ECLI:NL:RBAMS:2022:5179

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
13/138985-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot de rechtsgang in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 augustus 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Poznań, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1976 in Polen, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 26 juli 2022, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een zorgvuldige beslissing te kunnen nemen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden van toepassing zijn. De verdediging heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon geen eerlijk proces heeft gehad in Polen, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank oordeelde dat de structurele gebreken in de Poolse rechtsorde geen concrete invloed hebben gehad op de behandeling van de strafzaak van de opgeëiste persoon. De rechtbank concludeert dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat aan alle wettelijke vereisten is voldaan en er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het EAB.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/138985-22
RK nummer: 22/2981
Datum uitspraak: 9 augustus 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 juni 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 mei 2022 door
the Regional Court in Poznań(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1976,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[woonadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 juli 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgment of Regional Court in Poznań of 8 may 2018 partially amended by judgment of the Court of Appeal in Poznań of 12 november 2020, reference: III K 113/14; II Aka 217/18.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaar en 2 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog
4 maanden en 17 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest van 12 november 2020.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
In het EAB onder rubriek d) staat dat de opgeëiste persoon in hoger beroep niet is verschenen. Uit de informatie in het EAB leidt de rechtbank af dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en zijn veroordeling tot een straf, nadat de zaak, in feite en in rechte, opnieuw ten gronde is behandeld. [1] De hoger beroep procedure valt dus onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
In het EAB onder d) is aangekruist dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard op
10 augustus 2020 en daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en tijd van de behandeling van het proces dat tot de beslissing heeft geleid, en dat hij ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt. Daarmee is sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub a, OLW. Uit het EAB en uit de verklaring van de opgeëiste persoon volgt verder dat de opgeëiste persoon zijn advocaat heeft gemachtigd, dat deze advocaat aanwezig was bij de procedure in hoger beroep en dat deze advocaat de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd. Daarmee doet zich de situatie voor als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing.
De rechtbank overweegt dat blijkens de verklaring van de opgeëiste persoon en later de aanvullende informatie een cassatieprocedure heeft plaatsgevonden. De cassatieprocedure is ingesteld tegen het arrest van 12 november 2020. Deze cassatieprocedure valt echter niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. In een dergelijke procedure worden namelijk alleen rechtsvragen beantwoord. [2]

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
De rechtbank constateert dat in het EAB is vermeld dat op feit 1 in Polen een maximale gevangenisstraf is gesteld voor de duur van twee jaren. Gelet hierop kan dit feit niet als lijsfeit
worden aangemerkt. De rechtbank zal daarom ten aanzien van dit feit nagaan of aan het vereiste van dubbele strafbaarheid is voldaan, gelet op de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen bestemd tot het plegen van die feiten voorhanden hebben.

5.Artikel 11 OLW jo 47 Handvest van de Europese Unie

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [3]
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich – mede gelet op de hiervoor genoemde gebreken in de Poolse rechtsorde – primair op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat opgeëiste persoon geen eerlijk proces heeft gehad nu hij vanwege zijn gezondheid een aanhoudingsverzoek heeft ingediend bij het gerechtshof, maar dit verzoek niet is gehonoreerd. De raadsman heeft ter onderbouwing het aanhoudingsverzoek overlegd. Bovendien bevat het EAB onjuiste informatie aangezien daarin staat vermeld dat de opgeëiste persoon zonder bericht niet aanwezig zou zijn geweest bij de zitting. Nu de zitting alsnog heeft plaatsgevonden buiten de aanwezigheid van de opgeëiste persoon moet worden vastgesteld dat het aanwezigheidsrecht in hoger beroep is geschonden en dat daardoor sprake is van schending van het recht op een eerlijk proces. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de overlevering geweigerd dient te worden op grond van artikel 11 OLW.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het recht van de opgeëiste persoon op een eerlijk proces niet is geschonden. De opgeëiste persoon was niet aanwezig tijdens het proces, maar had een gemachtigd advocaat. Er is kennelijk een reden geweest om de zaak – buiten de aanwezigheid van de opgeëiste persoon – toch te behandelen. Bovendien is het in cassatie ook geen reden geweest om de zaak terug te verwijzen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman op grond van het volgende.
In deze zaak gaat het om een verzoek tot overlevering ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een arrest van 12 november 2020. De rechtbank is van oordeel dat uit de door de opgeëiste persoon aangevoerde gronden niet blijkt dat de eerder bedoelde structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, die vooral zien op de aantasting van de onafhankelijkheid van de rechters, een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak. Het enkele feit dat de
Court of Appeal in Poznańde strafzaak heeft behandeld in afwezigheid van de opgeëiste persoon, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot een schending van het recht op een eerlijk proces. Daarbij kan de rechtbank niet vaststellen of het door de verdediging overgelegde aanhoudingsverzoek ook daadwerkelijk het gerechtshof heeft bereikt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van een schending van het grondrecht van de opgeëiste persoon op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 10a Opiumwet en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Poznań(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en M.J. Alink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 augustus 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 10 augustus 2017, C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas)
2.Rb. Amsterdam 10 mei 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:4082.
3.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
4.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (