ECLI:NL:RBAMS:2022:4213

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
13/751807-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot de identiteit en strafbaarheid van de opgeëiste persoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 juli 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Bydgoszcz, Polen. De vordering is ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1985, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De zaak is behandeld op een openbare zitting waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de resterende straf van de opgeëiste persoon, zoals vermeld in het EAB, één jaar bedraagt. Er was enige onduidelijkheid over de vermelding van '1 jaar en 4', wat door de verdediging als een schrijffout werd aangeduid. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de correcte resterende straf één jaar is, zoals ook blijkt uit het originele Poolstalige EAB. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering beoordeeld aan de hand van de eisen van de Overleveringswet (OLW) en vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan.

De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen individueel reëel gevaar bestaat voor schending van het recht op een eerlijk proces in Polen, ondanks eerder vastgestelde structurele gebreken in de Poolse rechtsorde. Gezien het feit dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW, heeft de rechtbank besloten de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen toe te staan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751807-21
RK nummer: 21/5834
Datum uitspraak: 14 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 oktober 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 juli 2021 door
the Regional Court in Bydgoszcz, III Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 november 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft op grond van artikel 22, derde lid, OLW, de beslistermijn met 30 dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen en voorts op grond van art 22, vierde lid, OLW met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
De rechtbank heeft het onderzoek op 30 november 2021 geschorst voor onbepaalde tijd in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie naar aanleiding van de verwijzingsbeslissing van 14 september 2021 met kenmerk: ECLI:NL:RBAMS:2021:5052.
Op 29 maart 2022 is de opgeëiste persoon in vrijheid gesteld, aangezien de (verlengde) beslistermijn op 23 maart 2022 is verstreken en niet tijdig is verlengd, zodat ook de overleveringsdetentie niet is verlengd.
De rechtbank heeft het onderzoek hervat op de openbare zitting van 30 juni 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de (verlengde) termijn waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor overleveringsdetentie.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een:
(1)
decision of the district court in Tuchola dated May 10, 2019, files reference number II Kp 115/19, on application of a temporary arrest for the period of 14 days from the date of detention with reference to [opgeëiste persoon], to the case of the District Public Prosecutor’s Office in Tuchola files reference number PR Ds. 149.2019.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Tevens wordt in het EAB melding gemaakt van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis:
(2)
judgement of the district court in Świecie of the VII local criminal division based in Tuchola dated June 4, 2014, files reference number VII K 116/14.
In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft gesteld dat het EAB ongenoegzaam is. Hij heeft erop gewezen dat gesproken wordt, ook door de opgeëiste persoon, over één jaar vrijheidsstraf. Zowel in het EAB als in het A-formulier staat echter bij de resterende straf vermeld: “1 jaar en 4”. Dat zou een schrijffout kunnen zijn, maar het is van belang dat duidelijk is waarvoor de overlevering wordt gevraagd, zodat hierover vragen moeten worden gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, aldus de raadsman.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB leidend is en dat een vermoedelijke fout in het A-formulier daar niet aan kan afdoen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat zowel in het (vertaalde) EAB als in het (Engelstalige) A-Formulier bij de opgelegde straf een vrijheidsstraf van één jaar is vermeld, en bij de resterende straf melding wordt gemaakt van: “
1 year 4”. Omdat de resterende straf uiteraard niet hoger kan zijn dan de opgelegde straf heeft de rechtbank in raadkamer het originele Poolstalige EAB geraadpleegd en geconstateerd dat zowel bij de opgelegde straf als bij de resterende straf melding wordt gemaakt van een vrijheidsstraf van één jaar (respectievelijk
1 rokuen
1 rok). Kennelijk betreft “
1 year 4” dus een verschrijving. Nadere informatie daarover acht de rechtbank niet noodzakelijk.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Voor zover het EAB strekt tot vervolging kan overlevering in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
Voor zover het EAB strekt tot tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf kan overlevering in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
(1)
diefstal door twee of meer verenigde personen;
(2)
mishandeling.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

Voor zover het EAB strekt tot vervolging overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
Nu namens de opgeëiste persoon geen elementen zijn aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 300 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan
the Regional Court in Bydgoszcz, III Criminal Division(Polen).
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en W.B. van Bockel, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.. Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
2.. Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (