ECLI:NL:RBAMS:2022:5198

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
13/139066-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Roemenië

Op 1 september 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Roemenië op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank behandelde de vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie, die dateert van 23 juni 2022. Het EAB was uitgevaardigd door de Rechtbank van eerste aanleg Suceava op 24 september 2021 en betreft een vrijheidsstraf van twee jaar voor de opgeëiste persoon, die in Nederland gedetineerd is. Tijdens de zitting op 18 augustus 2021 werd de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn verdedigingsrechten besproken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid, en dat er geen garanties zijn verstrekt zoals bedoeld in artikel 12 OLW. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd vanwege schending van verdedigingsrechten. De officier van justitie heeft echter betoogd dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat de opgeëiste persoon voldoende op de hoogte was van de strafzaak.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon in staat is gesteld gebruik te maken van zijn verdedigingsrechten en dat hij stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de overlevering niet geweigerd. Daarnaast heeft de rechtbank aandacht besteed aan de detentieomstandigheden in Roemenië, waarbij zij heeft vastgesteld dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank heeft daarom aanvullende vragen gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de detentieomstandigheden na de quarantaineperiode van 21 dagen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/139066-22
RK nummer: 22/3251
Datum uitspraak: 1 september 2022
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 juni 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 september 2021 door de Rechtbank van eerste aanleg Suceava (Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1971,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 18 augustus 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. W.E.R. Geurts, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Roemeense taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 13 augustus 2021, referentie: dossier nr. 4111/314/2019 van de Rechtbank van eerste aanleg Suceava.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 2 jaar met aftrek van de termijn van aanhouding van 14 maart 2019 om 12:45 uur tot 15 maart 2019 om 12:45 uur. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Evenmin is een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW omdat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten niet heeft kunnen uitoefenen en er geen verzetsgarantie is verstrekt. Uit de informatie verstrekt door de Roemeense autoriteiten blijkt dat er een aantal zittingen bij de rechtbank zijn geweest, maar dat de opgeëiste persoon niet voor alle zittingen een oproeping heeft ontvangen. Ook heeft hij niet altijd een advocaat gehad. De raadsvrouw heeft ter onderbouwing van haar standpunt een Duits stuk overgelegd waaruit blijkt dat Duitsland de overlevering aan Roemenië van de opgeëiste persoon voor deze feiten eerder om deze reden heeft geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan nu afgezien kan worden van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon is veroordeeld bij verstek, maar voldoende op de hoogte geweest van het feit dat er een strafzaak tegen hem liep. De opgeëiste persoon is bij een aantal zittingen bij de rechtbank aanwezig geweest en hij heeft in voorlopige hechtenis gezeten vanaf 14 maart 2019. Verder is hij op 14 maart 2019 verhoord en heeft hij een correspondentieadres opgegeven. Hij is toen ook geïnformeerd over de verplichting om eventuele adreswijzigingen door te geven. Vervolgens is hij op het door hem opgegeven adres opgeroepen en is het vonnis naar dat adres gestuurd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 28 juli 2022 en 3 augustus 2022 volgt dat er destijds bij de rechtbank in Roemenië op verschillende data zittingen hebben plaatsgevonden. De opgeëiste persoon is zelf aanwezig geweest op de zittingen van 26 februari 2020 en 10 maart 2021. Verder heeft de opgeëiste persoon tijdens zijn verhoor op 14 maart 2019 een adres opgegeven en een zogenaamde ‘adresinstructie’ ontvangen. Daaruit volgt dat hij is gewezen op zijn verplichting om adreswijzigingen door te geven en op de consequenties voor het geval hij daar niet aan zou voldoen. De opgeëiste persoon is vervolgens voor de zittingen opgeroepen op dit door hem opgegeven adres. Daarnaast is voorafgaand aan een van de zittingen nog met hem gebeld door een medewerker van de politie, die hem ook op deze wijze op de zittingsdatum heeft gewezen. Tenslotte is ook het vonnis gezonden naar het door hem opgegeven adres.
Tegen deze achtergrond staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het feit waarvan hij werd verdacht en van het lopende strafproces. Ook moest hij er rekening mee houden dat hij gedurende de procedure bij de rechtbank, waarbij sprake was van meerdere zittingen, daarover officiële correspondentie zou ontvangen op het adres dat hij had opgegeven.
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon zo bezien in staat is gesteld, gebruik te maken van zijn verdedigingsrechten en dat kan worden aangenomen dat hij (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij de overige zittingen waaruit het proces bestond. De rechtbank ziet hierin aanleiding om af te zien van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

