Overwegingen
Achtergrond van deze zaak
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] . Op 21 oktober 2013 heeft hij een aanvraag om een Wajong-uitkering bij het Uwv ingediend. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verzekeringsarts [naam 1] onderzoek verricht. [naam 1] heeft zijn bevindingen neergelegd in een rapport van 9 januari 2014, waarin hij tot de conclusie is gekomen dat onvoldoende objectieve informatie beschikbaar was om op het 17e/18e levensjaar van eiser beperkingen vast te stellen als gevolg van ziekte of gebrek.
2. Met een besluit van 14 januari 2014 heeft het Uwv de aanvraag van eiser afgewezen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Tijdens de bezwaarprocedure heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 2] onderzoek verricht. [naam 2] is in haar rapport van
10 juli 2014 tot de conclusie gekomen dat er aanleiding was om af te wijken van het oordeel van verzekeringsarts [naam 1] . [naam 2] was van oordeel dat het aannemelijk is dat eiser al progressieve klachten en beperkingen had vanaf zijn jeugdjaren. Zij heeft de actuele beperkingen van eiser neergelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [naam 3] heeft aan de hand van de FML een aantal functies geselecteerd uit het CBBSdie eiser met zijn beperkingen nog moet kunnen verrichten. Volgens [naam 3] kan eiser in deze functies meer dan 75% van het maatgevende inkomen verdienen.
3. Met een besluit van 30 juli 2014 heeft het Uwv het bezwaar van eiser tegen het besluit van 14 januari 2014 ongegrond verklaard en beslist dat eiser met ingang van
11 februari 2014 geen recht heeft op een Wajong-uitkering. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit (AMS 14/5929). Met een uitspraak van 17 december 2014 heeft deze rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser het beroep niet binnen de daarvoor geldende termijn had ingediend.
4. Op 16 augustus 2019 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een Wajong-uitkering ingediend. Verzekeringsarts [naam 4] heeft onderzoek verricht en heeft zijn bevindingen neergelegd in een rapport van 7 januari 2020. [naam 4] is tot de conclusie gekomen dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om de voorgaande beoordeling in het kader van de Wajong te herzien.
5. Met het primaire besluit heeft het Uwv de herhaalde aanvraag van eiser afgewezen, omdat zijn aanvraag van 16 augustus 2019 geen nieuwe informatie bevat. Het Uwv houdt daarom vast aan het besluit van 14 januari 2014. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
6. Verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 5] heeft onderzoek verricht en heeft zijn bevindingen neergelegd in een rapport van 22 juli 2020. [naam 5] is tot de conclusie gekomen dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden en dat er geen redenen zijn om per datum in geding meer beperkingen te duiden.
7. Het Uwv heeft vervolgens het bestreden besluit genomen, waartegen eiser beroep heeft ingesteld.
8. De aanvraag van eiser van 16 augustus 2019 is een herhaalde aanvraag. Met het besluit van 30 juli 2014 heeft het Uwv immers de eerdere aanvraag van eiser van 21 oktober 2013 afgewezen per 11 februari 2014. Dit besluit is mede gebaseerd op de FML die verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 2] op 10 juli 2014 heeft opgesteld. [naam 2] heeft deze (destijds) actuele FML opgesteld, omdat op grond van de Wajong 2010een
Wajong-uitkering niet eerder kon ingaan dan per 11 februari 2014, namelijk 16 weken nadat het Uwv de (eerste) Wajong-aanvraag van eiser had ontvangen.Het besluit van 30 juli 2014 is in rechte komen vast te staan. Gelet hierop moet de herhaalde aanvraag van eiser worden aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het rechtens onaantastbare besluit van
30 juli 2014. Dit betekent dat de in geding zijnde datum in deze beroepsprocedure
11 februari 2014 is.
9. Het Uwv heeft de herhaalde aanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden moet worden beoordeeld of het Uwv zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
10. Een Wajong-uitkering is een duuraanspraak. Eiser heeft zich beroepen op de vaste rechtspraak met betrekking tot duuraanspraken. Uit deze rechtspraak volgt dat in gevallen waarin een duuraanspraak aan de orde is, bij de beoordeling van een herzieningsverzoek een onderscheid moet worden gemaakt tussen het verleden en de toekomst. Voor wat betreft de periode na indiening van het herzieningsverzoek moet een minder terughoudende beoordeling worden gehanteerd dan wat betreft de periode daarvoor. Daarbij zal het bij een duuraanspraak in de regel niet met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging verenigbaar zijn dat een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend, blijvend aan de aanvrager wordt tegengeworpen.
