ECLI:NL:RBAMS:2022:5815

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
AMS 22/2318
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen beëindiging bijstandsuitkering niet-ontvankelijk verklaard

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 3 oktober 2022, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam behandeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het beëindigingsbesluit van haar bijstandsuitkering, dat per 1 december 2019 inging, omdat zij een partnerschap was aangegaan. Het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat het volgens hen te laat was ingediend. Eiseres betwistte echter dat zij het beëindigingsbesluit had ontvangen, wat cruciaal is voor de termijn van het indienen van bezwaar.

De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank stelt vast dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat het beëindigingsbesluit op de juiste wijze is bekendgemaakt. Er was geen deugdelijke verzendadministratie en geen contra-indicaties die erop wijzen dat eiseres het besluit wel had ontvangen. Hierdoor was de bezwaartermijn niet aangevangen op het moment dat eiseres haar bezwaar indiende.

De rechtbank vernietigt het besluit van 22 maart 2022 en draagt het college op om binnen acht weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 759,-, en het betaalde griffierecht van € 50,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van correcte bekendmaking van besluiten in het bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
Zaaknummer: AMS 22/2318

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. S.L. Soedamah)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. C.J. Telting).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak gaat het over het beroep van eiseres tegen het besluit waarbij haar bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard.
1.2
Met het besluit van 17 december 2019 (het beëindigingsbesluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres beëindigd per 1 december 2019. Eiseres is namelijk vanaf 19 november 2019 een partnerschap aangegaan en het gezamenlijke inkomen is vanaf 1 december 2019 hoger dan de toepasselijke bijstandsnorm.
1.3
Op 6 augustus 2021 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het beëindigingsbesluit. Verweerder heeft met zijn besluit van 22 maart 2022 het door eiseres ingestelde bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaarschrift is volgens verweerder te laat ingediend, terwijl geen redenen zijn aangevoerd waardoor de niet-ontvankelijkheidverklaring achterwege kan blijven.
1.4
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 25 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde waren met voorafgaand bericht niet aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze zaak of verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Verweerder heeft ten onrechte het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft verweerder het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard?
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het bezwaar ontvankelijk had moeten worden verklaard. Eiseres betwist dat verweerder het beëindigingsbesluit bekend heeft gemaakt door verzending per post. Zij heeft het besluit namelijk niet ontvangen. Omdat eiseres geen kennis heeft kunnen nemen van het beëindigingsbesluit, heeft het besluit geen rechtsgevolgen en is haar bezwaar niet te laat ingediend.
4.1
Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. Deze termijn begint op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dat is in dit soort gevallen de dag na de dag waarop het besluit aan de belanghebbende is toegezonden. Dit volgt uit artikel 6:7, 6:8, eerste lid en 3:41, eerste lid, van de Awb [1] .
4.2
Een bezwaarschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb. Als iemand een bezwaarschrift niet op tijd indient, moet verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet op tijd indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Met andere woorden: als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest, dan laat verweerder een niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.
4.3
Op de zitting heeft verweerder aangegeven dat hij het beëindigingsbesluit alleen per gewone post – dus niet aangetekend – heeft verstuurd. Als de geadresseerde van een besluit stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit op het adres van de geadresseerde is ontvangen. [2] Daarvoor is niet alleen voldoende dat het besluit is voorzien van een juiste adressering en een verzenddatum, maar ook dat het besluit daadwerkelijk is verzonden. Dat laatste zal moeten blijken aan de hand van een deugdelijke verzendadministratie. [3] Contra-indicaties kunnen echter meebrengen dat geoordeeld moet worden dat het besluit wel moet zijn ontvangen, waarmee de verzending – zonder nader bewijs – aannemelijk is. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om gevallen waarin naar aanleiding van dat besluit handelingen zijn verricht of om informatie is gevraagd waaruit moet worden afgeleid dat de aanbieding van het poststuk met het besluit aan het adres van de geadresseerde wel heeft plaatsgevonden.
4.4
Verweerder heeft op de zitting meegedeeld dat er geen sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Verweerder kan daarom niet aannemelijk maken dat het beëindigingsbesluit daadwerkelijk op 17 december 2019 ter verzending aan PostNL is aangeboden en dus naar het adres van eiseres is verzonden. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat er in dit geval geen sprake is van een contra-indicatie als bedoeld in 4.3. Weliswaar heeft eiseres op 7 februari 2020 een aanvullende uitkering aangevraagd en heeft zij daarbij vermeld dat haar uitkering gestopt is, maar daaruit kan op zichzelf niet worden afgeleid dat eiseres het beëindigingsbesluit daadwerkelijk heeft ontvangen. Eiseres kon immers ook zonder dit besluit te hebben ontvangen op de hoogte zijn van de beëindiging van haar uitkering, namelijk vanwege de omstandigheid dat zij geen uitkering meer ontving. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 augustus 2018 [4] waarin zich een vergelijkbare situatie voordeed.
4.5
Nu niet aannemelijk is dat het beëindigingsbesluit op de daartoe voorgeschreven wijze is bekendgemaakt en er geen sprake is van contra-indicaties waaruit blijkt dat eiseres het beëindigingsbesluit desondanks heeft ontvangen, was de bezwaartermijn niet aangevangen (en dus ook nog niet verlopen) op 6 augustus 2021 (de datum waarop eiseres bezwaar heeft gemaakt). Dat betekent dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Conclusie
5. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het besluit van 22 maart 2022 vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar in stand te laten, zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen, omdat deze zaak alleen ging over de ontvankelijkheid van het bezwaar.
6. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Daarbij krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-, met een waarde per punt van € 759 -), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 759,-. Of eiseres in aanmerking komt voor vergoeding van de kosten in de bezwaarprocedure moet verweerder in het nieuwe besluit beoordelen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak en met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 759,-; en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.E. Delhaes, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 29 maart 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:808) en 10 november 2021 (ECLI:NL:CRVB:2777).