ECLI:NL:RBAMS:2021:5378

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
13/751703-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Belgische strafvervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 september 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door het Parket van de procureur des Konings Antwerpen. De vordering is ingediend door de officier van justitie en betreft een strafvervolging in België. De opgeëiste persoon, geboren in 1992 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, is gedetineerd in een Belgische detentieplaats. Tijdens de zittingen op 26 augustus, 9 september en 21 september 2021 zijn de identiteit van de opgeëiste persoon en de bevoegdheid van de Belgische officier van justitie tot het uitvaardigen van het EAB onderzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen beletsel vormen voor de overlevering. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan, waarbij is opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751703-21
RK nummer: 21/3737
Datum uitspraak: 21 september 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 1 juli 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 juni 2021 door het Parket van de procureur des Konings Antwerpen – afdeling Turnhout (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 26 augustus 2021
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 augustus 2021. Het verhoor van de opgeëiste persoon (via telehoren) heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw,
mr. E. Kolokatsi, advocaat te Amersfoort.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en bepaald dat op 9 september 2021 uitspraak wordt gedaan.
Tussenuitspraak 9 september 2021
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 9 september 2021 het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst voor nader onderzoek naar de bevoegdheid van de Belgische officier van justitie tot het uitvaardigen van het EAB.
Zitting 14 september 2021
De voortzetting van de behandeling van de vordering is gepland op 14 september 2021. Het verhoor van de opgeëiste persoon (via telehoren) heeft op die datum plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De raadsvrouw is niet op de zitting verschenen.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen. [1]
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst tot de zitting van 21 september 2021 om 13:30 uur, omdat de rechtbank het wenselijk vond dat de uit België afkomstige informatie ook zou worden besproken met de raadsvrouw.
Zitting 21 september 2021
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 21 september 2021. Het verhoor van de opgeëiste persoon (via telehoren) heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door
mr. I.J.K. van der Meer, advocaat te Haarlem en waarnemend voor mr. E. Kolokatsi.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
3. Bevoegdheid van de Belgische officier van justitie tot het uitvaardigen van een EAB met het oog op strafvervolging
3.1
Oordeel in de tussenuitspraak: nader onderzoek nodig
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak het volgende overwogen.
Het EAB is uitgevaardigd door een Belgische officier van justitie. In eerdere uitspraken heeft de rechtbank vastgesteld dat Belgische officieren van justitie voldoen aan de uit de punten 51 en 74 van het arrest OG en PI [2] voortvloeiende vereisten om te worden aangemerkt als ‘uitvaardigende rechterlijke autoriteit’, aangezien zij deelnemen aan de strafrechtsbedeling in die lidstaat en zij in de uitoefening van de met de uitvaardiging van een Europees aanhoudingsbevel inherent verbonden taken onafhankelijk optreden (zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank van 20 februari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:1519). In deze uitspraak heeft de rechtbank eveneens overwogen dat, aangezien in die zaak sprake was van een EAB ter uitvoering van een reeds opgelegde straf, ook was voldaan aan de effectieve rechterlijke bescherming zoals bedoeld in punt 75 van het arrest OG en PI.
Dit EAB is echter uitgevaardigd met het oog op strafvervolging. De rechtbank beschikt niet over informatie waaruit blijkt dat ook ten aanzien van een dergelijk EAB is voldaan aan de effectieve rechterlijke bescherming zoals bedoeld in punt 75 van het arrest OG en PI. Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank daartoe niet voldoende dat het nationale aanhoudingsbevel is uitgevaardigd door een (onderzoeks)rechter en dat daarna de raadkamer van de Belgische rechtbank een beschikking heeft gewezen omtrent (de wijze van tenuitvoerlegging van) de voorlopige hechtenis van de opgeëiste persoon.
De rechtbank is – na beraad in raadkamer – tot de conclusie gekomen dat de behandeling van het EAB dient te worden aangehouden om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de volgende vraag voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
Kan de door het Parket van de procureur des Konings Antwerpen (afdeling Turnhout) genomen beslissing om een vervolgings-EAB uit te vaardigen en met name de evenredigheid van die beslissing in België het voorwerp uitmaken van “een beroep in rechte dat volledig voldoet aan de vereisten die voortvloeien uit een effectieve rechterlijke bescherming” zoals bedoeld in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie?
