ECLI:NL:RBAMS:2022:5406

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
13/751664-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot de rechtsgang in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juli 2022 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW) die door de officier van justitie was ingediend. De vordering betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat op 28 oktober 2020 door het Circuit Court Warszawa-Praga in Polen is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk tijdens de zittingen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen en de zaak is meerdere keren aangehouden voor nader beraad, onder andere vanwege prejudiciële vragen die aan het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn gesteld over de geldigheid van de benoemingsprocedure van rechters in Polen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen bewijs is dat de opgeëiste persoon een oneerlijk proces heeft gehad in Polen, ondanks de aangevoerde argumenten van zijn raadsman. De rechtbank concludeert dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de wettelijke vereisten en er geen concrete aanwijzingen zijn voor schending van het recht op een eerlijk proces. De beslissing is genomen in het kader van de Europese samenwerking op het gebied van strafrecht en de noodzaak om rechtshulp te verlenen aan andere lidstaten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751664-21
RK nummer: 21/3471
Datum uitspraak: 6 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 juni 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 oktober 2020 door
the Circuit Court Warszawa-Praga in Warsaw(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] ,
verblijvende op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 17 augustus 2021
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 augustus 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon – aanwezig via een videoverbinding – is bijgestaan door zijn raadsman,
mr. R. Malewicz, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen.
De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor nader beraad in verband met door de Ierse Hoge Raad voorgenomen dan wel gestelde prejudiciële vragen over – kort samengevat - ogenschijnlijke gebreken in de geldigheid van de benoemingsprocedure van rechters in Polen en de gevolgen daarvan voor de toelaatbaarheid van overleveringen aan Polen in algemene zin.
Raadkamer 17 september 2021
De rechtbank heeft in raadkamer op 17 september 2021 overwogen dat deze rechtbank bij uitspraken van 14 september 2021 prejudiciële vragen heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, hierna: het Hof (ECLI:NL:RBAMS:2021:5051 en ECLI:NL:RBAMS:2021:5052), en dat de beantwoording van (een deel van) deze vragen relevant is voor de vraag of de overlevering kan worden toegestaan, zodat de uitspraak ter zake zal moeten worden afgewacht. Om die reden is de beslistermijn op grond van artikel 22 lid 4 OLW verlengd met 60 dagen (onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie).
Zitting 21 september 2021
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 21 september 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie,
mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon – aanwezig via een videoverbinding – is bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.
Tussenuitspraak 5 oktober 2021
De rechtbank heeft op 5 oktober 2021 een tussenuitspraak gewezen waarbij het onderzoek is heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de beantwoording van de door deze rechtbank bij uitspraken van 14 september 2021 gestelde prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie in Luxemburg (ECLI:NL:RBAMS:2021:5051 en ECLI:NL:RBAMS:2021:5052) af te wachten.
Raadkamer 12 november 2021
De rechtbank heeft in raadkamer op 12 november 2021 overwogen dat deze rechtbank bij uitspraken van 14 september 2021 prejudiciële vragen heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, hierna: het Hof (ECLI:NL:RBAMS:2021:5051 en ECLI:NL:RBAMS:2021:5052), en dat de beantwoording van (een deel van) deze vragen relevant is voor de vraag of de overlevering kan worden toegestaan, zodat de uitspraak ter zake zal moeten worden afgewacht. Om die reden is de beslistermijn op grond van artikel 22 lid 4 OLW verlengd met 60 dagen (onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie).
Raadkamer 12 januari 2022
De rechtbank heeft in raadkamer op 12 januari 2022 overwogen dat deze rechtbank bij uitspraken van 14 september 2021 prejudiciële vragen heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, hierna: het Hof (ECLI:NL:RBAMS:2021:5051 en ECLI:NL:RBAMS:2021:5052), en dat de beantwoording van (een deel van) deze vragen relevant is voor de vraag of de overlevering kan worden toegestaan, zodat de uitspraak ter zake zal moeten worden afgewacht. Om die reden is de beslistermijn op grond van artikel 22 lid 4 OLW verlengd met 60 dagen (onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie).
Raadkamer 16 maart 2022
De rechtbank heeft in raadkamer op 16 maart 2022 overwogen dat deze rechtbank bij uitspraken van 14 september 2021 prejudiciële vragen heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, hierna: het Hof (ECLI:NL:RBAMS:2021:5051 en ECLI:NL:RBAMS:2021:5052) die bij arrest van 2 februari 2022 zijn beantwoord (ECLI:EU:C:2022:100), dat de beantwoording van (een deel van) deze vragen relevant is voor de vraag of de overlevering kan worden toegestaan, maar dat de rechtbank nog geen uitspraak heeft kunnen doen in deze zaak. Om die reden is de beslistermijn op grond van artikel 22 lid 4 OLW verlengd met 60 dagen (onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie).
Raadkamer 18 mei 2022
De rechtbank heeft in raadkamer op 18 mei 2022 overwogen dat deze rechtbank bij uitspraken van 14 september 2021 prejudiciële vragen heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, hierna: het Hof (ECLI:NL:RBAMS:2021:5051 en ECLI:NL:RBAMS:2021:5052) die bij arrest van 2 februari 2022 zijn beantwoord (ECLI:EU:C:2022:100), dat de beantwoording van (een deel van) deze vragen relevant is voor de vraag of de overlevering kan worden toegestaan, maar dat de rechtbank nog geen uitspraak heeft kunnen doen in deze zaak. Om die reden is de beslistermijn op grond van artikel 22 lid 4 OLW verlengd met 60 dagen (onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie).
Zitting 29 juni 2022
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 29 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie,
mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Malewicz en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak 5 oktober 2021