De beroepsgronden van eiser
11. Eiser voert, samengevat, aan dat hij voldoet aan de voorwaarden van een Wajong-uitkering en dat hij vanaf zijn 17e/18e levensjaar volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Bij hem zijn door meerdere artsen en specialisten de diagnoses Multiple Chemical Sensitivity (MCS), Food Dependent Exercise Induced Anaphylaxis (FDEIA) en Alfa 1 antitrypsine deficiëntie type MZ (heterozygoot; Alfa 1) gesteld. Volgens eiser heeft het Uwv geen rekening gehouden met de nieuw gebleken feiten en omstandigheden na de datum in geding, terwijl de medische ontwikkelingen wel een nieuw feit opleveren. Nieuw wetenschappelijk medisch inzicht maakt duidelijk dat de gevolgen van MCS véél ernstiger zijn dan door het Uwv in 2014 in de FML is aangenomen (diverse allergieën). MCS is een multisysteemziekte die wordt gekenmerkt door symptomen die verband houden met de
blootstelling aan lage hoeveelheden chemicaliën, bijvoorbeeld luchtverontreiniging, in
dampen, voedsel en medicijnen. MCS veroorzaakt schade aan het centrale zenuwstelsel, de werking van enzymen, het auto-immuunsysteem en ontstekingen. Verder is sprake van co-morbiditeit. Als al geen sprake is van nieuwe feiten, is het besluit van het Uwv evident onredelijk. Verder beroept eiser zich op de vaste rechtspraak over duuraanspraken. Volgens hem is het niet met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging verenigbaar dat het besluit van 30 juli 2014, waarbij ten onrechte geen Wajong-uitkering aan hem is toegekend, blijvend aan hem wordt tegengeworpen. Bij twijfel aan de beoordeling van het Uwv verzoekt eiser de rechtbank een deskundige in te schakelen die beschikt over kennis van MCS. Om zijn beroep te onderbouwen heeft eiser een groot aantal medische verklaringen en medisch-wetenschappelijke artikelen overgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
Nieuwe feiten of omstandigheden
12. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die na het besluit van 30 juli 2014 zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het besluit van 30 juli 2014 zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
13. De rechtbank stelt voorop dat de door eiser genoemde diagnoses (MCS, FDEIA en Alfa 1) geen nieuwe feiten zijn. Deze diagnoses waren al bekend bij verzekeringsarts [naam 1] en bij verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 2] . Zowel [naam 1] als [naam 2] beschikte ook over de door eiser overgelegde rapporten van [de persoon 1] van [bedrijf 1] van
10 december 2010 en van [de persoon 2] van [bedrijf 2] van 28 november 2011 en 4 juli 2013, waarin deze diagnoses zijn gesteld. Tijdens de bezwaarprocedure heeft eiser een groot aantal stukken bij het Uwv ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 5] zich in zijn rapport van 22 juli 2020 terecht op het standpunt gesteld dat de medische informatie die eiser in bezwaar heeft ingebracht geen nieuwe feiten zijn. [naam 5] heeft er in zijn rapport terecht op gewezen dat een deel van de medische informatie al bekend was bij de eerdere beoordeling in 2014 en destijds is meegewogen. Verder geeft [naam 5] terecht aan dat een deel van de informatie geen betrekking heeft op de datum in geding. Een groot deel van de medische verklaringen en stukken die eiser in bezwaar heeft overgelegd, heeft namelijk betrekking op zijn gezondheidstoestand in de periode van 1988 tot en met 2010, dus ruimschoot vóór de datum in geding (11 februari 2014). Verder wijst [naam 5] er terecht op dat een deel van de door eiser overgelegde informatie van algemene aard is en niet is toegespitst op eisers medische situatie. Volgens eiser blijkt uit de door hem overgelegde medisch-wetenschappelijke artikelen dat de gevolgen van MCS véél ernstiger zijn dan in 2014 bekend was, maar dat is informatie van algemene aard over de – niet in Nederland erkende – ziekte MCS. Zonder nader medisch onderzoek dat is toegespitst op eiser zelf, volgt uit deze algemene medische informatie over MCS naar het oordeel van de rechtbank niet dat de objectiveerbare beperkingen van eiser in 2014 niet correct zouden zijn vastgesteld. [naam 5] heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van nieuwe feiten die nu bekend zijn en eerder niet bekend waren of hadden kunnen zijn, en die ten tijde van de beoordeling in 2014, indien ze bekend waren, een ander licht op de gevalsbehandeling gegeven zouden hebben.
