ECLI:NL:RBAMS:2022:4876

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
17 augustus 2022
Zaaknummer
13/7520221-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en evenredigheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 juni 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de rechtbank van eerste aanleg van Namen, België. De opgeëiste persoon, geboren in Marokko, werd verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de vordering behandeld op zittingen op 17 maart en 2 juni 2022, waarbij de identiteit van de opgeëiste persoon werd vastgesteld en de detentieomstandigheden in België werden beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de overlevering niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon, waaronder gezondheidsproblemen en een lopende behandeling voor verslaving. De rechtbank oordeelde dat de Belgische autoriteiten voldoende garanties hadden gegeven met betrekking tot de detentieomstandigheden en dat er geen weigeringsgronden waren op basis van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan, waarbij werd opgemerkt dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/7520221-19
RK nummer: 20/2700
Datum uitspraak: 16 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 juni 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 september 2019 door de rechtbank van eerste aanleg van Namen, afdeling Dinant (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
verblijvende op het adres:
[Verblijfadres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 17 maart 2022
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 maart 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. L.A. Sjadijeva, advocaat te Rotterdam.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd aangehouden in afwachting van het antwoord van de Belgische autoriteiten over de terugkeergarantie.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen, waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dit betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.
Zitting 2 juni 2022
De behandeling van de zaak is op 2 juni 2022 met toestemming van de advocaat en officier van justitie voortgezet in de stand waarin het onderzoek zich bevond ten tijde van de schorsing op
17 maart 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is wederom bijgestaan door zijn raadsvrouw.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel per verstek door de onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg van Namen, afdeling Dinant (België).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek in verband met het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond.
De onschuldbewering kan reeds om die reden niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft op 25 maart 2022 het bericht van de federale overheidsdienst justitie in Brussel van 24 maart 2022 doorgestuurd, met daarin de volgende garantie:
“Met verwijzing naar uw bericht van 18.03.2022, deel ik u mee dat de machtiging wordt verleend met het oog op het geven van de terugkeergarantie aan de bevoegde Nederlandse gerechtelijke autoriteit, in het kader van de overlevering van de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] ingevolge van het aan Nederland toegezonden Europees aanhoudingsbevel.
De garantie dient door de uitvaardigende gerechtelijke autoriteit zelf te worden verstrekt. De hierna volgende bewoordingen zijn daarbij aanbevolen:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar van de door u overgeleverde onderdaan of ingezetene, in casu de onderdaan.
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoonnaar [de rechtbank begrijpt: Nederland]
zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ). Na de terugkeer kan de Belgische vrijheidsbenemende straf of maatregel worden aangepast.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd nu het EAB betrekking heeft op een strafbaar feit dat gedeeltelijk op Nederlands grondgebied zou zijn gepleegd. Uit de verklaring van de medeverdachte blijkt dat de opgeëiste persoon en zijn medeverdachten vanuit Nederland naar België zijn gereisd. De medeverdachte verklaart immers dat de opgeëiste persoon in Rotterdam was en dat hij vanuit daar met iemand naar België wilde rijden. Verder blijkt ook uit de uitgelezen Nokia telefoon van een medeverdachte dat er vanuit Nederland naar België is gereden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 13 OLW in deze zaak niet van toepassing is omdat uit de feitomschrijving niet blijkt dat het feit ook op Nederlands grondgebied is gepleegd. Dat een Nederlandse auto is gebruikt of iemand na de strafbare feiten over de grens is gegaan, betekent niet dat het strafbare feit in Nederland is gepleegd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 13 OLW in deze zaak niet van toepassing is nu uit de feitomschrijving, zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB, niet blijkt dat het feit waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied is gepleegd. Wat de raadsvrouw heeft aangevoerd, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank heeft verder ook geen andere aanknopingspunten waaruit blijkt dat het strafbare feit uit het EAB (deels) op Nederlands grondgebied heeft plaatsgevonden. De rechtbank verwerpt het verweer.

8.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden in België

Bij uitspraak van 22 juni 2021 [1] heeft de rechtbank in een andere zaak geconcludeerd dat in België een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers, waardoor de minimale persoonlijke ruimte van 3m2 in een meerpersoonscel niet meer is gewaarborgd. Dat reële gevaar bestaat ook wanneer sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waar hiervan sprake is, zijn: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
De rechtbank stelt vast dat bij brief van 9 september 2021, afkomstig van de Directeur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, te Brussel de volgende algemene detentiegarantie is gegeven:
“Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel:
- De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
- De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.”
Eerder in deze brief is ten aanzien van gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt:
“Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waarin dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.”
In haar uitspraak van 7 oktober 2021 [2] heeft de rechtbank overwogen dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van 9 september 2021 in elke overleveringszaak geldig is, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd. Om die reden is het niet noodzakelijk dat voor elke individuele opgeëiste persoon een detentiegarantie wordt opgevraagd.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in de algemene detentiegarantie. [3] De rechtbank is van oordeel dat het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling, dat zij ten aanzien van voornoemde penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen.

