ECLI:NL:RBAMS:2022:3741

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
13/096672-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en dubbele strafbaarheid

Op 28 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Roemenië op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 22 april 2022. De opgeëiste persoon, geboren in Roemenië en gedetineerd in Nederland, werd beschuldigd van het ondergaan van een vrijheidsstraf van drie jaar en vijf maanden, alsook een resterende vrijheidsstraf van 407 dagen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de grondslag van het EAB beoordeeld, waarbij werd gekeken naar de dubbele strafbaarheid en de detentieomstandigheden in Roemenië. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij alle processtappen en dat zijn verdedigingsrechten niet zijn geschonden. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Roemenië in overweging genomen, waarbij werd vastgesteld dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat aan de eisen van de Overleveringswet is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/096672-22
RK nummer: 22/2186
Datum uitspraak: 28 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 april 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 januari 2022 door
the Măcin Court, Tulcea District(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [naam PI] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn advocaat mr. P.D. Popescu, die waarneemt voor mr. A. Petrescu, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Roemeense taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
criminal sentence no. 55 of 02.04.2021, delivered by Măcin Court in the case file no. 1921/253/2020 remained final on 28.12.2021 by the criminal decision no. 1016/P of 28.12.2021 of Constanţa Court of Appeal.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaar, vijf maanden en een vrijheidsstraf voor de duur van 407 dagen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
De vrijheidsstraf voor de duur van drie jaar en vijf maanden is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis in hoger beroep van 28 december 2021. Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit naar aanleiding van de op 10 mei 2022 door het Internationale Rechtshulp Centrum te Amsterdam (hierna: IRC) gestelde vragen, blijkt dat de vrijheidsstraf voor de duur van 407 dagen het restant betreft van een vrijheidsstraf van drie jaar die aan de opgeëiste persoon is opgelegd bij vonnis van
Tulcea High Courtvan 9 oktober 2018, bevestigd in hoger beroep bij arrest van
Constanţa Court of Appealvan 7 december 2018. Dit vonnis betreft het feit dat is omschreven in genoemde aanvullende informatie, te weten een poging tot moord in de nacht van 26 op 27 april 2018 in Tulcea district. De tenuitvoerlegging van die resterende vrijheidsstraf van 407 dagen is gelast bij het hiervoor vermelde vonnis van
Măcin Courtvan 2 april 2021.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Uit de genoemde aanvullende informatie volgt dat er tegen het vonnis van
Măcin Courtvan 2 april 2021 hoger beroep is ingesteld waarbij de zaak ten gronde is behandeld. De rechtbank zal daarom alleen de hoger beroepsprocedure die heeft geleid tot het arrest van
Constanţa Court of Appealvan 28 december 2021 toetsen aan artikel 12 OLW.
In deze aanvullende informatie staat:
“At the same time, we inform you that the defendant [opgeëiste persoon] was personally present at all trial terms of the case (both before the court of first instance - Măcin Court and at the court of appeal - of Constanţa Court of Appeal) (…).”
De rechtbank stelt dan ook vast dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces in hoger beroep.
Met de advocaat en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het arrest van
Constanţa Court of Appealvan 28 december 2021, voor zover het de beslissing tot tenuitvoerlegging van de resterende vrijheidsstraf van 407 dagen betreft, niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er verder niets te toetsen valt omdat het vonnis van
Tulcea High Courtvan 9 oktober 2018, dat in hoger beroep is bevestigd bij arrest van
Constanţa Court of Appealvan 7 december 2018, niet ten grondslag ligt aan het EAB. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is met betrekking tot dit oorspronkelijke proces omdat de opgeëiste persoon aanwezig was.
De advocaat heeft aangevoerd dat er, ook na herhaaldelijk vragen, geen duidelijkheid is over het uitoefenen van de verdedigingsrechten in het oorspronkelijke proces (in eerste aanleg en in hoger beroep) waarbij de vrijheidsstraf is opgelegd waarvan nog 407 dagen resteren. De overlevering moet daarom worden geweigerd, aldus de advocaat.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het EAB blijkt dat het mede strekt tot tenuitvoerlegging van de resterende vrijheidsstraf van 407 dagen. Derhalve moet ook worden beoordeeld of de opgeëiste persoon in het proces waarbij de oorspronkelijke straf van drie jaar is opgelegd (waarvan nog 407 dagen resteren) zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen.
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 8 juni 2022 - gelezen in samenhang met de vraagstelling van het IRC van 7 juni 2022, waarin expliciet is verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van 10 augustus 2017, ECLI:EU:C:2017:628 (
Tupikas) - volgt dat
Constanţa Court of Appealbij arrest van 7 december 2018 definitief heeft geoordeeld over schuld en straf, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. De rechtbank zal daarom alleen het proces in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW.
In de aanvullende informatie van 8 juni 2022 is vermeld dat de opgeëiste persoon gedurende het gehele proces in hoger beroep dat heeft geleid tot het arrest van
Constanţa Court of Appealvan 7 december 2018 aanwezig was. Daarbij wordt ook verwezen naar het eerder op 6 juni 2022 toegezonden formulier van onderdeel d) waarin is aangekruist dat de opgeëiste persoon aanwezig was. Het verweer van de advocaat wordt, gelet op het voorgaande, verworpen.

