ECLI:NL:RBROE:2010:BO8593

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
31 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/660110-07
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van de productie van amfetamine en cocaïne met ontnemingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 31 december 2010 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van de productie van amfetamine en cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft genoten uit de productie van amfetamine, maar niet uit de productie van cocaïne. De officier van justitie had een bedrag van € 1.404.156,60 gevorderd als wederrechtelijk verkregen voordeel, maar de rechtbank heeft dit bedrag aanzienlijk verlaagd tot € 449.500,--. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde slechts een ondergeschikte rol had in de cocaïneproductie en dat er onvoldoende bewijs was voor het genieten van voordeel uit deze activiteit. De rechtbank heeft de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel voor de productie van cocaïne afgewezen, maar heeft de vordering voor de productie van amfetamine toegewezen. De rechtbank heeft de draagkracht van de veroordeelde in overweging genomen, maar oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat hij in de toekomst geen draagkracht zou hebben. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de voorzitter mr. M.J.A.G. van Baal was. De rechtbank heeft de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van het vastgestelde bedrag van € 449.500,--.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/660110-07
Datum uitspraak: 31 december 2010
Tegenspraak
Uitspraak ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [datum],
wonende te [adres].
1. Onderzoek van de zaak
De rechtbank heeft op 5 oktober 2010 en 7 december 2010 gehoord:
de officier van justitie, die de vordering heeft gewijzigd in dier voege dat de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat vaststelt op € 1.404.156,60 en tevens dat aan [verdachte] voornoemd de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.404.156,60; [verdachte] voornoemd, bijgestaan door zijn raadsman, [naam]
De rechtbank heeft kennis genomen van de processtukken, waaronder het vonnis van de rechtbank Roermond d.d. 21 mei 2008 in de zaak met parketnummer 04/660110-07 en het arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch d.d. 3 december 2008, waarbij [verdachte] voornoemd is veroordeeld wegens:
Feit:
1: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
2: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
4: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
5: Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
6: Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 van de Opiumwet.
9: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met een vuurwapen van de categorie III en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met een vuurwapen van de categorie II en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
2.Bewijsmiddelen
Voor zover deze beslissing is uitgewerkt, staan de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen vermeld in de alsdan aan deze beslissing gehechte aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a, 365b en 511e van het Wetboek van Strafvordering.
3. Verweren
Door de raadsman is tot afwijzing van de vordering geconcludeerd. Daartoe is aangevoerd dat:
- veroordeelde heeft niets met de feiten waarvoor hij door de rechtbank veroordeeld is te maken gehad en heeft ook niets met criminele activiteiten verdiend. Het is aan het openbaar ministerie om aannemelijk te maken dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Het dossier bevat echter geen vermogensvergelijking waaruit valt af te leiden dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gehad. Evenmin valt dit af te leiden uit het inkomsten- en uitgavenpatroon van veroordeelde. Dit wordt niet anders op grond van het veroordelend vonnis en arrest in de strafzaak tegen veroordeelde, nu immers niet uit te sluiten is dat veroordeelde niets aan de bewezenverklaarde gepleegde feiten
verdiend heeft;
- de basisbeginselen voor het strafrechtelijk bewijs gelden ook in de onderhavige ontnemingsprocedure. Daarenboven dient het openbaar ministerie in zaken als deze aan de hand van een vermogensvergelijking aannemelijk te maken dat veroordeelde daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft gehad. Het is aan het openbaar ministerie om te stellen hoeveel geld een veroordeelde concreet met zijn crimineel handelen heeft verdiend. De hier bedoelde aannemelijkheid wordt niet verkregen door in het geding brengen van een transactieberekening;
- daargelaten of de rechtbank de berekening van het openbaar ministerie volgt, mag de rechtbank niet gokken naar de rol van veroordeelde en ten aanzien van de mate van toedeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan veroordeelde.
De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende.
Het verweer van de raadsman richt zich vooral tegen de door het openbaar ministerie in het geding gebrachte transactieberekeningen met betrekking tot de geproduceerde hoeveelheid kilo’s cocaïne en amfetamine. Op grond van het veroordelend vonnis in de strafzaak tegen veroordeelde staat voor de rechtbank vast dat er amfetamine en cocaïne geproduceerd zijn en welke rol veroordeelde daarbij heeft vervuld. Het is vervolgens aan het openbaar ministerie om in het kader van de onderhavige ontnemingsprocedure een vermogensvergelijking te maken op basis van eventueel tijdens het onderzoek aangetroffen vermogensbestanddelen of op basis van de vaststaande feiten in het veroordelend vonnis, gelijk in het onderhavige geval is gebeurd, een transactieberekening te maken. Geen rechtsregel of interne richtlijn schrijft voor wanneer het openbaar ministerie een vermogensvergelijking dan wel een transactieberekening moet hanteren bij de indiening van een vordering ontneming wederrrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de huidige stand van zaken in het Strafrechtelijk Financieel Onderzoek (SFO) en de marginale toetsing die de rechtbank in deze heeft niet kan worden gezegd dat het openbaar ministerie bij haar afwegingen om te kiezen voor de toepassing van een transactieberekening daarmee beginselen van ene goede procesorde heeft geschonden. Dit geldt temeer wanneer men daarbij de ontkennende procesopstelling van veroordeelde betrekt zoals die tijdens het onderzoek en de behandeling van zijn strafzaak ter zitting is gebleken en de omstandigheid dat de inzet van extra politiecapaciteit voor nader onderzoek in het kader van een te maken vermogensvergelijking niet, dan wel niet genoeg, voorhanden was.
4.Voordeel uit de productie van cocaïne
De rechtbank acht het in tegenstelling tot de officier van justitie niet aannemelijk dat veroordeelde het door het openbaar ministerie berekende wederrechtelijk voordeel uit de productie van cocaïne heeft genoten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft veroordeelde tijdens het terugwinproces van de cocaïne slechts een ondergeschikte rol in dienst van anderen (Columbianen) vervuld. De rechtbank leidt dit af uit het feit dat voor de realisatie van dit soort grote drugsoperaties veel geld, grote hoeveelheden chemicaliën en de inzet van ervaren buitenlandse productiemedewerkers nodig zijn geweest en dat men, gelet op het internationale karakter van deze productie, eveneens over internationale criminele contacten moet hebben beschikt. De rechtbank acht het daarom niet aannemelijk dat veroordeelde op dit niveau bij een dergelijke cocaïneproductie een sleutelrol heeft vervuld en zelf ook (substantieel) voordeel heeft genoten uit de met deze productie behaalde winsten. De stelling van het BFO dat 35% van de bruto opbrengst van de cocaïne aan veroordeelde en/of zijn mededader kon worden toegerekend acht de rechtbank gelet op het voorstaande volstrekt onaannemelijk. De rechtbank gaat er daarom van uit dat veroordeelde slechts een vergoeding voor zijn werkzaamheden heeft ontvangen. De omvang daarvan is echter niet vast te stellen of in redelijkheid te schatten, temeer daar er aanwijzingen zijn dat de Columbianen ontevreden waren over de hoeveelheden teruggewonnen cocaïne en dat het daarom niet onaannemelijk is dat zij de aan veroordeelde verschuldigde gelden niet (volledig) hebben betaald.
De rechtbank zal de vordering voor zover deze betrekking heeft op de productie van cocaïne dan ook afwijzen.
5. Voordeel uit de productie van amfetamine
De rechtbank acht op grond van deze bewijsmiddelen met het openbaar ministerie aannemelijk dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten met betrekking tot de productie van amfetamine. Bij de berekening van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient naar het oordeel van de rechtbank in het voordeel van veroordeelde te worden uitgegaan van de minimumpositie afgestemd op de waarneming van [naam] inzake de afvoer dozen gereed product.