9.Evenredigheid; artikel 11 OLW

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat overlevering van de opgeëiste persoon niet evenredig is gelet op zijn persoonlijke omstandigheden. De opgeëiste persoon heeft een slechte medische gezondheid. Zo heeft hij een cyste in zijn longen waarvoor hij maandelijks naar het ziekenhuis moet en heeft hij astma. Ook is de opgeëiste persoon bezig met de behandeling van zijn heroïneverslaving. Zo heeft hij onlangs een overeenkomst gesloten met een verslavingskliniek voor een behandeling. Hij staat nu op een wachtlijst en kan dus binnenkort worden opgenomen voor een behandeling.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. De afweging om een EAB uit te vaardigen is voorbehouden aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Wanneer de Belgische autoriteiten andere mogelijkheden hadden gezien dan overlevering van de opgeëiste persoon, hadden ze die mogelijkheden ingezet. De opgeëiste persoon kan toestemming geven om de medische gegevens door te geven aan de Belgische autoriteiten zodat zij rekening kunnen houden met zijn gezondheid in geval van overlevering.
Oordeel van de rechtbank
In lijn met eerdere uitspraken van deze rechtbank moet voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid worden gemaakt tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid in een concreet geval.
Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheid tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken. Daarbij is het in beginsel aan de uitvaardigende autoriteit om de evenredigheid van het uitvaardigen van een EAB te toetsen. Om die reden kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB slechts onder uitzonderlijke omstandigheden slagen. [4] Zulke uitzonderlijke omstandigheden doen zich in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank niet voor.
De gezondheid van de opgeëiste persoon kan een rol spelen in het kader van de feitelijke overlevering. De officier van justitie kan bij de feitelijke overlevering rekening houden met medische kwesties in het kader van artikel 35 OLW. De gezondheid van de opgeëiste persoon vormt in beginsel echter geen beletsel voor de toelaatbaarheid van de overlevering.
Dit betekent dat de rechtbank geen aanleiding ziet om aan het EAB geen gevolg te geven op deze grond.

10.Het recht op family life

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich verder op het standpunt gesteld dat overlevering een schending oplevert van het recht op
family lifedat voortvloeit uit artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Na eventuele overlevering zou familie van de opgeëiste persoon hem niet kunnen bezoeken.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie voert aan dat het beroep op
familylife geen reden is om de overlevering te weigeren. Het is vaste jurisprudentie dat overlevering een gerechtvaardigde inbreuk oplevert.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat overlevering van de opgeëiste persoon aan België een beperking van zijn recht op eerbiediging van zijn familie- en gezinsleven in de zin van artikel 7 Handvest van de grondrechten van de EU (Handvest) en artikel 8 EVRM, oplevert. De rechtbank is echter van oordeel dat overlevering, gelet op artikel 52, eerste lid, Handvest, een toegestane beperking is van de uitoefening van het hiervoor genoemde recht. Vanwege de tijdelijke aard van de beperking, is de verhouding tussen de belangen die overlevering beoogt te dienen en de beperking in de uitoefening van het recht op familie- en gezinsleven van de opgeëiste persoon, niet onevenredig. Alleen in uitzonderlijke omstandigheden zal het familie- en gezinsleven van een opgeëiste persoon zwaarder wegen dan het legitieme doel dat met zijn overlevering wordt nagestreefd. Deze bijzondere omstandigheden doen zich hier echter niet voor. De beperking in de uitoefening van het recht op “family-life” zoals neergelegd in artikel 7 van het Handvest, levert daarom geen beletsel op voor overlevering.

11.Artikel 36 OLW

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich ten slotte op het standpunt gesteld dat de overlevering geweigerd moet worden nu de opgeëiste persoon nog een openstaande strafzaak heeft in Nederland.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie voert aan dat die omstandigheid, geen grond vormt voor weigering van de overlevering.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat dit verweer niet slaagt. De rechtbank kan de overlevering niet weigeren omdat in Nederland nog een andere strafvervolging tegen de opgeëiste persoon loopt. De openstaande Nederlandse strafzaak ziet op een belemmering voor de feitelijke overlevering waarover op grond van artikel 36 OLW pas door de officier van justitie wordt beslist nadat de rechtbank heeft geoordeeld dat overlevering kan worden toegestaan. Ook dit verweer wordt verworpen.

12.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, moet de overlevering worden toegestaan.

13.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

14.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de rechtbank van eerste aanleg van Namen, afdeling Dinant (België) voor het feit zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 22 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3243.
2.Rechtbank Amsterdam 7 oktober 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5759.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank van 1 maart 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203.