ECLI:NL:RBAMS:2022:6058

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
13-698970-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugshandel met transactieberekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij de uitvoer en handel in verschillende soorten harddrugs. De officier van justitie vorderde de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, dat door de rechtbank werd vastgesteld op € 158.201,84. De rechtbank baseerde deze beslissing op een transactieberekening die de periode van 1 januari 2013 tot en met 22 februari 2016 besloeg. De verdediging betwistte de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de gekozen rekenmethode, maar de rechtbank oordeelde dat de gekozen methode door het Openbaar Ministerie goed was onderbouwd. De rechtbank verwierp de argumenten van de verdediging en concludeerde dat de veroordeelde aanzienlijke voordelen had behaald uit de drugshandel. De rechtbank constateerde ook dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot een vermindering van het ontnemingsbedrag met € 5.000,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige berekening van wederrechtelijk verkregen voordeel en de rol van de verdediging in het aanvechten van de gebruikte rekenmethoden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-698970-15
Datum uitspraak: 12 oktober 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1961,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie, mr. C. van Drumpt, en van wat veroordeelde en zijn (opvolgend) raadsman, mr. M.D. Rijnsburger, tijdens het onderzoek op de terechtzitting van 26 juni 2019 en 28 september 2022 naar voren hebben gebracht. Hierbij heeft de rechtbank de ingenomen standpunten betrokken die partijen voorafgaand aan de zitting in hun schriftelijke conclusies hebben verwoord.

2.De vordering

De officier van justitie heeft bij conclusie van repliek gepersisteerd bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 944.819,69, zoals neergelegd in de vordering van 8 mei 2019. Op de zitting van 28 september 2022 heeft de officier van justitie de rechtbank gevraagd het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op € 398.353,82.

3.De grondslag van de vordering

Veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 2 november 2018 veroordeeld voor onder andere (het medeplegen van) de uitvoer en het aanwezig hebben van en het handelen in verschillende soorten harddrugs. [1] Het Openbaar Ministerie heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde geschat. Deze schatting is gebaseerd op een transactieberekening over de periode 1 januari 2013 tot en met 22 februari 2016.

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat de vordering moet worden afgewezen, althans dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op een veel lager bedrag moet worden vastgesteld. De methode op transactiebasis leent zich niet voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De verklaringen van [persoon 1] ( [persoon 1] ) zijn onbetrouwbaar en kunnen niet dienen als deugdelijke onderbouwing. In deze zaak leidt een vermogensvergelijking tot een meer evenwichtige en nauwkeurige berekening. De keuze voor de rekenmethodiek moet worden bepaald aan de hand van de soort en betrouwbaarheid van de gegevens die uit het dossier voortvloeien. [persoon 1] heeft ten koste van veroordeelde in strijd met de waarheid verklaard, omdat hij belang heeft bij het beperkt houden van zijn verdiensten. Veroordeelde verzet zich tegen de centrale rol die hem wordt toegeschreven. Hij was niet degene die de prijzen bepaalde en heeft op een gegeven moment afstand genomen van de handel en is toen slechts nog af en toe ingesprongen. Bovendien betwist veroordeelde de verdeling waarbij [persoon 1] en [persoon 2] 20% van de omzet kregen en de koeriers 15% daarvan. Deze verdeling is erg onaannemelijk. Deze veronderstellingen kunnen niet serieus worden genomen en niet als basis dienen voor de berekening, aangezien deze niet tot een reële uitkomst leiden.
De strafrechtelijke periode op basis waarvan de omzet is berekend lijkt reëel, maar de extrapolatie is dat niet. Ten eerste was er een opbouwfase. Ten tweede was de verkoop in de periode zonder [persoon 1] veel minder groot. De verkoop aan het eind van de periode kan niet als uitgangspunt voor de gehele periode gelden.
Gelet op de vermogensbestanddelen die al verbeurd zijn verklaard, dient de betalingsverplichting op nihil te worden gesteld.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat als wordt vastgehouden aan een berekening op transactiebasis, moet worden uitgegaan van de verklaringen van veroordeelde, zoals afgelegd ter zitting op 28 september 2022. Dit komt er kort gezegd op neer dat veroordeelde in de eerste periode een omzet kende van circa 500 tot 600 euro per week, en in de tweede periode veroordeelde ongeveer 1250 euro per week verdiende voor zijn werkzaamheden met betrekking tot het faciliteren van de inkoop.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
Het openbaar ministerie heeft gekozen voor een transactieberekening en mocht daar ook voor kiezen. Door in de berekening uit te gaan van een periode vanaf 1 januari 2013 is al tegemoet gekomen aan veroordeelde, nu uit verklaringen van hemzelf en diverse klanten blijkt dat hij zich al ver voor 2013 bezig hield met de handel in harddrugs. Er is dus geen sprake van een opbouwfase begin 2013.
Daarnaast geldt dat de verklaringen van veroordeelde ter zitting over de verdeelsleutel tussen hem en [persoon 1] zijn niet duidelijk en aannemelijk zijn en niet zijn gesteund door het bewijs. De officier van justitie ziet wel aanleiding om uit te gaan van een aandeel voor [persoon 1] van 40%. Er is geen ruimte om de waarde van de vernietigde voorraad drugs, als kosten van het geschatte voordeel af te trekken.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugshandel
De vordering van het Openbaar Ministerie is gebaseerd op artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht. Op basis van dat artikel kan geld van veroordeelde worden ontnomen als hij is veroordeeld voor een strafbaar feit en hij voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van dat feit of andere strafbare feiten, waarvoor voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door de veroordeelde zijn begaan. De rechtbank vindt op grond van het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 2 november 2018 en het ontnemingsrapport aannemelijk dat veroordeelde voordeel heeft verkregen uit een concreet feit, namelijk drugshandel.
4.3.2.
De betwisting door veroordeelde: de rekenmethode, de rol van veroordeelde en de extrapolatie van de omzet
