ECLI:NL:RBAMS:2022:4808

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
13/751092-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan Polen op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten en verjaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 juli 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering is ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die in Polen wordt verdacht van strafbare feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de termijn van 90 dagen voor het beslissen op het overleveringsverzoek is verstreken, wat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet kan verlengen en dat er geen grondslag meer bestaat voor overleveringsdetentie.

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld en vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zijn opgenomen in de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, omdat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. De rechtbank heeft ook de garantie van de Poolse autoriteiten beoordeeld en vastgesteld dat deze voldoende is.

De rechtbank heeft verder overwogen dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan, ondanks dat er in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het recht op een eerlijk proces. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering van de opgeëiste persoon kan worden toegestaan, omdat aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander is voldaan en er geen andere belemmeringen zijn voor de overlevering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751092-14
RK nummer: 19/7329
Datum uitspraak: 19 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 december 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 juni 2011 door
the District Court in Wroclaw(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 juli 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. Mcgivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T.P. van der Eerden, advocaat te Rotterdam, waarnemend voor zijn kantoorgenoot mr. M.M.A.J. Goris, tevens advocaat te Rotterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor overleveringsdetentie.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
Decision passed by the Regional Court Wroclaw-
Śródmieście of 18 October 2010, reference number V Kp 1975/10, V Ko 276/11, on temporary detention of the suspect for 14 days from detention date.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aan de hand van overgelegde e-mail berichten en een vertaalde brief van de advocaat van de opgeëiste persoon in Polen aangevoerd dat er recente ontwikkelingen zijn waardoor een vrijwillig verschijnen van de opgeëiste persoon bij de Poolse autoriteiten inmiddels tot de mogelijkheden behoort. Het EAB is in dat geval niet meer noodzakelijk. Er is tevens door de advocaat in Polen bij de Poolse justitiële autoriteiten een verzoek gedaan het EAB in te trekken. Gelet op de antwoorden van Poolse officier van justitie is de kans hierop aanzienlijk. De behandeling van het overleveringsverzoek moet worden aangehouden, teneinde de bevestiging van de intrekking van het EAB af te wachten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich tegen inwilliging van het aanhoudingsverzoek verzet. Er is kort geleden nog aanvullende informatie binnengekomen waaruit blijkt dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de overlevering nog steeds wenst. Het overleveringsverzoek zoals dat er nu ligt, blijft van kracht.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB niet is ingetrokken. Daarnaast is op 22 juli 2022 een terugkeergarantie door de Poolse autoriteiten verstrekt. Uit deze stukken alsmede uit de informatie die de raadsman op zitting heeft aangedragen blijkt niet dat de Poolse justitiële autoriteiten de overlevering van de opgeëiste persoon niet meer wensen. Het verweer van de raadsman biedt dan ook geen aanleiding de zaak aan te houden, nu op het voorliggende EAB dient te worden beslist.

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit in onderdeel E.2 van het EAB niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft niet de Nederlandse, maar wel de Poolse nationaliteit. Dat betekent dat hij, om in aanmerking te komen voor een terugkeergarantie van de Poolse autoriteiten als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW, moet voldoen aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, die in artikel 6, derde lid, van de OLW zijn neergelegd:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. vervolgingsmogelijkheid in Nederland voor de feiten die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag liggen;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank een duurzaam verblijfsrecht als burger van de Europese Unie niet hoeft te worden aangetoond door middel van overlegging van een verblijfsdocument; dit kan ook met het aantonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan.
Standpunt van de raadsman
De opgeëiste persoon kan gelijk gesteld worden met een Nederlander. Ter onderbouwing van het standpunt dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad, heeft de raadsman de volgende stukken overgelegd:
  • Uittreksel Basisregistratie Personen (BRP);
  • Printversie verzekeringsbericht van Mijn Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) met arbeidsgeschiedenis, waaruit blijkt hoeveel uren de opgeëiste persoon over de jaren 2013 tot en met 2021 per jaar in Nederland heeft gewerkt;
  • Verklaring geregistreerd inkomen van de belastingdienst over de jaren 2016 – 2021;
  • Jaaropgaven over de jaren 2016-2021;
  • Loonstroken over de periode januari 2022 tot en met 10 juni 2022;
  • Werkgeversverklaringen;
  • Een afschrift van de zorgpas van zorgverzekering [naam zorgverzekering] ;
  • Afschrijvingen van de rekening door de zorgverzekering betreffende de periode oktober 2016 tot en met mei 2022;
  • Een huurcontract en aankondiging van een huurverhoging met ingang van 1 juli 2022;
  • Huurafschrijvingen van een [bankrekening] betreffende de periode oktober 2016 tot en met juni 2022.
Deze stukken zijn door de raadsman ruim twee weken voorafgaand aan de zitting bij de rechtbank ingediend en zijn voorzien van een index en een conclusie.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling is voldaan. Op basis van de door de raadsman overgelegde stukken kan de opgeëiste persoon worden gelijkgesteld met een Nederlander omdat hij gedurende een periode van 5 jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
Oordeel van de rechtbank
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op grond van de door de raadsman overgelegde stukken voldoende is komen vast te staan dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad.
Nu de opgeëiste persoon voldoet aan de eerste voorwaarde, heeft Nederland, gelet op artikel 7, derde lid jo. artikel 86b van het Wetboek van strafrecht (Sr), rechtsmacht voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen.
Uit de brief van 20 juni 2022 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) blijkt tot slot dat ten aanzien van de opgeëiste persoon de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland zal verliezen ten gevolge van een hem na overlevering op te leggen straf of maatregel.
Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat is voldaan aan de hiervoor genoemde voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander.
De overlevering van de opgeëiste persoon kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Regional Court in Wroclaw , III Penal Department(Polen) heeft op 22 juni 2022 de volgende garantie gegeven:
The Regional Court in Wroclaw III Penal Department in response to the letter of 20-06-2022, in accordance with the Polish Code of Criminal Procedure guarantee that in case the wanted person [opgeëiste persoon] , dob. [geboortedag] .1974 in [geboorteplaats] , is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence in Poland, it will be allowed to enforce this sentence in the Netherlands (pursuant to the European Framework Decision 2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, sub f, OLW; verjaring

