ECLI:NL:RBAMS:2022:5533

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
13/075436-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaken in Italië

Op 8 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Italië op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 22 april 2022. De opgeëiste persoon, geboren in Marokko, was op dat moment gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de zittingen op 26 april en 25 mei 2022 werd de zaak behandeld, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M. Çakar, en een tolk in de Arabische taal.

De rechtbank heeft in een tussenuitspraak op 10 mei 2022 het onderzoek heropend en de behandeling geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen vragen te stellen aan de Italiaanse autoriteiten. De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de procedure in hoger beroep en dat de Italiaanse autoriteiten onvoldoende informatie hadden verstrekt. De officier van justitie betoogde echter dat de opgeëiste persoon wel aanwezig was bij het proces dat leidde tot de veroordeling in eerste aanleg.

De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij het proces dat leidde tot de veroordeling en dat er geen weigeringsgrond was op basis van artikel 12 van de Overleveringswet. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen belemmeringen waren voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de opgeëiste persoon moet worden overgeleverd aan de Italiaanse autoriteiten voor de uitvoering van de resterende vrijheidsstraf van vier jaar.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/075436-22 (EAB II)
RK nummer: 22/1938
Datum uitspraak: 8 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 april 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 januari 2018 door
the Office of the General Prosecutor of the Republic at the Court of Appeal in Brescia(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1990 alias te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in Detentiecentrum [locatie te plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 26 april 2022
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 april 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. Mcgivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M. Çakar, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Arabische taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd. Deze verlenging heeft de rechtbank nodig om over de verzochte overlevering te beslissen.
Tussenuitspraak 10 mei 2022
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 10 mei 2022 het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een aantal vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over het proces dat heeft geleid tot de beslissing van
the Court of Appeal of Bresciavan 6 oktober 2015, gelet op artikel 12 OLW.
Zitting 25 mei 2022
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen in gewijzigde samenstelling, voortgezet op de openbare zitting van 25 mei 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M. Çakar, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Arabische taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenneming.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat zijn naam [opgeëiste persoon] is en dat hij op [geboortedag] 1987 geboren is in Marokko en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een:
  • arrest warrant or judicial decision having the same effect: Order for the enforcement of imprisonment no. 245/2015 SIEP issued on 25.11.2015 by the General Prosecutor's Office attached to the Court of Brescia with reference to the order for the unification of concurrent sentences hearing the same date
  • enforceable judgement: Judgment no. 5496/2010 r. sent. no. 2953/2010 r.g., handed down on 16.12.2010 by the Court of Genoa, final on 7.1.2011
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. De rechtbank merkt op dat het EAB ziet op twee feiten, te weten de twee in onderdeel e) eerstgenoemde feiten. Voor het onder e) laatstgenoemde feit, dat ook in de aanvullende informatie van 18 mei 2022 van de uitvaardigende justitiële autoriteit als niet meer strafbaar wordt omschreven, wordt de overlevering niet gevraagd.
In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon bij voornoemd vonnis is veroordeeld tot een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar die door
the Court of Appeal of Bresciaop 6 oktober 2015 is verlaagd naar 6 maanden vanwege de
decriminalisationvan een van de strafbare feiten. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 5 maanden en 29 dagen.
De officier van justitie van Brescia heeft op 25 november 2015 deze resterende vrijheidsstraf van 5 maanden en 29 dagen samengevoegd met twee andere openstaande vrijheidsstraffen van de opgeëiste persoon (die ten grondslag liggen aan respectievelijk EAB I en EAB III). De voegingsbeslissing bepaalt dat de resterende vrijheidsstraf 4 jaar bedraagt.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de resterende vrijheidsstraf van 4 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
3.1
Weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt dat de overlevering moet worden geweigerd. De opgeëiste persoon is niet aanwezig geweest bij de procedure in hoger beroep. Daarnaast is door de Italiaanse autoriteiten onvoldoende antwoord gegeven op de gestelde vragen die voortvloeiden uit de tussenuitspraak. Nu de opgeëiste persoon niet bij het hoger beroep aanwezig is geweest en dat hem niet kan worden verweten, heeft hij niet van zijn verdedigingsrechten gebruik kunnen maken.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie betoogt dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing is. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in de aanvullende informatie aangegeven dat
the Court of Appeal of Bresciabij de beslissing op 6 oktober 2015 niet over een beoordelingsmarge beschikte. Dit betekent dat alleen het vonnis in eerste aanleg dient te worden getoetst aan artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon is aanwezig geweest bij het proces dat tot het vonnis in eerste aanleg heeft geleid, zodat er geen weigeringsgrond is als bedoeld in artikel 12 OLW. De overlevering kan worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest bij het proces dat heeft geleid tot het vonnis van de
the Court of Genoavan 16 december 2010. Op 6 oktober 2015 heeft
the Court of Appeal of Bresciade in eerste aanleg opgelegde vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar, verlaagd naar 6 maanden vanwege de
decriminalisationvan één van de strafbare feiten. Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 18 mei 2022 blijkt het volgende: “
het Gerechtshof kon de vordering toewijzen of afwijzen, maar alleen met betrekking tot de veroordeling tot de gevangenisstraf van 6 maanden voor het feit als bedoeld in art. 15 5 lid 5 van het wetsbesluit 286/98; t.a.v. de straf die was opgelegd voor de andere strafbare feiten kon het zich niet uitspreken.” De rechtbank stelt dan ook vast dat het hof ten aanzien van de opgelegde straf voor de aan het EAB ten grondslag liggende twee feiten geen beoordelingsmarge had. Dit betekent dat deze procedure niet onder de reikwijdte valt van artikel 4 bis lid 1 van Kaderbesluit 2002/584/JBZ dan wel van artikel 12 OLW. [1]
Ambtshalve overweegt de rechtbank dat hetzelfde geldt voor de beslissing van de officier van justitie van 25 november 2015, waarbij besloten is tot samenvoeging van vrijheidsstraffen. [2]
Omdat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest bij het proces in eerste aanleg is de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
medeplegen van bedreiging met zware mishandeling;
wederspannigheid, door twee of meer personen met verenigde krachten gepleegd.

5.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Voor een aantal Italiaanse penitentiaire inrichtingen heeft de rechtbank een algemeen reëel gevaar van schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) aangenomen. [3]
De rechtbank verwijst in dat verband naar de uitspraak van 30 maart 2021, [4] waarin als volgt is overwogen:
de rechtbank is verder van oordeel dat het inmiddels voldoende vaststaat dat de brieven van 2 en 4 maart 2020 inhoudende een algemene detentiegarantie in elke overleveringszaak geldig zijn, zoals de Italiaanse autoriteiten in bedoelde brieven hebben bevestigd. De rechtbank acht het niet langer noodzakelijk dat voor elke individuele opgeëiste persoon een bevestiging wordt gevraagd bij de Italiaanse autoriteiten.
De rechtbank is van oordeel dat de algemene detentiegarantie ook geldt ten aanzien van de opgeëiste persoon, zodat voor hem geen sprake is van een reëel gevaar van schending van het door artikel 4 van het Handvest gewaarborgde grondrecht.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 182, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Office of the General Prosecutor of the Republic at the Court of Appeal in Brescia(Italië) voor de (eerste twee genoemde) feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 10 augustus 2017, C-271/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:629, ov. 88, (
2.Zie bijvoorbeeld Rechtbank Amsterdam 26 oktober 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:7856.
3.Rechtbank Amsterdam 24 december 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:10053.
4.Rechtbank Amsterdam 30 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1804.