De rechtbank verwerpt het verweer dat het Openbaar Ministerie de verkeerde rekenmethode heeft gehanteerd. Vooropgesteld zij dat geen rechtsregel of interne richtlijn voorschrijft wanneer het openbaar ministerie een vermogensvergelijking dan wel een transactieberekening moet hanteren bij de indiening van een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. [2] Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad wordt van de verdediging verlangd gemotiveerd en zo nodig door bescheiden gestaafd aannemelijk te doen worden dat en waarom de gebezigde rekenmethode onjuist is. [3] De verdediging heeft niet aannemelijk gemaakt dat de berekening onjuist is. De raadsman heeft alleen gesteld dat een vermogensvergelijking tot een evenwichtiger en nauwkeuriger uitkomst zou leiden. Aan de ontnemingswetgeving ligt ten grondslag dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel zo nauwkeurig mogelijk moet plaatsvinden. [4] De rechtbank dient zich bij de schatting van het voordeel te laten leiden door de vraag met welke methode het wederrechtelijk verkregen voordeel zo nauwkeurig mogelijk kan worden geschat. Het staat de ontnemingsrechter in beginsel vrij te kiezen voor een concrete of een abstracte berekeningsmethode, mits gezegd kan worden dat de verdediging in redelijkheid op die keuze bedacht had kunnen zijn. [5] Het Openbaar Ministerie heeft naar het oordeel van de rechtbank goed onderbouwd waarom zij voor een transactieberekening heeft gekozen. Tevens had de verdediging gelet op de inhoud van het dossier en het ontnemingsrapport bedacht kunnen zijn op deze rekenmethode.
De rechtbank verwerpt het verweer dat veroordeelde een minder prominente rol heeft gehad dan door de officier van justitie betoogd en dat veroordeelde dus minder verdiensten zou hebben gehad. Het gerechtshof heeft reeds overwogen dat veroordeelde aanzienlijk heeft verdiend met de drugshandel.
De rechtbank gaat evenmin mee met de verklaring die veroordeelde op zitting heeft gegeven dat hij op enig moment afstand heeft genomen van de drugshandel en slechts af en toe nog insprong. Veroordeelde heeft deze verklaring onvoldoende onderbouwd en deze wordt niet ondersteund door de andere bewijsmiddelen. Voorts is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat het dossier voldoende aanwijzingen bevat dat veroordeelde al vanaf 2012 actief was met de drugshandel. Daarom verwerpt de rechtbank eveneens de stelling dat veroordeelde in 2013 nog in een opbouwfase zat.
Het Openbaar Ministerie heeft de periode van 26 november 2015 tot en met 22 februari 2016 als uitgangspunt genomen om de gemiddelde dagomzet van veroordeelde te berekenen. Over deze onderzoeksperiode, waarin de telefoons van veroordeelde zijn getapt, is het aantal verkopen geteld en is per drugssoort per verkochte eenheid de omzet berekend. Dit is een geëigende rekenmethode om een gewogen gemiddelde omzet te berekenen. Deze gemiddelde omzet is vervolgens gebruikt om de door veroordeelde gegenereerde omzet te berekenen, voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 22 februari 2016, waarbinnen veroordeelde zich bezig heeft gehouden met drugshandel. Het Openbaar Ministerie heeft op dezelfde wijze de gemiddelde dagomzet van koeriers [persoon 3] en [persoon 4] berekend, alsmede de omzet van [persoon 1] . Vervolgens heeft zij de gemiddelde dagomzet van [persoon 1] , [persoon 3] en [persoon 4] geëxtrapoleerd naar de gehele periode waarin veroordeelde werkzaam was. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de onderzoeksperiode, waarin is getapt, op zichzelf representatief is voor de berekening van de gemiddelde dagomzet. Het Openbaar Ministerie heeft echter onvoldoende onderbouwd dat veroordeelde in de periodes waarin [persoon 1] , [persoon 3] en [persoon 4] nog niet werkzaam waren, naast zijn eigen omzet ook dezelfde gemiddelde dagomzet van hen heeft gerealiseerd. Op basis van de bewijsmiddelen is niet vast te stellen dat [persoon 4] en [persoon 3] vóór 8 september 2014 aan het werk waren als drugskoeriers. De dagomzet die zij genereerden dient naar het oordeel van de rechtbank dan ook vóór 8 september 2014 niet te worden meegenomen bij de berekening van de omzet van [persoon 1] en, indirect, dus ook niet bij de berekening van de opbrengst voor veroordeelde. Evenmin kan op basis van de bewijsmiddelen worden vastgesteld dat [persoon 1] al vóór 23 augustus 2013 werkzaam was, zodat de dagomzet die hij genereerde niet vóór die datum meegenomen dient te worden. Anders dan de officier van justitie extrapoleert de rechtbank de dagomzet van [persoon 1] , [persoon 4] en [persoon 3] dus niet over de periodes waarin zij niet werkzaam waren.
4.3.3.
Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Verkopen [persoon 4] ( [persoon 4] ) periode 10 december 2015 t/m 22 februari 2016
Drugssoort
Verkoopprijs per eenheid
Aantal verkopen
Opbrengst
Inkoopprijs per eenheid
Inkoop
0,5 g Chrystal Meth
100
86
8600
15
1290
1 g Chrystal Meth
175
88
15400
30
2640
2 g Chrystal Meth
300
30
9000
60
1800
4 g Chrystal Meth
500
3
1500
120
360
1 g cocaïne
50
75
3750
35
2625
1 g FC cocaïne
60
40
2400
35
1400
1g MDMA
50
8
400
13
144
1 g Speed
15
68
1020
2
136
1 g Ketamine
40
38
1520
15
570
1 g XTC
4
836
3344
1,50
1254
1 strip Kamagra
10
105
1050
4,25
446,25
1 g Miauw Miauw
30
4
120
12,50
50
20 m GBL
30
122
3660
3,75
457,50
0,5 l GBL
200
12
2400
87,50
1050
20 m GHE
20
30
600
3,50
105
0,5 l GHB
150
7
1050
70
490
Totalen
55.814
14.817,75
De rechtbank gaat uit van de in het ontnemingsrapport van 27 mei 2019 berekende gemiddelde dagomzet en aantal werkbare dagen en komt op basis daarvan tot de volgende berekening:
De getapte periode 10 december 2015 tot en met 22 februari 2016 behelst 74 dagen.
Omzet  € 55.814,- : 74 dagen = € 754,24 omzet gemiddeld per dag.
Inkoop  € 14.817,75 : 74 dagen = € 200,24 inkoopkosten gemiddeld per dag.
De periode 8 september 2014 tot en met 22 februari 2016 behelst 532 dagen. Hiervan wordt in het voordeel van veroordeelde rekening gehouden met 14 vakantiedagen per jaar. 532/365 dagen x 14 vakantiedagen = 21 vakantiedagen. 532 dagen - 21 vakantie dagen = 511 werkbare dagen.
Omzet [persoon 4] :511 dagen x gemiddelde dagomzet € 754,24 = € 385.416,64
Verkopen [persoon 3] periode 17 december 2015 t/m 22 februari 2016
Drugssoort
Verkoopprijs per eenheid
Aantal verkopen
Opbrengst
Inkoopprijs per eenheid
Inkoop
0,5 g Chrystal Meth
100
76
7600
15
1140
1 g Chrystal Meth
175
62
10850
30
1860
2 g Chrystal Meth
300
35
10500
60
2100
4 g Chrystal Meth
500
5
2500
120
600
10 g Chrystal Meth
1000
2
2000
300
600
1 g cocaïne
50
79
3950
35
2765
1 g FC cocaïne
60
37
2220
35
1295
1g MDMA
50
20
1000
13
360
1 g Speed
15
36
540
2
72
1 g Ketamine
40
69
2760
15
1035
1 g XTC
4
622
2188
1,50
933
1 strip Kamagra
10
134
1340
4,25
569,50
1 g Miauw Miauw
30
6
180
12,50
75
20 m GBL
30
48
1440
3,75
180
0,5 l GBL
200
8
1600
87,50
700
20 m GHE
20
19
380
3,50
66,50
0,5 l GHB
150
12
1800
70
840
Totalen
53.148,-
15.191,-
De getapte periode 17 december 2015 tot en met 22 februari 2016 behelst 67 dagen.
Omzet  € 53.148,- : 67 dagen = € 793,25 omzet gemiddeld per dag.
Inkoop  € 15.191, : 67 dagen = € 226,73 inkoopkosten gemiddeld per dag.
De periode 8 september 2014 tot en met 22 februari 2016 behelst 532 dagen. Hiervan wordt in het voordeel van veroordeelde rekening gehouden met 14 vakantiedagen per jaar. 532/365 dagen x 14 vakantiedagen = 21 vakantiedagen. 532 dagen - 21 vakantie dagen = 511 werkbare dagen.
Omzet [persoon 3]: 511 dagen x gemiddelde dagomzet € 793,25 = € 405.350,75.
Verkopen [persoon 1] ( [persoon 1] ) periode 22 december 2015 t/m 22 februari 2016
Drugssoort
Verkoopprijs per eenheid
Aantal verkopen
Opbrengst
Inkoopprijs per eenheid
Inkoop
0,5 g Chrystal Meth
100
2
200
15
30
1 g Chrystal Meth
175
1
175
30
30
1 g cocaïne
50
4
200
35
140
1 g FC cocaïne
60
3
180
35
105
0,5 l GBL
200
1
200
87,50
87,50
0,5 l GHB
150
1
150
70
70
Totalen
1.105
462,50
De getapte periode 22 december 2015 tot en met 22 februari 2016 behelst 62 dagen.
Omzet  € 1.105,- : 62 dagen = € 17,82 omzet gemiddeld per dag.
Inkoop  € 462,50 : 62 dagen = € 7,46 inkoopkosten gemiddeld per dag.
De periode 23 augustus 2013 tot en met 21 juli 2014 behelst 332 dagen. Hiervan wordt in het voordeel van [persoon 1] rekening gehouden met 14 vakantiedagen per jaar.
332/365 dagen x 14 vakantiedagen = 13 vakantiedagen. 332 dagen - 13 vakantie dagen = 319 werkbare dagen.
De periode 21 juli 2014 tot en met 8 september 2014 wordt niet meegenomen, omdat [persoon 1] toen in detentie zat.