Het feit dat in onderdeel E van het EAB onder punt III is omschreven, ziet op het telen en verkopen van cannabis. Op dit strafbare feit staat in Nederland twee jaren gevangenisstraf als strafmaximum gesteld, zodat voor dit feit, conform artikel 70, eerste lid en onder 2, Sr een verjaringstermijn geldt van zes jaren. Het uitvaardigen van een nationaal aanhoudingsbevel op 18 oktober 2010 kan worden aangemerkt als een stuitingshandeling. Dit betekent dat, conform artikel 72, tweede lid, Sr, een maximale verjaringstermijn geldt van twaalf jaren die, conform artikel 71, eerste lid, Sr, is aangevangen in november 2006. De rechtbank stelt vast dat daarmee ten aanzien van de vervolging voor dit feit sprake is van een voltooide verjaring.
Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW staat daarom in beginsel aan overlevering van de opgeëiste persoon in de weg, met dien verstande dat dit artikel een facultatief karakter heeft.
De rechtbank ziet redenen om af te zien van toepassing van deze weigeringsgrond en vindt daarbij redengevend dat in Polen de vervolging voor dit feit nog niet is verjaard en het feit geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde heeft. Het feit is begaan in Polen door een onderdaan van Polen. Daar komt bij dat de overlevering voor de overige feiten al toelaatbaar wordt geacht. Verder overweegt de rechtbank dat het in het belang van de opgeëiste persoon is dat hem geen dreigende strafvervolging in Polen boven het hoofd blijft hangen. Zolang de strafvervolging voor dit feit immers niet is verjaard naar het recht van Polen, zou, bij weigering van de overlevering op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW de opgeëiste persoon, wanneer hij gebruik maakt van zijn recht op vrij verkeer binnen de EU, rekening moeten houden met de mogelijkheid van overlevering ter vervolging van dit feit vanuit een andere lidstaat.

7.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]

8.Evenredigheid

De raadsman heeft betoogd dat overlevering van de opgeëiste persoon aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor de hem verweten gedragingen onevenredig bezwarend is en daarom moet worden geweigerd. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de opgeëiste persoon al sinds 2008 in Nederland woont en werkt en nooit is gevlucht vanwege een Poolse strafvervolging. De strafbare feiten zoals in het EAB omschreven, zouden zien op de jaren 2006 en 2007, inmiddels meer dan vijftien jaar geleden. Daar komt bij dat de opgeëiste persoon met behulp van zijn Poolse advocaat al ruim zeven jaar probeert om met de Poolse justitiële autoriteiten afspraken te maken over een verhoor, maar dat dit bij gebrek aan een eerdere reactie van de Poolse justitiële autoriteiten pas sinds kort voor mogelijk wordt gehouden.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman op grond van het volgende.
In lijn met eerdere uitspraken van de rechtbank moet voor de vraag of de overlevering (on)evenredig is een onderscheid gemaakt worden tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid in een concreet geval. Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit 2002/584/JBZ (hierna: Kaderbesluit), gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken. Daarbij is het in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om de evenredigheid van het uitvaardigen van een EAB te toetsen. Gelet hierop kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB slechts onder uitzonderlijke omstandigheden slagen. [3] Hoewel de rechtbank oog heeft voor de persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon is naar het oordeel van de rechtbank van zulke bijzondere omstandigheden in het onderhavige geval niet gebleken.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 3 en 11 Opiumwet en 2, 5, 6 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Wroclaw(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en S.H.M. Helder, rechters,
in tegenwoordigheid van V.J.G. van der Want, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 19 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
2.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
3.zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank van 1 maart 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203