14. Eiser heeft in bezwaar een ‘Repliek Kritische Functionele Mogelijkhedenlijst’ overgelegd, waarin hij reageert op de door verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 2] in juli 2014 opgestelde Kritische FMLen per gestelde beperking aangeeft waarom die beperking niet juist of te licht is ingeschat. Dit stuk is geen nieuw feit, omdat eiser dit al in bezwaar tegen het besluit van 14 januari 2014 had kunnen aanvoeren.
15. In beroep heeft eiser een aantal nadere medische rapporten en verklaringen overgelegd van [de persoon 3](MCS-specialist), [de persoon 4](MCS-specialist), [de persoon 5](huisarts in Spanje), [de persoon 6](verzekeringsarts), en [de persoon 7] , huisarts in Spanje. Volgens vaste rechtspraak moeten nieuwe feiten echter bij de aanvraag of uiterlijk in bezwaar naar voren worden gebracht.Het Uwv heeft hierop terecht gewezen in het verweerschrift van 12 juli 2021. Nu eiser deze rapporten en verklaringen pas in beroep heeft overgelegd, kan de rechtbank deze dan ook niet betrekken bij de vraag of sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden.
16. Eiser voert aan dat het in beroep overgelegde rapport van [de persoon 3] van
20 oktober 2020 wel als nieuw feit moet worden aangemerkt dat de rechtbank bij haar beoordeling zou moeten betrekken, omdat hij tijdens de hoorzitting van 8 juli 2020 had aangekondigd dat dit rapport er aan zat te komen en hij het Uwv in verband hiermee heeft verzocht te wachten met het nemen van het bestreden besluit.
17. De rechtbank volgt eiser hierin niet. In de medische bijlage bij het verslag van de hoorzitting van 8 juli 2020 is vermeld dat eiser nog informatie had opgevraagd die nog niet was binnengekomen en dat hij in verband daarmee om aanhouding heeft verzocht. Volgens het verslag heeft eiser daarbij aangegeven dat hij zijn medische dossier, dat ziet op de periode tot zijn 17e/18e levensjaar, naar [de persoon 2] van de [bedrijf 2] had gestuurd met de vraag om een bevestiging dat de door hem vastgestelde ziektebeelden ook al in zijn jeugd aanwezig waren. Eiser heeft op de zitting van de rechtbank van 4 november 2021 hierover verklaard dat hij tijdens de hoorzitting heeft aangegeven dat hij specialisten in het buitenland had benaderd, maar dat hij de naam van [de persoon 2] niet heeft genoemd. Volgens eiser staat dit niet correct in het verslag van de hoorzitting. De rechtbank gaat echter uit van de juistheid van (de medische bijlage bij) het verslag van de hoorzitting, omdat er eenvoudigweg geen bewijs is dat het verslag van de hoorzitting op dit punt geen correcte weergave bevat van hetgeen tijdens de hoorzitting is gezegd. Het Uwv heeft er terecht op gewezen dat al informatie van [de persoon 2] uit 2013, dus rondom de hier in geding zijnde datum, in het dossier zat en dat de door eiser aangekondigde medische informatie geen betrekking had op de datum in geding. Gelet hierop heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank niet hoeven wachten op de door eiser aangekondigde medische informatie van [de persoon 2] en heeft het Uwv niet onzorgvuldig gehandeld door het bezwaar niet aan te houden in afwachting van deze nadere medische informatie. De rechtbank ziet hierin dan ook geen aanleiding om het rapport van [de persoon 3] van 20 oktober 2020 toch als nieuw feit aan te merken.