De periode 8 september 2014 tot en met 22 februari 2016 behelst 532 dagen. 532/365 dagen x 14 vakantiedagen – 21 vakantiedagen. 531 dagen - 21 vakantiedagen = 511 werkbare dagen.
Omzet [persoon 1] :(319 + 511) x € 17,82 = € 14.790,60
Verkopen [veroordeelde] periode 22 november 2015 t/m 22 februari 2016
Drugssoort
Verkoopprijs per eenheid
Aantal verkopen
Opbrengst
Inkoopprijs per eenheid
Inkoop
0,5 g Chrystal Meth
100
2
200
15
30
1 g Chrystal Meth
175
4
700
30
120
2 g Chrystal Meth
300
2
600
60
120
5 g Chrystal Meth
600
1
600
150
150
1 g cocaïne
50
2
100
35
70
1 g MDMA
50
1
50
18
18
1 g Speed
15
5
75
2
10
1 g Ketamine
40
15
600
15
225
1 XTC
4
60
240
1,50
90
1 strip Kamagra
10
10
100
4,25
42,50
20 ml GBL
30
2
60
3,75
7,50
Totalen
€ 3.325,-
€ 883,-
De getapte periode 22 november 2015 tot en met 22 februari 2016 behelst 92 dagen.
Omzet  € 3.325,- : 92 dagen = € 36,14 omzet gemiddeld per dag.
Inkoop  € 883,- : 92 dagen = € 9,60 inkoopkosten gemiddeld per dag.
De periode 1 januari 2013 tot en met 22 februari 2016 behelst 1146 dagen. Voor de periode 1 januari 2013 tot en met 23 augustus 2013 wordt ervan uitgegaan dat veroordeelde alleen heeft gewerkt, omdat 23 augustus 2023 als startdatum voor [persoon 1]
wordt genomen.
De periode 1 januari 2013 tot en met 23 augustus 2023 behelst 234 dagen.
Hiervan wordt in het voordeel van veroordeelde rekening gehouden met 14 vakantiedagen per jaar. 234/365 dagen x 14 vakantiedagen = 9 vakantiedagen. 234 dagen - 9 vakantie dagen = 225 werkbare dagen.
De periode 24 augustus 2023 tot en met 22 februari 2016 behelst 912 dagen. 912/365 dagen x 14 vakantiedagen = 35 vakantiedagen. De periode 21 juli 2014 tot
en met 8 september 2014 wordt niet meegenomen, omdat [persoon 1] toen in detentie zat.
912 – 35 vakantiedagen – 49 dagen van detentie = 828 werkbare dagen.
Omzet veroordeelde:
(225 + 828 dagen) x gemiddelde dagomzet € 36,14 = € 38.055,42
Totale omzet:
[persoon 4] : 511 x € 754,24 = € 385.416,64
[persoon 3] : 511 x € 793,25 = € 405.350,75
[persoon 1] : (319 + 511) x € 17,82 = € 14.790,60
[veroordeelde] : (225 + 828) x € 36,14 = € 38.055,42
------------------ -/-
€ 843.613,41
[persoon 1] kreeg 20% van de omzet. Zijn aandeel is dus 20% x € 805.557,99 (omzet [persoon 1] , [persoon 3] en [persoon 4] ) = € 161.111,60.
Ook betaalde [veroordeelde] € 50,- per week aan [persoon 5] en [persoon 6] voor het verpakken van 1 bak Chrystal Meth en later € 100,- per week voor het verpakken van diverse soorten drugs, totaal € 1.350,-.
Verder heeft veroordeelde de volgende inkoopkosten gehad:
Inkoop [persoon 4] : 511 x € 200,24 = € 102.322,64
Inkoop [persoon 3] : 511 x € 226,73 = € 115.859,03
Inkoop [persoon 1] : (319 + 511) x € 7,46 = € 6.191,80
Inkoop [veroordeelde] : (225 + 828) x € 9,60 = € 10.108,80
------------------- -/-
€ 234.482,27
Op de omzet van [veroordeelde] worden voornoemde loonkosten en de inkoopkosten, alsmede telefoonkosten ad € 2.605,70 en een geldbedrag ter waarde van de onder veroordeelde inbeslaggenomen en verbeurd verklaarde goederen ad € 280.862,- in mindering gebracht. De waarde van de inbeslaggenomen, maar niet verbeurd verklaarde goederen wordt niet in mindering gebracht. Het openstaande beslag betreft conservatoir beslag. Conservatoir beslag is juist bedoeld om een op te leggen ontnemingsmaatregel uit te winnen. De rechtbank is voorts niet bevoegd te beslissen dat het beslag retour rechthebbende gaat, zoals door de raadsman is verzocht. De waarde van de inbeslaggenomen handelsvoorraad harddrugs wordt evenmin afgetrokken van de omzet. Nu veroordeelde daar geen voordeel mee heeft behaald, kan de investering in deze voorraad immers niet worden aangemerkt als kosten. Door geld te besteden aan de aankoop van verdovende middelen heeft veroordeelde zelf het risico van beslag en onttrekking aan het verkeer genomen. [6]
Dit levert het volgende bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel op:
Omzet totaal € 843.613,41
Inkoopkosten € 234.482,27
Loonkosten [persoon 1] € 161.111,60
Loonkosten [persoon 5] / [persoon 6] € 1.350,-
Telefoonkosten € 2.605,70
Beslag € 280.862,-
--------------- -/-
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 163.201,84
De rechtbank heeft deze schatting gedaan op basis van de bewijsmiddelen in het ontnemingsrapport. [7]

5.De verplichting tot betaling

De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden. Het heeft namelijk te lang geduurd voordat er uitspraak wordt gedaan in deze zaak. In beginsel moet een ontnemingszaak binnen twee jaar tot een afronding komen. De officier van justitie heeft op 26 mei 2016 voor het eerst kenbaar gemaakt dat hij voornemens is een ontnemingsvordering aanhangig te maken. Vanaf dat moment kon veroordeelde verwachten dat het Openbaar Ministerie een ontnemingsvordering zou indienen. Dit betekent dat de zaak uiterlijk twee jaar later, op 26 mei 2018, afgerond had moeten zijn met een eindvonnis van de rechtbank. De rechtbank doet uitspraak op 12 oktober 2022. De redelijke termijn is dus met ruim vier jaar overschreden. De rechtbank vindt deze overschrijding zodanig groot dat zij daar consequenties aan verbindt. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan de ontnemingsrechter bij een overschrijding van meer dan twaalf maanden naar bevind van zaken een geldbedrag, in beginsel niet meer dan € 5.000,-, in mindering brengen op het ontnemingsbedrag. De rechtbank vindt een matiging van de betalingsverplichting met € 5.000,- redelijk.
De rechtbank ziet geen aanleiding in het gevoerde draagkrachtverweer om het bedrag nog verder te matigen.
De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 158.201,84.

6.Het toepasselijke wettelijke voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van
€ 163.201,84(honderddrieenzestigduizendtweehonderdeen euro en vierentachtig cent).
Legt op aan
[veroordeelde]de verplichting tot betaling van
€ 158.201,84(honderdachtenvijftigduizendtweehonderdeen euro en vierentachtig cent) aan de Staat.
Bepaalt dat maximaal drie jaar gijzeling kan worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Troost, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel, M.F.A.M. Smeets, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 oktober 2022.

Voetnoten

1.Arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 2 november 2018 met parketnummer 23-001862-17 (Rechtsmiddel van 13-698970-15).
2.Rechtbank Roermond, 31 december 2010, ECLI:NL:RBROE:2010:BO8593.
3.HR 25 juni 2002,
4.Conclusie AG F.W. [naam 1] , ECLI:NL:PHR:2021:570, bij HR 7 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1218.
5.Conclusie AG E.J. [naam 2] , ECLI:NL:PHR:2017:1002, bij HR 3 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2535.
6.HR 8 juli 1998,
7.Ontnemingsrapportage 13Oedang met documentcode 6618497, nummer 2015084794 van 27 mei 2019 inclusief bijlagen, opgemaakt door brigadiers [persoon 7] en [persoon 8] .