ECLI:NL:RBAMS:2022:4210

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
13/751011-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot de identiteit en verblijfsrecht van de opgeëiste persoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 juli 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Circuit Court in Poznań, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, werd beschuldigd van strafbare feiten en de rechtbank moest beoordelen of aan de voorwaarden voor overlevering was voldaan. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateerde van 22 januari 2019, met aanvullingen in september 2019. Tijdens de zitting op 24 september 2019 werd de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en werd de termijn voor uitspraak verlengd. De rechtbank heeft in eerdere tussenuitspaken, waaronder die van 8 oktober 2019, de grondslag en inhoud van het EAB beoordeeld en vastgesteld dat er geen zwaarwegende gronden waren om de overlevering te weigeren.

Op 30 juni 2022 vond een vervolg zitting plaats, waarbij de rechtbank opnieuw de identiteit van de opgeëiste persoon en zijn verblijfsrecht in Nederland onderzocht. De verdediging stelde dat de opgeëiste persoon sinds 14 november 2017 rechtmatig in Nederland verbleef, maar de rechtbank concludeerde dat niet was aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verbleef, wat een vereiste is voor gelijkstelling met een Nederlander. De rechtbank oordeelde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering, aangezien het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en er geen individuele risico's waren voor een eerlijk proces in Polen. De rechtbank besloot uiteindelijk de overlevering toe te staan en de afgifte van een in beslag genomen voertuig aan de Poolse autoriteiten te bevelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751011-19
RK nummer: 19/752
Datum uitspraak: 14 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 januari 2019 (aangevuld op 18 september 2019) en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 november 2018 door de
Circuit Court in Poznań(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1970,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 24 september 2019
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 september 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Schreudering, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW (oud) uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen. De rechtbank heeft voorts de gevangenhouding bevolen en deze geschorst tot de (eind)uitspraak.
Bij tussenuitspraak van 8 oktober 2019 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend en geschorst voor onbepaalde tijd teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen zodat de rechtbank kan beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat specifiek de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en dus dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast.
Zitting 30 juni 2022
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen, in gewijzigde samenstelling voortgezet op de openbare zitting van 30 juni 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon heeft zich wederom doen bijstaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak 8 oktober 2019

De rechtbank verwijst naar de tussenuitspraak van 8 oktober 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:8637), waarin zij de grondslag en inhoud van het EAB en de strafbaarheid van de feiten heeft beoordeeld. De overwegingen van de rechtbank met betrekking tot deze onderwerpen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd, met dien verstande dat de verwijzing naar de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW (oud) zijn neergelegd moet worden gelezen als een verwijzing naar de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW (nieuw) zijn neergelegd.
In de tussenuitspraak is reeds geoordeeld dat moet worden afgezien van toepassing van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW (oud). De rechtbank komt op grond van de thans geldende wettekst tot dezelfde conclusie. Zij overweegt daartoe als volgt. Het EAB heeft betrekking op een feit dat geacht moet worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren. Gelet op de ratio van deze facultatieve weigeringsgrond en de in de tussenuitspraak vermelde argumenten van de officier van justitie, vormt de omstandigheid dat het feit geacht wordt gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

4.De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan worden toegestaan indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan drie vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon heeft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. hij kan in Nederland worden vervolgd voor het feit dat aan het EAB ten grondslag ligt;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger niet hoeft te worden aangetoond door middel van overlegging van een verblijfsdocument; dit kan ook met het aantonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan.
Op de vorige zitting heeft de verdediging nog niet met stukken kunnen aantonen dat de opgeëiste persoon minimaal vijf jaren in Nederland verblijft. De schorsing van het onderzoek heeft de verdediging de gelegenheid geboden dergelijke documenten alsnog aan de rechtbank te doen toekomen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft te kennen gegeven dat hij geen aanvullende stukken heeft kunnen overleggen, omdat hij sinds de laatste zitting geen contact meer heeft gehad met de opgeëiste persoon. De oorzaak hiervan was dat de opgeëiste persoon last had van depressies, hetgeen inmiddels is gediagnosticeerd als een bipolaire stoornis, ten gevolge waarvan hij zich onttrekt aan contacten, aldus de raadsman. De raadsman persisteert wel bij het verzoek om gelijkstelling met een Nederlander. De IND heeft weliswaar laten weten dat de opgeëiste persoon sinds 14 november 2017 verblijfsrecht heeft, maar uit de informatiestaat SKDB blijkt dat hij 15 jaar eerder in Nederland was.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is aangetoond dat de opgeëiste persoon langer in Nederland verblijft dan sinds 14 november 2017, zijnde de door de IND genoemde datum. Zij acht nadere bevraging van de IND of het verkrijgen van een terugkeergarantie dan ook niet nodig.
Het oordeel van de rechtbank
Uit informatie van de IND blijkt dat de opgeëiste persoon, na een eerder verblijf, sinds 14 november 2017 weer in Nederland verblijft. Daarnaast blijkt uit een uittreksel van de Kamer van Koophandel dat sinds 21 november 2017 een eenmanszaak van de opgeëiste persoon is geregistreerd, te weten een klusbedrijf. Hiermee is echter niet aangetoond dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft, zodat niet is voldaan aan de eerste voorwaarde. Aan toetsing van de tweede en de derde voorwaarde komt de rechtbank dan ook niet toe.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
Nu namens de opgeëiste persoon geen elementen zijn aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.
Daaruit volgt dat de afgifte van het in beslag genomen voorwerp aan de uitvaardigende justitiële autoriteit kan worden bevolen.

7.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 321 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7, 13, 49 en 50 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Circuit Court in Poznań(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde afgifte van de in beslag genomen bestelauto, merk Ford Transit, kleur blauw, kenteken [kentekennummer] aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en W.B. van Bockel, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.. Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
2.. Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (