft haar standpunt hieromtrent ook niet met (objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte) stukken onderbouwd.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormen voor overlevering. De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding om de zaak aan te houden voor nadere informatie.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
Daaruit volgt dat de afgifte van het in beslag genomen voorwerp aan de uitvaardigende justitiële autoriteit kan worden bevolen.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 45, 225 en 310 Wetboek van Strafrecht, 3 en 11 Opiumwet en 2, 5, 6, 7, 49 en 50 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de rechtbank van eerste aanleg te West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk (België).
BEVEELTde afgifte van het in beslag genomen voorwerp - de mobiele telefoon (zilveren Samsung S20) - aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 februari 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.