18. Eiser heeft er terecht op gewezen dat de voorzieningenrechter in haar uitspraak van 15 december 2020heeft overwogen dat het rapport van [de persoon 3] als novum (nieuw feit) gekwalificeerd zou kunnen worden, maar de rechtbank denkt daar in deze beroepszaak anders over. De rechtbank is in deze beroepszaak niet gebonden aan het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter, zoals de voorzieningenrechter ook in haar uitspraak onder randnummer 7.1 heeft overwogen.
19. De rechtbank ziet in hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk zou zijn. De door eiser in beroep overgelegde medische stukken zijn gezien en beoordeeld door verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 5] en deze heeft in zijn rapporten van 22 juli 2020 en 7 juli 2021 inzichtelijk en begrijpelijk onderbouwd waarom hij hierin geen aanleiding ziet om de in 2014 vastgestelde beperkingen te wijzigen.
20. Volgens vaste rechtspraak moet de aanvraag waarbij is verzocht om herziening voor de toekomst, uiterlijk in de bezwaarfase deugdelijk en toereikend worden onderbouwd en, voor zover mogelijk, worden voorzien van relevant bewijs. Alleen in dat geval kunnen in beroep nadere bewijsstukken worden aangedragen.
21. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser zijn herhaalde aanvraag niet toereikend gemotiveerd tijdens de aanvraagfase of in bezwaar. Hij heeft in die fases niet, althans niet met relevante stukken, onderbouwd waarom het besluit van 30 juli 2014 en de daaraan ten grondslag liggende medische en arbeidskundige beoordeling niet juist zouden zijn geweest. De medische stukken over zijn gezondheidstoestand in de periode van 1988 tot 2010 hebben immers geen betrekking op de in geding zijnde datum en uit de medisch-wetenschappelijke artikelen over MCS die hij in bezwaar heeft overgelegd, is zonder nader medisch onderzoek dat is toegespitst op eiser zelf, niet af te leiden dat zijn beperkingen in de FML van juli 2014 onjuist zouden zijn vastgesteld. Gelet hierop kan eiser geen beroep doen op de vaste rechtspraak over duuraanspraken.
De door eiser in beroep overgelegde medisch informatie
22. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. De rechtbank vindt deze wijze van afdoening in dit geval echter onbevredigend. Aangezien verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 5] ook inhoudelijk naar de door eiser in beroep overgelegde medische stukken heeft gekeken en hierover ook heeft gerapporteerd, ziet de rechtbank aanleiding om in het kader van de duuraanspraken voor wat betreft de periode na indiening van het herzieningsverzoek te beoordelen of de door eiser in beroep overgelegde medische stukken en hetgeen eiser daaromtrent heeft aangevoerd tot het oordeel leiden dat de beperkingen van eiser in de FML van 10 juli 2014 niet correct zijn vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat daar geen sprake van is. De rechtbank motiveert dat als volgt.
23. Verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 2] heeft in haar rapport van 10 juli 2014 vastgesteld dat eiser beperkingen heeft als gevolg van alfa 1 antitrypsine deficiëntie, FDEIA, diverse allergieën en chronische gewrichtsklachten. [naam 2] heeft verder vastgesteld dat eiser sinds zijn jeugd fysieke en cognitieve beperkingen ervaart als gevolg van MCS, dat hij tijdens de lagere school veelvuldige collapsen heeft meegemaakt, dat hij in 2009 een anafylactische shock heeft gehad en in het ziekenhuis is beland. [naam 2] was van oordeel dat er voor wat betreft de door eiser geclaimde extreme vermoeidheid geen objectieve aandoening was die het aannemen van een energetische beperking overdag rechtvaardigde. [naam 2] heeft meerdere beperkingen opgenomen in de FML ten aanzien van fysieke omgevingseisen (rook, gassen, dampen, stof), deadlines, handelingstempo, leidinggeven, gebruik schouders, knieën en elleboog. Verder heeft zij aangegeven dat een collega een epipen moet kunnen toedienen bij een acute shock. Zij heeft in haar rapport vermeld dat MCS in Nederland niet is erkend binnen de Wajong/WIA-criteria, maar dat zij voor de arbeidsbeperkingen van de consistente klachten van eiser verwijst naar de door haar aangenomen beperkingen ten aanzien van werken in stof, rook, gassen en dampen.
