Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
the Regional Court in Bydgoszcz, 3rd Penal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
1.Procesgang
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Grondslag en inhoud van het EAB
judgement of the District Court in Bydgoszcz, 16th Penal Division,van 29 januari 2013 (
XVI K 2343/12), waarin aan de opgeëiste persoon een
aggregate penaltyis opgelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van één jaar en zes maanden, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, van welke straf op
judgement of the District Court in Bydgoszcz, 3rd Penal Division,van 16 februari 2017 (
III K 912/16), waarin aan de opgeëiste persoon een
aggregate penaltyis opgelegd, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van één jaar en één maand, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Stb. 125, die op 1 april 2021 in werking is getreden (hierna: de Herimplementatiewet). Daarbij is ook artikel 12 OLW gewijzigd, in die zin dat de in deze bepaling neergelegde weigeringsgrond nu een facultatief karakter heeft. Gelet op deze wijziging zal de rechtbank eerst het beoordelingskader onder het gewijzigde artikel 12 OLW bespreken.
Ardic(ECLI:EU:C:2017:1026) volgt dat een beslissing tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf niet valt onder de reikwijdte van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ, voor zover een dergelijke beslissing geen wijziging brengt in de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf. In de onderhavige zaak gaat het om de
decisionvan 5 september 2017 van
the District Court in Bydgoszcz,referentie: IX Ko 1045/17. Uit de stukken is niet gebleken dat de beslissing tot tenuitvoerlegging een wijziging in de aard of de maat van de aan de opgeëiste persoon opgelegde straf heeft gebracht. Daar komt bij dat niet vereist is dat de reden van de omzetting in het EAB staat. Hetgeen de opgeëiste persoon in dit verband aanvoert kan daarom niet slagen.
the District Court in Bydgoszcz, III Criminal Divisionblijkt dat de opgeëiste persoon op 17 maart 2017 hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis en dat hij in persoon aanwezig was op de zitting in hoger beroep. Verder blijkt uit een aanvullende brief van 13 april 2021 van
the District Court in Bydgoszcz, III Criminal Divisiondat op 19 mei 2017 uitspraak is gedaan in de procedure in hoger beroep. Dit komt overeen met de informatie in onderdeel f) van het EAB, waarin staat dat de uitspraak in de zaak III K 912/16 onherroepelijk is geworden op 19 mei 2017. De stelling van de opgeëiste persoon dat hij niet op de zitting in hoger beroep aanwezig is geweest, komt niet overeen met de gegevens van de Poolse autoriteiten in de brief van 29 maart 2021. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om niet van deze nadere gegevens uit te gaan.
5.Strafbaarheid
medeplegen van mishandeling;
vernieling.
medeplegen van mishandeling.
facultatieveweigeringsgrond bevat met betrekking tot het ontbreken van strafbaarheid naar Nederlands recht van een zogenoemd niet-lijstfeit. [6] Dat betekent dat de rechtbank kan afzien van weigering van de overlevering, ook als niet is voldaan aan het vereiste van de dubbele strafbaarheid.
6.Artikel 6a OLW; beroep op gelijkstelling met een Nederlander
7.Verzoek in verband met een procedure in Polen
8.Slotsom
9.Toepasselijke wetsbepalingen
10.Toepasselijke wetsbepalingen
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Bydgoszcz, 3rd Penal Division(Polen).