3.2
Nadere informatie verstrekt
De Substituut procureur des Konings, verbonden aan het Parket van de procureur des Konings Antwerpen, afdeling Turnhout, heeft bij twee e-mails van 14 september 2021 in antwoord op de vraag van de rechtbank de volgende informatie verstrekt:
E-mail I:
“In antwoord op onderstaande e-mail inzake dhr. [opgeëiste persoon] , kan ik u meedelen dat er geen hoger beroep mogelijk is tegen een beslissing van het openbaar ministerie om een EAB uit te vaardigen.
Het behoort tot de algemene taak van het openbaar ministerie om vonnissen uit te voeren. De grondslag van het EAB in kwestie betreft een beschikking van de raadkamer, ons onderzoeksgerecht.”
E-mail II:
Aanvullend op onderstaande e-mail kan ik nog opmerken dat het EAB werd uitgevaardigd in uitvoering van een beslissing van de raadkamer die dhr. [opgeëiste persoon] naar de correctionele rechtbank verwees en zijn hechtenis bevestigde. Ter grondslag van deze beschikking van de raadkamer, ligt een beslissing van een andere gerechtelijke autoriteit, de onderzoeksrechter die een aanhoudingsmandaat uitvaardigde.
Ten overvloede verwijs ik nogmaals expliciet naar het feit dat dhr. [opgeëiste persoon]vervolgens ontvluchtis van het elektronisch toezicht zoals opgelegd door onze rechterlijke autoriteit (raadkamer).
Dit werd reeds uiteengezet in vak F van het EAB. Ik voeg ter info het proces-verbaal van ontvluchting toe.
Tegen de beslissing van het openbaar ministerie om een EAB uit te vaardigen is, zoals ik reeds meldde, geen beroep mogelijk, doch de zaak ten gronde maakt het voorwerp uit van een tegensprekelijk debat ter terechtzitting. Tegen het tussen te komen vonnis, staan ook rechtsmiddelen open.
Bovendien merk ik nog op dat de persoon die gearresteerd wordt naar aanleiding van een door het OM uitgevaardigd EAB, in het kader van een overleveringsprocedure wordt voorgeleid voor de onderzoeksrechter, waarna de raadkamer vervolgens zal beslissen over de definitieve tenuitvoerlegging. Tegen deze beschikking van de raadkamer kan de betrokkene beroep aantekenen bij de KI van het Hof van Beroep te Antwerpen.
3.3
Standpunten ter zitting 21 september 2021
Raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat op grond van de bij de e-mails van 14 september 2021 verstrekte informatie moet worden geconcludeerd dat de procedure in België niet voldoet aan de effectieve rechterlijke bescherming zoals bedoeld in punt 75 van het arrest OG en PI en dat de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering ex artikel 23 OLW. Daartoe heeft zij het volgende aangevoerd.
Tegen de beslissing van het Belgische Openbaar Ministerie om een EAB uit te vaardigen is geen beroep mogelijk. De Belgische officier van justitie is partijdig door de beslissing de opgeëiste persoon te vervolgen. Dat de Belgische raadkamer de voorlopige hechtenis van de opgeëiste persoon heeft omgezet naar elektronische detentie, waaruit hij is ontvlucht, maakt het Belgische Openbaar Ministerie niet minder, maar eerder meer, partijdig. De voorgeleiding voor de Belgische onderzoeksrechter en de raadkamerbeslissing die in de e-mails van 14 september 2021 worden beschreven, zijn niets meer dan een toets op de nationale procedure voor voorlopige hechtenis en dus niet een beroep tegen de uitvaardiging van het EAB.
Officier van justitie
De officier van justitie stelt dat er op grond van de bij de e-mails van 14 september 2021 verstrekte informatie een nieuwe situatie is ontstaan. De procedure in Belgische raadkamer kan niet worden aangemerkt als een procedure bedoeld in het arrest ZB [3] . In die zaak was immers sprake van een Belgisch EAB dat zag op een op tegenspraak gewezen vonnis.