24. In haar rapport van 20 oktober 2020 geeft [de persoon 3] aan dat eiser als gevolg van MCS volledig en blijvend arbeidsongeschikt is en dat hij dat ook al vóór en tijdens zijn 17e/18e levensjaar was. De belangrijkste oorzaken van eisers arbeidsongeschiktheid zijn volgens haar extreme vermoeidheid, onvermogen om zich te concentreren en geheugenproblemen, en het risico op anafylaxie, ook bij blootstelling aan geurstoffen. Luchtvervuiling is volgens [de persoon 3] een invaliderende en potentieel levensbedreigende trigger in het geval van eiser. Een van de prominente componenten van luchtverontreiniging in Nederland is benzeen, een chemische stof waarvoor hij uitzonderlijk gevoelig en daarom kwetsbaar is. Vanwege de alomtegenwoordige aard van luchtverontreiniging is het een trigger die buitengewoon moeilijk te vermijden is, aldus [de persoon 3] . Volgens haar is de in 2014 opgestelde FML niet relevant voor het beoordelen van arbeidsongeschiktheid in het geval van eiser, omdat het niet ingaat op de soorten multisysteemeffecten van blootstellingen die invaliditeit veroorzaken bij personen met MCS.
25. Verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 5] stelt zich in zijn rapport van 7 juli 2021 op het standpunt dat de gegevens in het rapport van [de persoon 3] niet dusdanig zijn dat er daadwerkelijk nieuwe kennis aan het licht is gebracht. Volgens [naam 5] kan slechts worden vastgesteld dat de aanwezigheid van MCS mogelijk is, waarbij onduidelijk blijft welke beperkingen hiermee op dat punt op de datum in geding te duiden waren. [naam 5] wijst er verder op dat MCS een chronische, progressieve ziekte is, waarvan te verwachten is dat de problematiek en afwijkingen zich in de loop der tijd zullen verslechteren. Gezien de aard van de pathologie is volgens [naam 5] goed denkbaar dat deze pathologie eerder een mindere ernst heeft gekend. In zijn rapport van 22 juli 2020 had [naam 5] al vermeld dat, ongeacht of MCS al dan niet in Nederland wordt erkend, de onderliggende problematiek en daaruit voortvloeiende beperkingen zijn meegenomen, aangeduid onder de groepsbenaming van allergie.
26. De rechtbank is van oordeel dat het rapport van [de persoon 3] van 20 oktober 2020 en haar daaropvolgende rapporten niet tot een andere beoordeling van de beperkingen van eiser per 11 februari 2014 leiden. De rechtbank acht daarbij allereerst van belang dat [de persoon 3] eiser niet in persoon heeft gezien. Uit haar rapport van 20 oktober 2020 blijkt dat zij eiser alleen telefonisch heeft gesproken. De conclusies van [de persoon 3] zijn dan ook grotendeels gebaseerd op de medische informatie die eiser haar heeft toegezonden, op wetenschappelijke artikelen, op haar medische ervaring en kennis van MCS en op hetgeen eiser over zichzelf en over zijn klachten heeft verteld. Daarbij komt dat [de persoon 3] haar bevindingen en conclusies voornamelijk baseert op de diagnose MCS. Nog daargelaten dat MCS niet als ziekte is erkend in Nederland, gaat het bij de vraag naar de aanwezigheid en de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wajong echter niet om de gestelde diagnose, maar om de in aanmerking te nemen beperkingen van eiser die voortvloeien uit ziekte of een gebrek. Het louter stellen van een diagnose heeft dan ook niet zonder meer tot gevolg dat er meer of andere beperkingen in aanmerking moeten worden genomen. Aan de conclusies van [de persoon 3] kent de rechtbank daarom niet de waarde toe die eiser daaraan toegekend wenst te zien. Verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 2] heeft eiser daarentegen wel in persoon gezien. Verder heeft zij in haar rapport van 10 juli 2014 begrijpelijk en inzichtelijk gemotiveerd hoe en op basis waarvan zij de beperkingen van eiser per 11 februari 2014 heeft vastgesteld. De rechtbank hecht dan ook meer waarde aan de beoordeling van verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 2] dan aan de beoordeling van [de persoon 3] .
