In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 juni 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regional Court in Szczecin, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1985, die gedetineerd was in een Nederlandse penitentiaire inrichting. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld tijdens een openbare zitting op 25 mei 2022, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.
De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) onderzocht, waarbij de verdediging aanvoerde dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting die leidde tot het vonnis in Polen. De officier van justitie betoogde echter dat er wel een gemachtigd advocaat aanwezig was en dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de overlevering op basis van artikel 12 OLW geweigerd kon worden, er geen schending van de verdedigingsrechten was, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en de verplichting had om zijn adreswijzigingen door te geven.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, ook onder de Nederlandse wetgeving strafbaar zijn, en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en er geen concrete aanwijzingen waren dat de rechten van de opgeëiste persoon geschonden zouden worden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren, en er is geen gewoon rechtsmiddel tegen deze uitspraak open.