5.Artikel 11 OLW: Detentieomstandigheden

5.1
Inleiding
De rechtbank heeft in eerdere zaken al geoordeeld dat vanwege de algemene detentieomstandigheden in Roemenië, waaronder met name de overbevolking in de gevangenissen, voor gedetineerden in Roemeense gevangenissen een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). [1]
Het meest recente rapport van
the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: de CPT) van 14 april 2022 naar aanleiding van een bezoek aan penitentiaire inrichtingen in Roemenië van 10 tot 21 mei 2021 (CPT/Inf (2022)06) brengt geen verandering in het eerder door de rechtbank aangenomen algemene gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling zoals hiervoor genoemd.
Het Internationaal Rechtshulp Centrum (hierna: IRC) heeft op 25 juli 2022 per e-mail het volgende gevraagd aan de uitvaardigende autoriteit:
“Could you please provide us with the guarantee that [opgeëiste persoon] will be detained in a cell with at least 3 square meters personal space (excluding sanitary facilities), during the entire execution of the punishment?”
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft op 28 juli 2022 als volgt geantwoord:
“ Given the address that you formulated in file 661/4111/314 of 08.04.2022 on the request of the German authorities, regarding the conditions of detention that will benefit [opgeëiste persoon] (born on [geboortedag] .1971, son of [persoon 2] en [persoon] , domiciled in Suceava County, sentenced punishment of 2 years) (…)
(…)
In case the person deprived of liberty will be handed over to the Romanian authorities at Henri Coanda Airport in Bucharest, he will be initially be detained in the Rahova Prison of Bucharest in order to carry out the quarantine period for a period for 21 days in a room which will ensure a minimum space of 3 square meters.
(…)
Considering the perspective of the implementation of the measures included in the- ''Action plan for the period 2020 - 2025, elaborated for the execution of the pilot-judgment Rezmives and others against Romania, as well as the judgments pronounced in the group of cases Bragadireanu against Romania " as well as the number of detainees currently detained by the National Administration of Penitentiaries, following the criminal policies adopted by the Romanian state, the National Administration of Penitentiaries guarantees the provision of an individual minimum space of 3 sqm for the entire execution of the sentence, without including also the space for the bathroom.”
5.2
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de detentiegarantie onvoldoende is om het algemene gevaar van de opgeëiste persoon weg te nemen, omdat de detentiegarantie is afgegeven voor een andere overleveringszaak, gericht aan de Duitse autoriteiten en niet wordt vermeld waar hij na 21 dagen in detentie zal worden geplaatst. De overlevering moet daarom primair worden geweigerd. Subsidiair verzoekt zij de rechtbank de behandeling van de zaak aan te houden, om de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen waar de opgeëiste persoon na de 21 dagen in de
Bucharest Rahova Prisonzal worden gedetineerd.
5.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan nu de detentiegarantie het algemene gevaar voor de opgeëiste persoon wegneemt. Hoewel in de afgegeven detentiegarantie wordt verwezen naar een verzoek van de Duitse autoriteiten, dient de detentiegarantie in samenhang met de door de Roemeense autoriteiten verzonden brief van 28 juli 2022 te worden gelezen. Daarin wordt expliciet ten behoeve van deze procedure verwezen naar de bijgevoegde detentiegarantie. Verder is de afgegeven detentiegarantie voldoende duidelijk omdat hieruit blijkt dat de opgeëiste persoon in eerste instantie voor 21 dagen wordt geplaatst in Rahova Prison. De uitvoerende rechterlijke autoriteit hoeft enkel de detentieomstandigheden te onderzoeken in de penitentiaire inrichtingen waar deze persoon volgens een concreet voornemen zal worden gedetineerd, mede op tijdelijke of voorlopige basis. [2] Nu bekend is waar de opgeëiste persoon de eerste 21 dagen gedetineerd wordt, is hieraan voldaan. [3] Verder staat in de garantie dat de opgeëiste persoon gedurende zijn detentie 3 vierkante meter
personal spacegegarandeerd krijgt.
5.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient tegen de achtergrond van het hiervoor benoemde algemene gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling concreet en nauwkeurig na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de betrokkene na zijn overlevering een reëel gevaar hierop zal lopen wegens de omstandigheden waarin hij in de uitvaardigende lidstaat zal worden gedetineerd (Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (hierna arrest Aranyosi en Căldăraru), punten 92 en 94).
Daartoe moet de rechtbank de uitvaardigende justitiële autoriteit dringend verzoeken om alle noodzakelijke aanvullende gegevens te verstrekken met betrekking tot de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon naar verwachting in die lidstaat zal worden gedetineerd (arrest Aranyosi en Căldăraru, punten 95 en 96).