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 5 oktober 2021. Hierin heeft de rechtbank de grondslag van het EAB en de inhoud van het EAB al beoordeeld. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft aangevoerd dat het EAB niet genoegzaam is, omdat de grondslag onjuist is vermeld in het EAB.
The District Court Warszawa Pragate Warschau (III K 813/13) heeft op 20 maart 2019 niet een gevangenisstraf van vijf jaar en drie maanden opgelegd, maar een straf van twee jaar en zes maanden. Zowel de opgeëiste persoon als de Poolse officier van justitie zijn in hoger beroep gegaan. Het EAB maakt daar geen melding van. De in het EAB genoemde straf van vijf jaar en drie maanden is in hoger beroep opgelegd door
the Regional Courtin Warsaw. Daarom dient er aanvullende informatie te worden opgevraagd wat betreft de procedure in hoger beroep.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is. Met de aanvullende informatie en het door de raadsman overgelegde Poolse arrest van 23 april 2020 is voldoende duidelijk wanneer welk vonnis is gewezen door welke instantie en welke straf er is opgelegd.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten.
Het is voldoende duidelijk dat de straf, waarvoor de overlevering wordt gevraagd en die in de zaak onder nummer III K 813/13 is opgelegd vijf jaar en drie maanden betreft en uiteindelijk in hoger beroep is opgelegd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om hierover nadere vragen te stellen.

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
5. Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
De raadsman heeft aangevoerd het Poolse Hof in hoger beroep niet op de verweren van de opgeëiste persoon is ingegaan en alles heeft verworpen, maar de straf is wel verhoogd. De raadsman wijst daarbij op de overgelegde e-mail van de Poolse advocaat en het korte Poolse (onvertaalde) arrest van 23 april 2020. Ook in cassatie zijn alle verweren verworpen en wordt verwezen naar het arrest, maar daar staat niet veel in. Daarom is sprake van een oneerlijk proces.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de overgelegde informatie niet blijkt dat er oneerlijk is geoordeeld over de gevoerde verweren. Dat is slechts de mening van de Poolse advocaat.
De rechtbank overweegt dat het niet aan deze rechtbank is om te treden in het bewijs in de Poolse strafzaak of hoe de verweren zijn verworpen in de Poolse procedures.
Voor het overige heeft de opgeëiste persoon geen elementen aangevoerd waaruit blijkt dat – noch die doen vermoeden dat – die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak. Er is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld en er bestaat dan ook geen aanleiding om aanvullende gegevens op te vragen. [2]

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 45, 312 en 317 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court Warszawa-Praga in Warsaw(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juli 2022.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.. Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
2.. Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (