ECLI:NL:RBAMS:2022:5888

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
13/150262-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van gewijzigde weigeringsgronden in het kader van Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 september 2022 uitspraak gedaan in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Szczecin, Polen. De zaak betreft een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon, die in Polen is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van zes maanden. De rechtbank heeft eerder in 2018 de overlevering geweigerd op basis van een dwingende weigeringsgrond uit de Overleveringswet (OLW). Echter, na een wetswijziging in 2021 is deze grond facultatief geworden. De officier van justitie heeft een nieuwe vordering ingediend om het EAB opnieuw te behandelen.

Tijdens de zitting op 14 september 2022 heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn verklaringen gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de rechtszaak in Polen en dat hij niet in persoon is verschenen. De rechtbank heeft de nieuwe wetgeving in overweging genomen en geconcludeerd dat de overlevering op basis van de gewijzigde weigeringsgrond van artikel 12 OLW kan worden geweigerd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen garantie is dat de zaak opnieuw wordt behandeld in Polen, wat een belangrijke overweging was in de beslissing.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland te bevelen. De rechtbank heeft de opgeëiste persoon in afwachting van de tenuitvoerlegging van de straf in gevangenhouding gesteld. De beslissing is genomen met inachtneming van de relevante artikelen van de OLW en het Wetboek van Strafrecht. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/150262-22 (EAB I)
RK nummer: 22/3244
Datum uitspraak: 28 september 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 juni 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 19 april 2018 door
the Regional Court in Szczecin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 september 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.M.R. Slaghekke, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
final and binding judgement of the District Court Szczecin-Centre in Szczecinvan 9 maart 2016 (referentie V K 238/14).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 5 maanden en 28 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
4.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
4.1.1.
Bij uitspraak van 11 december 2018 is de overlevering voor het onderhavige EAB geweigerd op grond van de toen nog dwingende weigeringsgrond van artikel 12 OLW (oud). De Overleveringswet is op onderdelen gewijzigd bij wet van 3 maart 2021,
Stb. 125, die op 1 april 2021 in werking is getreden. Daarbij is ook artikel 12 OLW gewijzigd, in die zin dat de in deze bepaling neergelegde weigeringsgrond nu niet langer een dwingend karakter heeft, maar een facultatief karakter.
4.1.2.
De officier van justitie heeft een nieuwe vordering tot het in behandeling nemen van dit EAB bij de rechtbank ingediend, opdat de rechtbank opnieuw over dit overleveringsverzoek zal beslissen. In dat verband overweegt de rechtbank ambtshalve het volgende.
4.1.3.
Bij uitspraak van 27 december 2016 [1] heeft deze rechtbank het volgende geoordeeld ten aanzien van een overleveringsverzoek dat eerder door de rechtbank op grond van artikel 12 OLW (oud) was geweigerd en dat door middel van een vordering ex artikel 23 OLW opnieuw door de officier van justitie aan de rechtbank was voorgelegd omdat er aanvullende informatie voorhanden was:
“De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie niet in haar vordering kan worden ontvangen. De nieuwe vordering tot het in behandeling nemen van eenzelfde EAB waarop reeds is beslist, past niet in het stelsel van de OLW, ook niet op grond van aanvullende informatie.”
4.1.4.
De rechtbank acht de officier van justitie in deze zaak echter wel ontvankelijk in zijn vordering ex artikel 23 OLW. De reden hiervoor is dat, zoals hiervoor reeds is overwogen, er sprake is van nieuwe wetgeving omdat artikel 12 OLW (oud) niet correct was geïmplementeerd wat met de voornoemde wetswijziging is hersteld.
4.1.5.
De rechtbank zal dit EAB daarom opnieuw toetsen aan artikel 12 OLW (nieuw). [2]
4.1.6.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
4.1.7.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat er geen sprake is van een garantie als bedoeld in artikel 12 sub d OLW. De verklaring van de Poolse autoriteiten met betrekking tot
the right to a retrial or an appealin onderdeel d) van het EAB – bezien in samenhang met de aanvullende informatie van 22 november 2018 – is niet is aan te merken als een ondubbelzinnig geformuleerde garantie dat de zaak op verzoek opnieuw wordt behandeld waarbij nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, dat kan leiden tot een herziening van het oorspronkelijke vonnis.
4.1.8.
Gelet op het bovenstaande kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
4.1.9.
Uit de aanvullende informatie van 22 november 2018 van de uitvaardigende justitiële autoriteit, blijkt dat de dagvaarding voor de zitting die heeft geleid tot het vonnis dat aan dit EAB ten grondslag ligt, naar het door de opgeëiste persoon zelf opgegeven adres is verstuurd. Ten tijde van het opgeven van dit adres is de opgeëiste persoon erop gewezen dat hij elke adreswijziging moest doorgeven aan de autoriteiten. Ook is hij erop gewezen dat de consequentie van het niet doorgeven van een adreswijziging of het niet verblijven op het opgegeven adres is dat betekening van documenten op dit adres naar Pools recht als rechtsgeldig wordt aangemerkt, zo blijkt uit de verstrekte aanvullende informatie.
4.1.10.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de feiten waarvan hij werd verdacht, alsmede dat hij er rekening mee moest houden dat er een vervolging tegen hem zou worden ingesteld en dat hij daarover officiële correspondentie zou ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank leidt overlevering niet tot schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon, omdat, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
4.1.11.
Het verweer van de raadsvrouw dat niet voldoende vaststaat dat er aan haar cliënt daadwerkelijk een adresinstructie is gegeven, wordt verworpen. Het enkele feit dat betwist wordt dat aan de opgeëiste persoon een adresinstructie is gegeven, maakt, mede gelet op het vertrouwensbeginsel, niet dat getwijfeld moet worden aan de juistheid van de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit.

