ECLI:NL:RBAMS:2022:5789

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
AMS 22/3037
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens verblijf in het buitenland langer dan vier weken

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam over de intrekking van de bijstandsuitkering van [eiser]. Het college heeft op 30 juni 2021, met terugwerkende kracht tot 27 mei 2021, de bijstandsuitkering van [eiser] ingetrokken, omdat hij langer dan vier weken in het buitenland verbleef. [eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het college heeft dit bezwaar op 19 mei 2022 ongegrond verklaard. Hierop heeft [eiser] beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 4 oktober 2022 heeft [eiser] zijn standpunt toegelicht, waarbij hij zich beroept op overmacht en zeer dringende redenen. Hij stelt dat hij door de ziekte van zijn moeder naar Marokko moest afreizen en door lockdownmaatregelen niet in staat was om terug te keren naar Nederland. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de redenen die [eiser] aanvoert niet voldoende zijn om hem recht op bijstand te verlenen, aangezien hij in de te beoordelen periode langer dan vier weken buiten Nederland verbleef, wat in strijd is met de Participatiewet (Pw).

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen acute noodsituatie was die het verlenen van bijstand rechtvaardigde. De beroepsgronden van [eiser] zijn verworpen, en de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/3037

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. J.H.W. van der Lee),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: M. Mulders).
Partijen worden hierna [eiser] en het college genoemd.

Procesverloop

Op 30 juni 2021 heeft het college met ingang van 27 mei 2021 het recht op bijstand [1] van [eiser] ingetrokken. Hiertegen heeft [eiser] bezwaar gemaakt.
Op 19 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard. [eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2022. [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [de persoon] , tolk. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. [eiser] ontving sinds 26 januari 2010 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Na een melding van mogelijke inkomsten uit arbeid, heeft het college een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de verstrekte bijstand. De resultaten daarvan zijn neergelegd in een rapport van 28 juni 2021. Uit dit onderzoek komt naar voren dat [eiser] al langer dan toegestaan in het buitenland verblijft. Het college heeft daarop het recht op bijstand opgeschort en [eiser] twee keer opgeroepen voor een gesprek. [eiser] is beide keren niet verschenen.
2. Vervolgens heeft het college de onder ‘Procesverloop’ vermelde besluiten genomen, om de reden dat [eiser] langer dan de wettelijk toegestane periode van vier weken in het buitenland heeft verbleven.
3. [eiser] is op 19 november 2020 naar Marokko vertrokken en op 16 augustus 2021 naar Nederland teruggekeerd. Vanaf 26 augustus 2021 tot en met 31 oktober 2021 ontving [eiser] opnieuw bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Vanaf 1 november 2021 ontvangt hij een ouderdomspensioen.
4. De rechtbank zal hierna de gronden van beroep bespreken.
Beoordeling van het beroep
5. De te beoordelen periode loopt in dit geval van 27 mei 2021 tot en met 30 juni 2021.
6. Geen recht op bijstand heeft degene die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland. Dit staat in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Pw.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] in de te beoordelen periode langer dan vier weken buiten Nederland verbleef. In die periode had hij daarom geen recht op bijstand. [eiser] stelt dat hij door ziekte van zijn moeder genoodzaakt was naar Marokko af te reizen en door lockdown maatregelen in Marokko vanaf medio januari 2021 niet in staat was terug te keren naar Nederland. [eiser] beroept zich in dit kader op overmacht. De reden voor het langer dan wettelijk toegestaan verblijf buiten Nederland is echter op zichzelf niet van belang. [2] Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
8. Verder stelt [eiser] dat hij vanwege zeer dringende redenen recht op bijstand had behoren te behouden. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Pw kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van onder meer artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Pw, bijstand verlenen aan een persoon die geen recht heeft op bijstand, indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Zeer dringende redenen doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Een noodsituatie is acuut als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. [3]
9. Volgens [eiser] zijn de zeer dringende redenen allereerst gelegen in de omstandigheid dat er geen andere familie was die zijn moeder zorg kon verlenen. Deze beroepsgrond slaagt niet, omdat dringende redenen uitsluitend betrekking kunnen hebben op degene die zelf voor (voortzetting van de) bijstand in aanmerking wil komen. [4] Verder voert [eiser] in dit kader aan dat hij in een behoeftige situatie verkeerde, omdat zijn vaste lasten in Nederland doorliepen gedurende zijn verblijf in Marokko en dit zijn enige bron van inkomen vormt. Daarmee heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat zich een acute noodsituatie als hiervoor bedoeld voordoet. [eiser] heeft dus ook op grond van artikel 16, eerste lid, van de Pw geen recht op bijstand.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. [eiser] wordt dus niet in het gelijk gesteld.
11. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. R.M.N. van den Hazel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
19 oktober 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk

U kunt binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.
Is uw zaak spoedeisend en moet al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige maatregel te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van de Participatiewet (Pw).
2.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 13 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2464, overweging 4.4.
3.Uitspraak van de CRvB van 18 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:102, overweging 4.5.
4.Uitspraak van de CRvB van 12 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:71, overweging 4.8.