Uit deze bewijsmiddelen komt veroordeelde naar voren als initiator en de man die het voor het zeggen had bij de productie van amfetamine, de aanvoer van grondstoffen, de tijdstippen waarop er werd geproduceerd, de afvoer van gereed product en de financiering van dit hele proces, zodat de rechtbank het er voor houdt dat de winsten die met deze (omvangrijke) amfetamineproducties werden gegenereerd geheel en alleen aan veroordeelde ten goede zijn gekomen. Dat anderen, waaronder de zoon van veroordeelde, in een (familiaire) ondergeschikte en uitvoerende rol hun medewerking aan de productie van amfetamine hebben verleend en daarvoor naar valt aan te nemen een (bescheiden) geldelijke tegemoetkoming hebben ontvangen doet aan het vorenstaande niet af.
6. Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat veroordeelde bij voormeld arrest zich gedurende de periode 1 januari 2006 tot en met 31 augustus 2006 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het bereiden en het aanwezig hebben van amfetamine.
Uit het Strafrechtelijk Financieel Onderzoek d.,d. 12 september 2008 blijkt dat op grond van de verklaringen van [naam] inzake het aantal de afgevoerde dozen per week (5 a 6) met een geschatte inhoud van 10 kilogram bij een productie van 21 weken de volgende opbrengst is gerealiseerd:
21 (weken) x 5,5 (gemiddeld aantal dozen) x 10 kilogram = 1155 kilogram
De groothandelsprijs van amfetamine bedroeg in 2006 € 833,-- per kilo, zodat het bruto voordeel 1155 x 833 = € 962.115,--
De productiekosten zijn op ruim 50% gesteld van € 962.115,-- = € 481.058,--
opbrengst € 481.057,--
door veroordeelde betaalde huurkosten pand Vossenheuvel 4
21 weken x € 1.500,-- = - € 31.500,--
Netto opbrengst € 449.557,--
Op basis van bovenstaande berekeningen bedraagt het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de productie van amfetamine (minimaal) € 449.557,--.
7. Motivering van de maatregel
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] voornoemd voordeel heeft gekregen door middel van de strafbare feiten - voor zover deze betrekking hebben op de productie van amfetamine - waarvoor hij bij voormeld arrest is veroordeeld.
De rechtbank zal het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vaststellen op € 449.557,--.
Het totaal van het netto verkregen voordeel wordt aldus geschat op € 449.557,-- hetgeen door de rechtbank wordt afgerond op een bedrag van € 449.500,--.
8. Draagkracht
De veroordeelde heeft nog aangevoerd dat zijn draagkracht thans zeer beperkt is, zeker nu men hem zijn broodwinning heeft ontnomen (gokken/pokeren in het casino) en hij nu en in de toekomst niet in staat zal zijn te voldoen aan enige betalingsverplichting ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank overweegt ten aanzien daarvan het volgende.
In beginsel dient de draagkracht aan de orde te worden gesteld in de executiefase. In het ontnemingsgeding kan de draagkracht alleen met vrucht aan de orde worden gesteld, indien aanstonds duidelijk is dat veroordeelde op dit moment en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben.
Vooralsnog is het niet aannemelijk geworden dat veroordeelde geen draagkracht heeft en naar redelijke verwachting ook in de toekomst niet zal hebben, mede gelet op verjaringstermijn.
De rechtbank verwerpt dan ook het gevoerde draagkracht verweer.
9. Toegepaste wetsartikelen
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op € 449.500,--.
De rechtbank legt [verdachte] voornoemd de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € 449.500,-- ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat hij door middel van de strafbare feiten heeft verkregen.
Wijst de vordering ontneming voor het al het overige af.
Deze uitspraak is gegeven door mrs. L.J.A. Crompvoets, M.J.A.G. van Baal, en
V.P. van Deventer, rechters, van wie mr. M.J.A.G. van Baal voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.C.M. Müller als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 december 2010
Mr. L.J.A. Crompvoets is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
RECHTBANK ROERMOND
Aanvulling van de bewijsmiddelen inzake de uitspraak ex artikel 36e , lid 1, van het Wetboek van strafrecht
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [datum],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in [adres].
Aangevuld door de rechtbank en ondertekend door de voorzitter.
Datum: mr. M.J.A.G. van Baal