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De rechtbank is van oordeel dat ook de strafbaarheid moet worden beoordeeld van het feit dat ten grondslag ligt aan de straf (waarvan nog 407 dagen resteren) die is opgelegd bij het vonnis van
Tulcea High Courtvan 9 oktober 2018, bevestigd in hoger beroep bij
Constanţa Court of Appealvan 7 december 2018. Het EAB strekt immers ook tot tenuitvoerlegging van die resterende 407 dagen vrijheidsstraf.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld/bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
poging tot moord.
De advocaat heeft aangevoerd dat het ter beschikking stellen van een auto aan een persoon zonder rijbewijs niet strafbaar is in Nederland en dat daarom de overlevering voor dit feit moet worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om van weigering af te zien. Hiertoe is redengevend dat het feit geen aanknopingspunten heeft met de Nederlandse rechtsorde. Het feit is immers begaan in Roemenië door een Roemeense onderdaan. Daar komt bij dat de overlevering voor de overige feiten al toelaatbaar wordt geacht. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de advocaat.

5.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

De advocaat heeft aangevoerd dat de detentiegarantie door een rechter is gegeven en in algemene bewoordingen en dat de garantie daarom niet toereikend is. In de laatste alinea wordt het beleid aangehaald, maar dat zijn niet de feitelijke omstandigheden in de gevangenis in Slobozia. Voorheen waren de detentieomstandigheden een reden om af te zien van het overleveren van opgeëiste personen aan Roemenië en in die omstandigheden is niets gewijzigd. Er moet daarom aanvullende informatie over de gevangenis komen van de directeur zelf, aldus de advocaat.
De rechtbank heeft in eerdere zaken al geoordeeld dat, vanwege de algemene detentieomstandigheden in Roemenië, waaronder met name de overbevolking in de gevangenissen, voor gedetineerden in Roemeense gevangenissen een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). [1]
Het meest recente rapport van
the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: de CPT) van 14 april 2022 naar aanleiding van een bezoek aan penitentiaire inrichtingen in Roemenië van 10 tot 21 mei 2021 (CPT/Inf (2022)06) brengt geen verandering in het eerder door de rechtbank aangenomen algemene gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling zoals hiervoor genoemd.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in een brief de door het IRC op 26 april 2022 gestelde vragen specifiek ten aanzien van de opgeëiste persoon als volgt beantwoord:
(…)
If the person deprived of his liberty is surrendered to the Romanian authorities at “Henri Coanda” Airport in Bucharest, he will be initially be detained in the Rahova Prison of Bucharest in order to carry out the quarantine period for a period for 21 days in a room which will ensure a minimum space of 3 square meters.
(…)
Every person deprived of their liberty during the quarantine and observation period is guaranteed the right to a daily walk for 2 hours. Moreover, each detainee is provided with a range of activities from which he can choose, thus creating the opportunity to spend a much longer time outside the detention room, if he chooses to participate.
(…)
Given the amount of the sentence, he will most likely serve the initial custodial sentence in a closed regime. At the same time, given his domicile, it is possible, for the beginning, to execute the sentence in Slobozia Penitentiary.
(…)
Following the criminal policies adopted by the Romanian state, the National Administration of Penitentiaries guarantees the provision of an individual space of 3 sqm during the entire execution of the sentence including the related bed and furniture, without including also the space destined for the sanitary group.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er, gelet op deze verstrekte garantie, geen reëel gevaar dat de opgeëiste persoon in de uitvaardigende lidstaat zal worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling. Daarmee is het gevaar voor schending van artikel 4 van het Handvest voor de opgeëiste persoon weggenomen. Dat de garantie afkomstig is van een rechter, en wel van de uitvaardigende justitiële autoriteit, maakt niet dat de garantie niet zou kunnen worden geëffectueerd. Integendeel, indien de garantie is gegeven of goedgekeurd door de uitvaardigende justitiële autoriteit, moet de rechtbank in beginsel “afgaan op deze garantie”. [2] Daarbij is de garantie specifiek ten aanzien van de opgeëiste persoon afgegeven en is expliciet aangegeven onder welk regime en in welke gevangenis hij hoogstwaarschijnlijk zal worden gedetineerd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om nadere informatie op te vragen. Gelet op het voorgaande staat artikel 11 OLW niet in de weg aan het toestaan van de overlevering van de opgeëiste persoon.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 289 en 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Măcin Court, Tulcea District(Roemenië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit naar aanleiding van de op 10 mei 2022 door het IRC gestelde vragen.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en W.B. van Bockel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.O.a. rechtbank Amsterdam 5 april 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:1995) en rechtbank Amsterdam 28 april 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:2630)
2.HvJ EU 25 juli 2018, C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589 (