De vraag moet worden beantwoord of er sprake is van effectieve rechterlijke bescherming tegen het uitvaardigen van het EAB. Uit de verstrekte informatie blijkt dat er in België geen beroep kan worden ingesteld tegen het uitvaardigen van het EAB. Wel blijken er andere mogelijkheden te zijn voor de opgeëiste persoon om zich te verweren tegen het uitvaardigen van het EAB. Er is op dit punt echter nog niet voldoende informatie.
In het licht van het arrest OG en PI is ook nadere informatie nodig om de onafhankelijkheid van het Belgische Openbaar Ministerie te toetsen. De officier van justitie maakt uit door haar verricht onderzoek op dat de Belgische Minister van Justitie een positief injunctierecht heeft en het Belgische Openbaar Ministerie (de Procureur des Konings) opdrachten kan geven. Zij verzoekt de rechtbank ook op dat punt nader onderzoek te doen en op basis van nadere informatie een oordeel te geven over de onafhankelijkheid van het Belgische Openbaar Ministerie.
3.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals ter zitting verzocht door de officier van justitie, nader onderzoek te doen op het punt van de onafhankelijkheid van de Belgische officier van justitie. De rechtbank verwijst naar de overwegingen in de tussenuitspraak, zoals hiervoor onder 3.1 weergegeven.
Over het vereiste van ‘effectieve rechterlijke bescherming’ overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie over het dubbele niveau van bescherming volgt “dat een persoon tegen wie met het oog op strafvervolging een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, vóór zijn overlevering aan de uitvaardigende lidstaat een effectieve rechterlijke bescherming moet kunnen genieten op ten minste één van de twee in die rechtspraak vereiste beschermingsniveaus” (HvJ EU 10 maart 2021, C-648/20 PPU, ECLI:EU:C:2021:187 (
Svishtov Regional Prosecutor’s Office), punt 47). Aan die voorwaarde is in dit geval voldaan. Het
nationaleaanhoudingsbevel is immers uitgevaardigd door een rechter (en zelfs bevestigd door een andere rechter).
Nu de beslissing over de uitvaardiging van het
EABis genomen door een Procureur des Konings, deel uitmakend van het Belgische openbaar ministerie, moet tegen die beslissing een “beroep in rechte” in de zin van
OG en PI, punt 75 openstaan.
Uit de aanvullende informatie verstrekt bij de e-mails van 14 september 2021 blijkt dat er geen
afzonderlijkberoep is tegen de beslissing tot uitvaardiging van het EAB en de evenredigheid daarvan. Wel blijkt uit die aanvullende informatie dat “de zaak ten gronde (...) het voorwerp uit[maakt] van een tegensprekelijk debat ter terechtzitting. Tegen het tussen te komen vonnis, staan ook rechtsmiddelen open”.
Deze mededeling kan zo worden gelezen dat de opgeëiste persoon zich na zijn overlevering ter terechtzitting kan beroepen op de onrechtmatigheid van de beslissing tot uitvaardiging van het EAB en dat de zittingsrechter zich daarover zal buigen.
Als deze lezing niet wordt gevolgd en er vanuit wordt gegaan dat het Belgische recht in geen enkele mogelijkheid voorziet om de rechtmatigheid van de uitvaardiging van het EAB bij de rechter te betwisten, dan geldt dat België op grond van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) verplicht is om te voorzien in een daadwerkelijke voorziening in rechte.
In dit verband heeft het Hof van Justitie het volgende geoordeeld:
“Wanneer het procesrecht van de uitvaardigende lidstaat niet voorziet in een afzonderlijke beroepsmogelijkheid om de voorwaarden voor de uitvaardiging van het Europees aanhoudingsbevel en de evenredigheid ervan te laten toetsen door een rechterlijke instantie, noch vóór of gelijktijdig met de vaststelling van dit aanhoudingsbevel noch erna, moet kaderbesluit 2002/584, gelezen tegen de achtergrond van het door artikel 47 van het Handvest gewaarborgde recht op effectieve rechterlijke bescherming, bijgevolg aldus worden uitgelegd dat een rechter die later in de strafprocedure, ná de overlevering van de gezochte persoon, uitspraak moet doen, de voorwaarden voor de uitvaardiging van het aanhoudingsbevel incidenteel moet kunnen toetsen wanneer de geldigheid van dit bevel bij hem wordt betwist” (HvJ EU 13 januari 2021, C-414/20 PPU, ECLI:EU:2021:4 (MM), punt 72).
