ECLI:NL:RBAMS:2022:5153

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
13/156768-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van een Belgisch Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafvervolging en effectieve rechterlijke bescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 augustus 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Parket bij het Hof van Beroep te Gent, België. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 7 juli 2022 en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Turkije in 1965, die momenteel in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit heeft.

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld, waarin melding wordt gemaakt van een bevel tot gevangenneming in verband met een strafrechtelijk onderzoek naar vermoedelijke strafbare feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, valt onder de lijst van feiten waarvoor geen onderzoek naar dubbele strafbaarheid nodig is, aangezien het gaat om moord en doodslag, zware mishandeling, waarvoor in België een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar kan worden opgelegd.

De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die door de Belgische autoriteiten is gegeven, dat de opgeëiste persoon na zijn veroordeling in België naar Nederland zal terugkeren om zijn straf daar uit te zitten. De rechtbank concludeert dat de detentieomstandigheden in België voldoende zijn gewaarborgd en dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat aan de vereisten van effectieve rechterlijke bescherming is voldaan, en er geen weigeringsgronden zijn die zich tegen de overlevering verzetten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/156768-22
RK nummer: 22/3468
Datum uitspraak: 17 augustus 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 juli 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 juni 2022 door het Parket bij het Hof van Beroep te Gent (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1965,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
thans uit andere hoofde gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 augustus 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. Daarbij is de gemachtigd raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. R. Poyraz, advocaat te ’s-Gravenhage - die waarneemt voor haar collega, mr. Y. Özdemir, advocaat te Rotterdam - gehoord via een telefoonverbinding.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse en Turkse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot gevangenneming ingevolge verwijzing naar het Hof van Assisen West-Vlaanderen van 2 september 2022.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 14, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft onder meer de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Het Parket van de procureur des Konings West-Vlaanderen, afdeling Brugge heeft op 14 juli 2022 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar NEDERLAND van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar NEDERLAND zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Detentieomstandigheden in België

Bij uitspraak van 22 juni 2021 [1] heeft de rechtbank geoordeeld dat in België een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen
in een instelling waar sprake is van grondslapers, waardoor de minimale persoonlijke ruimte van 3m2 in een meerpersoonscel niet meer is gewaarborgd, alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waar hiervan sprake is, zijn: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
De rechtbank stelt vast dat er bij brief van 9 september 2021, afkomstig van de Directeur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, te Brussel de volgende algemene detentiegarantie is gegeven:
Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel:
  • De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
  • De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.
Eerder in deze brief is ten aanzien van gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt:
Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waarin dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.
In haar uitspraak van 7 oktober 2021 [2] heeft de rechtbank overwogen dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van 9 september 2021 in elke overleveringszaak geldig is, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd, en dat het om die reden niet noodzakelijk is dat voor elke opgeëiste persoon een individuele detentiegarantie wordt opgevraagd.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in de algemene detentiegarantie. [3] De rechtbank is van oordeel dat het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling dat zij ten aanzien van voornoemde penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen.

