In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 juli 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Circuit Court in Poznań, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, werd beschuldigd van strafbare feiten en de rechtbank moest beoordelen of aan de voorwaarden voor overlevering was voldaan. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateerde van 22 januari 2019, met aanvullingen in september 2019. Tijdens de zitting op 24 september 2019 werd de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en werd de termijn voor uitspraak verlengd. De rechtbank heeft in eerdere tussenuitspaken, waaronder die van 8 oktober 2019, de grondslag en inhoud van het EAB beoordeeld en vastgesteld dat er geen zwaarwegende gronden waren om de overlevering te weigeren.
Op 30 juni 2022 vond een vervolg zitting plaats, waarbij de rechtbank opnieuw de identiteit van de opgeëiste persoon en zijn verblijfsrecht in Nederland onderzocht. De verdediging stelde dat de opgeëiste persoon sinds 14 november 2017 rechtmatig in Nederland verbleef, maar de rechtbank concludeerde dat niet was aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verbleef, wat een vereiste is voor gelijkstelling met een Nederlander. De rechtbank oordeelde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering, aangezien het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en er geen individuele risico's waren voor een eerlijk proces in Polen. De rechtbank besloot uiteindelijk de overlevering toe te staan en de afgifte van een in beslag genomen voertuig aan de Poolse autoriteiten te bevelen.