De officier van justitie heeft er daarbij op zichzelf terecht op gewezen, dat het niet aan de rechtbank is om de detentieomstandigheden te onderzoeken die bestaan in alle penitentiaire inrichtingen waar betrokkene in Roemenië kan worden gedetineerd. In het licht van het wederzijdse vertrouwen dat tussen de lidstaten moet bestaan en gelet op met name de termijnen die de uitvoerende rechterlijke autoriteiten krachtens artikel 17 van het Kaderbesluit zijn opgelegd voor de vaststelling van de definitieve beslissing tot uitvoering van een EAB, is de uitvoerende rechterlijke autoriteit enkel verplicht de detentieomstandigheden te onderzoeken in de penitentiaire inrichtingen waar, volgens de informatie waarover zij beschikt, deze persoon volgens
een concreet voornemen (dan wel naar alle waarschijnlijkheid) zal worden gedetineerd, mede op tijdelijke of voorlopige basis.De vraag of de detentieomstandigheden die heersen in de andere penitentiaire inrichtingen waar die persoon in voorkomend geval later kan worden opgesloten conform zijn, valt onder de bevoegdheid van de gerechten in de uitvaardigende lidstaat (HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589, punt 87 en punt 117).
De in dit geval gegeven detentiegarantie acht de rechtbank tegen deze achtergrond niet voldoende.
De rechtbank gaat voorbij aan de omstandigheid dat in de detentiegarantie wordt verwezen naar een verzoek van de Duitse autoriteiten. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de vraagstelling in de e-mail van het IRC en de brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit als reactie daarop – in onderlinge samenhang bezien – voldoende duidelijk is dat de detentiegarantie voor dit EAB is gegeven.
De rechtbank moet echter tevens constateren, dat in de detentiegarantie enkel en alleen wordt ingegaan op een eerste (kortdurende) quarantaineperiode die de opgeëiste persoon na aankomst in Roemenië in detentie moet ondergaan. Uit de aanvullende informatie blijkt slechts dat de opgeëiste persoon de eerste 21 dagen na zijn overlevering zal worden geplaatst in de detentie-instelling
Bucharest Rahova Prison(waarbij tevens is vermeld dat in deze detentie-instelling aan de opgeëiste persoon 3 vierkante meter
personal spaceis gegarandeerd). Uit de tekst van de garantie blijkt uitdrukkelijk dat het hier om een beperkte quarantaineperiode gaat, en niet staat omschreven in welke penitentiaire inrichting (en onder welk regime) de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd ten behoeve van het uitzitten van zijn straf. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat de opgeëiste persoon onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, terwijl in detentiegaranties die in eerdere vergelijkbare zaken worden gegeven wel concreet wordt vermeld waar de betreffende opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid na de eerste beperkte quarantaineperiode zal worden gedetineerd.
De gegeven garantie geeft aldus naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende informatie over de door haar te onderzoeken detentieomstandigheden, zoals ook door het Hof van Justitie in het voornoemde arrest ML bedoeld. Bij deze stand van zaken kan de rechtbank het eerder genoemde algemene gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling na overlevering niet uitsluiten voor de opgeëiste persoon.
De rechtbank ziet dan ook aanleiding om de volgende vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
  • In welke penitentiaire inrichting (en onder welk regime) zal de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid worden gedetineerd na de quarantaine periode van 21 dagen in
  • Kunt u een beschrijving geven van de detentie-omstandigheden in die penitentiaire inrichting?
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het onderzoek heropenen en schorsen ten behoeve van nadere informatie.

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor
onbepaalde tijd– met dien verstande dat de zaak zo spoedig mogelijk – en uiterlijk eind september 2022 – weer op zitting moet worden geplaatst – om de officier van justitie in gelegenheid te stellen de hiervoor onder 5. genoemde vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
VERLENGTop grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de beslistermijn met
30 dagen;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nog vast te stellen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsvrouw;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Roemeense taal tegen een nog vast te stellen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 september 2022.

Voetnoten

1.O.a. rechtbank Amsterdam 5 april 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:1995) en rechtbank Amsterdam 28 april 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:2630)
2.Op grond van de zaak ML (HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589)
3.De officier van justitie heeft hierbij verwezen naar: ECLI:NL:RBAMS:2022:3741