27. De rechtbank neemt bij het voorgaande ook in aanmerking dat verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 5] in zijn rapportages inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de onderliggende problematiek en de daaruit voortvloeiende beperkingen van eiser zijn meegenomen in de FML, aangeduid onder de groepsbenaming ‘allergie’. Verder is [naam 5] in zijn rapport van 13 december 2021 naar aanleiding van een aantal vragen van de rechtbank uitgebreid ingegaan op de door [de persoon 3] genoemde beperkingen van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [naam 5] in het rapport van 13 december 2021 inzichtelijk en begrijpelijk gemotiveerd waarom er geen aanleiding is om de door [de persoon 3] genoemde beperkingen over te nemen.
Voor wat betreft de door [de persoon 3] genoemde aandacht- en concentratieproblemen wijst [naam 5] er terecht op dat er bij de beoordeling in 2014 geen aanwijzingen waren dat eiser beperkingen zou hebben op het gebied van aandacht, concentratie en herinneren. Eiser was tijdens de beoordeling in 2014 in staat zijn relaas adequaat en met veel detail (mede uit het verleden) te vertellen, hetgeen volgens [naam 5] een geheugen en aandacht/concentratie vergt die tenminste binnen de norm valt. De rechtbank ziet geen aanleiding om daaraan te twijfelen, ook al omdat verzekeringsarts [naam 1] in zijn rapport van 9 januari 2014 uitdrukkelijk heeft vermeld dat hij bij zijn psychologisch onderzoek geen aandacht- en concentratiestoornissen heeft vastgesteld.
Met betrekking tot de door [de persoon 3] genoemde gevoeligheid en kwetsbaarheid van eiser voor de stof benzeen in de lucht heeft [naam 5] naar het oordeel van de rechtbank terecht aangegeven dat uit de rapportage van [de persoon 1] van 10 december 2010 blijkt dat eiser overgevoelig reageert op conserveringsmiddelen waarin benzeen zit, maar dat het hierbij ging om conserveringsmiddelen in voeding. Volgens [naam 5] is hier niet zonder meer uit af te leiden dat dit ook tot overgevoeligheid leidt voor benzeen in de lucht, dat op een andere wijze wordt opgenomen dan conserveringsmiddelen in voeding. [naam 5] geeft daarbij nog aan dat hem vanuit medisch perspectief niet bekend is of deze stof in Nederland in hoge mate in de lucht voorkomt. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet medisch-objectief vastgesteld dat benzeen in de lucht en luchtvervuiling in het algemeen een invaliderende en potentieel levensbedreigende trigger zouden zijn voor eiser.
Met betrekking tot de door [de persoon 3] genoemde extreme vermoeidheid van eiser geeft [naam 5] aan dat eiser weliswaar vermoeidheid als klacht ervaart, maar dat dit op zichzelf genomen niet tot het duiden van een absolute beperking in de duurbelasting op energetische basis leidt. Een absolute beperking in de duurbelasting op energetische basis is te duiden als er medisch-objectiveerbaar sprake is van energetische tekorten, maar dit is volgens [naam 5] bij eiser niet door middel van onderzoeken geobjectiveerd. De rechtbank sluit zich daarbij aan.
28. De overige door eiser in beroep overgelegde medische informatie leidt evenmin tot het oordeel dat de beperkingen van eiser per 11 februari 2014 zouden zijn onderschat.
29. [de persoon 4] heeft in haar verklaring van 26 mei 2021 aangegeven dat eiser een QEESI-testheeft ondergaan en dat uit de resultaten van deze test blijkt dat eiser voldoet aan de criteria van MCS, grade IV. Verder staat in haar verklaring dat zij het rapport van [de persoon 3] van 20 oktober 2020 bekrachtigt, waarin is geconcludeerd dat eiser arbeidsongeschikt is vanaf zijn 17-jarige leeftijd.
30. Dat uit de QEESI-test blijkt dat eiser voldoet aan de criteria van MCS, heeft naar het oordeel van de rechtbank echter niet tot gevolg dat de beperkingen van eiser onjuist zouden zijn vastgesteld. Aan een diagnose komt op zichzelf genomen immers geen doorslaggevende betekenis toe. Het gaat om de medisch geobjectiveerde beperkingen. Verder baseert [de persoon 4] haar conclusies hoofdzakelijk op de bevindingen en conclusies van [de persoon 3] . Zoals de rechtbank onder randnummer 26 al heeft overwogen, kent de rechtbank aan de conclusies van [de persoon 3] echter niet de waarde toe die eiser daaraan toegekend wenst te zien. Dit geldt dus ook voor de conclusies van [de persoon 4] .
31. In zijn rapport van 10 november 2020 heeft [de persoon 6] , verzekeringsarts, aangegeven dat de artsen van het Uwv volledig voorbij zijn gegaan aan de diagnose Exercise Induced Anaphylaxis (EIA) die wel in Nederland wordt erkend en bij eiser is aangetoond. Verder geeft hij aan dat in de FML geen beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van concentratie, geheugen, risico op anafylactische shock en verminderde energetische belastbaarheid, die door eiser en een aantal artsen zijn omschreven. Volgens [de persoon 6] is dit niet consistent met de door eiser omschreven klachten en beperkingen.
32. Het rapport van [de persoon 6] brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank stelt daarbij voorop dat het bij het bepalen van de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wajong niet gaat om de door eiser subjectief ervaren beperkingen en klachten, maar om objectiveerbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek. Voor wat betreft de door [de persoon 6] genoemde beperkingen ten aanzien van concentratie en geheugen en de verminderde energetische belastbaarheid verwijst de rechtbank naar hetgeen zij onder randnummer 27 heeft overwogen.
33. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat de artsen van het Uwv voorbij zijn gegaan aan de diagnose EIA, zoals [de persoon 6] stelt. In het rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 2] van 10 juli 2014 staat dat bij uitgebreid allergologisch onderzoek in [bedrijf 2] bleek dat er bij eiser sprake was van een Exercise Induced Anaphylactic shock, die werd onderbouwd door diverse brieven van specialisten waarbij dit is opgetreden bij diverse intensieve onderzoeken. [naam 2] was dus op de hoogte van de diagnose EIA en van de mogelijkheid van een anafylactische shock. Zij heeft daar in de FML rekening mee gehouden door eiser beperkt te achten voor werkzaamheden met veelvuldige deadlines en een hoog handelingstempo, maar ook door fysieke beperkingen aan te nemen op de aspecten duwen, trekken, tillen, dragen, klimmen en staan. Verder heeft zij in de FML opgenomen dat eiser is aangewezen op werkzaamheden zonder verhoogd persoonlijk risico (geen professionele chauffeursfuncties) en dat eiser ongeschikt is voor solitaire functies, omdat een leidinggevende of een collega hem bij een acute shock een epipen moet kunnen toedienen.
34. Eiser voert aan dat hij geen epipen kan gebruiken omdat hij allergisch is voor sulfiet. Volgens eiser bevat een epipen sulfiet als conserveringsmiddel.
35. De rechtbank volgt het betoog van eiser niet. Dat eiser sulfiet als conserveringsmiddel niet kan verdragen, heeft hij niet met medische stukken onderbouwd. In het rapport van [de persoon 1] van 10 december 2010 is weliswaar vermeld dat eiser het conserveringsmiddel sulfiet niet kan verdragen, maar uit het rapport blijkt dat [de persoon 1] hierop niet heeft getest, maar dat hij dit heeft aangenomen op basis van de anamnese, dus op basis van wat eiser hem heeft verteld. Van een objectiveerbare beperking voor het innemen van sulfiet is de rechtbank dan ook niet gebleken. Voor zover al zou moeten worden aangenomen dat eiser sulfiet niet kan verdragen, heeft hij niet onderbouwd dat de hoeveelheid sulfiet in een epipen gevaarlijk is voor hem. Hoewel niet van doorslaggevende aard, wijst de rechtbank er in dit verband op dat in een openbare bronis vermeld dat een epipen gemiddeld 0,3 mg sulfiet per dosis bevat en dat dit niveau beneden de drempelwaarde van zelfs de meest gevoelige sulfietintolerante persoon is.
36. Uit het voorgaande volgt dat de medische informatie die eiser in beroep heeft overgelegd niet tot het oordeel leidt dat zijn beperkingen in de FML van 10 juli 2014 zijn onderschat. Eiser kan dan ook geen geslaagd beroep doen op de vaste rechtspraak over duuraanspraken. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding voor een deskundigenonderzoek.
37. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.