7.Bevoegdheid tot het uitvaardigen van een EAB met het oog op strafvervolging

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie merkt op dat zowel het EAB als het nationaal aanhoudingsbevel is uitgevaardigd door een Procureur des Konings, waardoor de vraag moet worden beantwoord of er sprake is van effectieve rechterlijke bescherming tegen het uitvaardigen van het EAB. Tegen een beslissing van het Hof van Assisen kan geen hoger beroep worden ingesteld, maar is alleen een cassatieprocedure mogelijk. Het EAB is echter uitgevaardigd om het aanwezigheidsrecht van de opgeëiste persoon te garanderen bij de procedure bij het Hof van Assisen, waardoor de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten kan uitoefenen. De overlevering kan daarom worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
De uitvaardiging van het EAB door het Parket bij het Hof van Beroep te Gent is in dit geval niet problematisch in het licht van de Europese jurisprudentie en de daarin bepaalde vereisten (zie ook de uitspraak van de rechtbank van 21 september 2021). [4] Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie over het dubbele niveau van bescherming volgt “dat een persoon tegen wie met het oog op strafvervolging een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, vóór zijn overlevering aan de uitvaardigende lidstaat een effectieve rechterlijke bescherming moet kunnen genieten op ten minste één van de twee in die rechtspraak vereiste beschermingsniveaus” (HvJ EU 10 maart 2021, C-648/20 PPU, ECLI:EU:C:2021:187 (
Svishtov Regional Prosecutor’s Office), punt 47). Aan die voorwaarde is in dit geval voldaan. Het nationale aanhoudingsbevel is immers uitgevaardigd door een rechter (en zelfs bevestigd door een andere rechter).
Nu de beslissing over de uitvaardiging van het EAB is genomen door een Procureur des Konings, deel uitmakend van het Belgische openbaar ministerie, moet tegen die beslissing een “beroep in rechte” in de zin van
OG en PI, punt 75 openstaan.
Uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon bij de zitting van het Hof van Assisen zijn verdedigingsrechten zal kunnen uitoefenen. Daarnaast blijkt uit de aanvullende informatie van 25 juli 2022 dat aan het EAB een ‘vattingsbevel’
(de rechtbank begrijpt: een aanhoudingsbevel)ten grondslag ligt, dat afkomstig is van de Kamer van Inbeschuldigingstelling bij het Hof van Beroep te Gent. Voornoemde gang van zaken kan zo worden gelezen dat de opgeëiste persoon zich na zijn overlevering ter terechtzitting kan beroepen op de onrechtmatigheid van de beslissing tot uitvaardiging van het EAB en dat de zittingsrechter zich daarover zal buigen.
Als deze lezing niet wordt gevolgd en er vanuit wordt gegaan dat het Belgische recht in geen enkele mogelijkheid voorziet om de rechtmatigheid van de uitvaardiging van het EAB bij de rechter te betwisten, dan geldt dat België op grond van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) verplicht is om te voorzien in een daadwerkelijke voorziening in rechte.
In dit verband heeft het Hof van Justitie het volgende geoordeeld:
“Wanneer het procesrecht van de uitvaardigende lidstaat niet voorziet in een afzonderlijke beroepsmogelijkheid om de voorwaarden voor de uitvaardiging van het Europees aanhoudingsbevel en de evenredigheid ervan te laten toetsen door een rechterlijke instantie, noch vóór of gelijktijdig met de vaststelling van dit aanhoudingsbevel noch erna, moet kaderbesluit 2002/584, gelezen tegen de achtergrond van het door artikel 47 van het Handvest gewaarborgde recht op effectieve rechterlijke bescherming, bijgevolg aldus worden uitgelegd dat een rechter die later in de strafprocedure, ná de overlevering van de gezochte persoon, uitspraak moet doen, de voorwaarden voor de uitvaardiging van het aanhoudingsbevel incidenteel moet kunnen toetsen wanneer de geldigheid van dit bevel bij hem wordt betwist” (HvJ EU 13 januari 2021, C-414/20 PPU, ECLI:EU:2021:4 (MM), punt 72).
Met name als het mogelijk is om na de overlevering de voortzetting van de voorlopige hechtenis bij de rechter in de uitvaardigende lidstaat te betwisten en als bij die betwisting de onrechtmatigheid van de beslissing tot uitvaardiging van een EAB wordt aangevoerd, dan moet de rechter in de uitvaardigende lidstaat zich bevoegd verklaren om te toetsen of het EAB rechtsgeldig is uitgevaardigd (HvJ 13 januari 2021, C-414/20 PPU, ECLI:EU:2021:4 (MM), punt 73).
De rechtbank gaat er vanuit dat de opgeëiste persoon na overlevering zijn voortgezette voorlopige hechtenis zal kunnen betwisten. Bij die rechter zal hij dan ook zijn eventuele bezwaren tegen de rechtmatigheid van de uitvaardiging van het EAB kunnen aanvoeren en die rechter is op grond van het Unierecht gehouden om de rechtmatigheid van het EAB te toetsen. Zo bezien, is voorzien in effectieve rechterlijke bescherming tegen de beslissing tot uitvaardiging van een EAB. Dat deze bescherming pas kan worden ingeroepen ná overlevering, is niet van belang, omdat op het niveau van de nationale beslissing al rechterlijke bescherming is geboden vóór de overlevering.
Het voorgaande maakt dat de uitvaardiging van het EAB door het Parket van de procureur des Konings in dit geval niet problematisch is in het licht van de Europese jurisprudentie en de daarin bepaalde vereisten.
Het voorgaande maakt dat voldaan is aan het vereiste van effectieve rechterlijke bescherming.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Parket bij het Hof van Beroep te Gent (België) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 augustus 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 22 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3243.
2.Rechtbank Amsterdam 7 oktober 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5759.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak
4.Rechtbank Amsterdam 21 september 2021 ECLI:NL:RBAMS:2021:5378.