Met name als het mogelijk is om na de overlevering de voortzetting van de voorlopige hechtenis bij de rechter in de uitvaardigende lidstaat te betwisten en als bij die betwisting de onrechtmatigheid van de beslissing tot uitvaardiging van een EAB wordt aangevoerd, dan moet de rechter in de uitvaardigende lidstaat zich bevoegd verklaren om te toetsen of het EAB rechtsgeldig is uitgevaardigd (HvJ 13 januari 2021, C-414/20 PPU, ECLI:EU:2021:4 (
MM), punt 73).
De rechtbank gaat er vanuit dat de opgeëiste persoon na overlevering zijn voortgezette voorlopige hechtenis zal kunnen betwisten, bij de zittingsrechter of in raadkamer. Bij die rechter zal hij dan ook zijn eventuele bezwaren tegen de rechtmatigheid van de uitvaardiging van het EAB kunnen aanvoeren en die rechter is op grond van het Unierecht gehouden om de rechtmatigheid van het EAB te toetsen. Zo bezien, is voorzien in effectieve rechterlijke bescherming tegen de beslissing tot uitvaardiging van een EAB. Dat deze bescherming pas kan worden ingeroepen ná overlevering, is niet van belang, omdat op het niveau van de nationale beslissing al rechterlijke bescherming is geboden vóór de overlevering.
Het voorgaande maakt dat de uitvaardiging van het EAB door het Parket van de procureur des Konings in dit geval niet problematisch is in het licht van de Europese jurisprudentie en de daarin bepaalde vereisten. Het verweer op dit punt wordt mitsdien verworpen.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel, op 10 mei 2021 uitgevaardigd door onderzoeksrechter I. Caes bij de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 21, te weten:
racketeering en afpersing.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De procureur des Konings heeft bij brief van 2 juli 2021 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake dé toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese ,Unie (2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:3243) ten aanzien van zeven Belgische detentiecentra, waar sprake is van ‘grondslapers’, een reëel gevaar aangenomen dat gedetineerden daar onmenselijk of vernederend worden behandeld.
In aanvullende informatie van 20 juli 2021 van de Belgische autoriteiten staat – voor zover hier relevant – dat de opgeëiste persoon wordt geplaatst in de gevangenis in Antwerpen en dat hij alleen op een cel van 9 m² (inclusief sanitair) wordt geplaatst.
De raadsvrouw heeft op dit punt geen verweer gevoerd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat met de aanvullende informatie het reële gevaar op schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) is weggenomen, zodat de overlevering kan worden toegestaan.
De rechtbank overweegt dat uit de aanvullende informatie volgt dat de opgeëiste persoon in één van de zeven detentie-instellingen wordt geplaatst ten aanzien waarvan een reëel gevaar is aangenomen dat gedetineerden daar onmenselijk of vernederend worden behandeld.
De rechtbank is echter van oordeel dat de inhoud van de genoemde aanvullende informatie voor de opgeëiste persoon een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden in de gevangenis in Antwerpen uitsluit, nu is toegezegd dat hij alleen op een cel van 9 m² (inclusief sanitair) wordt geplaatst. De detentieomstandigheden vormen daarom geen beletsel voor overlevering. Artikel 11 van de OLW staat niet aan de weg aan het toestaan van de verzochte overlevering.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Parket van de procureur des Konings Antwerpen – afdeling Turnhout (België).
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en C.W.M. Giesen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 september 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.De beslistermijn kan maar één keer met 30 dagen worden verlengd op grond van artikel 22, derde lid, OLW. Deze verlenging was dus eigenlijk niet nodig en ook overbodig. De rechtbank heeft namelijk binnen de eenmaal met 30 dagen verlengde beslistermijn van – in totaal – 90 dagen uitspraak gedaan.
2.Arrest van 27 mei 2019 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (C-508/18 en C-82/19 PPU, ECLI:EU:C:2019:456).
3.Arrest van 12 december 2019 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (C627/19 PPU, ECLI:EU:C:2019:1079 ).