5.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
opzetheling

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1). ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2). ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
In een eerdere uitspraak van 14 februari 2019 heeft deze rechtbank reeds geoordeeld dat de opgeëiste persoon voldoet aan de eerste voorwaarde. [3] De rechtbank volstaat in dit kader met het verwijzen naar rechtsoverweging 5 van de in onderstaande voetnoot genoemde uitspraak, gelet op het feit dat aan die uitspraak dezelfde stukken ten grondslag liggen en er sinds die uitspraak géén nieuwe gelijkstellingsstukken zijn overlegd. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om te veronderstellen dat er zich in de periode tussen deze eerdere uitspraak en nu omstandigheden hebben voorgedaan die maken dat de opgeëiste persoon niet langer aan de eerste voorwaarde zou voldoen.
Aan de eerste voorwaarde is aldus voldaan.
Tweede voorwaarde
Vervolgens moet de rechtbank toetsen of ook is voldaan aan de tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander. Dat zal moeten gebeuren aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Uit een brief van de IND van 30 september 2019 blijkt dat opgeëiste persoon zijn recht van verblijf in Nederland niet zal verliezen ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Ook aan deze tweede voorwaarde is aldus voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen
opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4.1 weergegeven Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt. De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat toepassing van artikel 27, vierde lid, OLW achterwege moet blijven. Zij stelt dat deze bepaling in het leven geroepen is voor het dichten van het gat tussen de overleveringsdetentie en de tenuitvoerlegging van de overgenomen straf. Omdat de opgeëiste persoon zich niet in overleveringsdetentie bevindt terzake het onderhavige EAB, doet zich deze situatie volgens de raadsvrouw niet voor. Ook heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen sprake is van vluchtgevaar.
De officier van justitie heeft zich in reactie hierop op het standpunt gesteld dat het bevel als bedoeld in artikel 27, vierde lid, OLW, wel moet worden afgegeven, omdat dit bevel bedoeld is om de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de straf te garanderen.
De rechtbank overweegt als volgt. In deze zaak is ter zitting de gevangenneming bevolen (met gelijktijdige schorsing) zodat wél sprake is van overleveringsdetentie terzake het onderhavige EAB. Wanneer de overlevering wordt geweigerd, kan het EAB evenwel geen grondslag voor vrijheidsbeneming meer opleveren. De geschorste overleveringsdetentie moet dus worden opgeheven in geval de overlevering wordt geweigerd. Voor deze situatie – waarin dus geen sprake meer is van overleveringsdetentie als gevolg van de weigering op grond van artikel 6a OLW – biedt artikel 27, vierde lid, OLW een aparte, dat wil zeggen los van het EAB staande, titel voor vrijheidsbeneming. De vrijheidsbeneming op grond van artikel 27, vierde lid OLW is daarom ook geen overleveringsdetentie. Artikel 27, vierde lid, OLW bevat ook geen beperking tot gevallen waarin de opgeëiste persoon zich ten tijde van de uitspraak nog in overleveringsdetentie bevindt; het artikellid sluit dus niet uit dat de gevangenhouding tot aan de tenuitvoerlegging wordt bevolen van een opgeëiste persoon die zich ten tijde van de uitspraak
nietmeer in overleveringsdetentie bevindt. Het verweer wordt verworpen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, dient de overlevering te worden geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 416 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a, 7 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Szczecin(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde (geschorste) overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. A.T.P. van Munster en L.J.F. Ceelie, griffiers.
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 september 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Vergelijk: Rechtbank Amsterdam 19 mei 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:4269.