ECLI:NL:RBAMS:2022:3856

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
13/335020-21 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor belaging en identiteitsfraude met een gevangenisstraf en taakstraf

Op 6 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 28-jarige man, die werd beschuldigd van belaging en identiteitsfraude. De man werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uur. De feiten vonden plaats tussen 29 oktober 2021 en 1 januari 2022, waarbij de man een vrouw via verschillende social media kanalen belaagde en haar identiteit misbruikte door accounts aan te maken op haar naam. De rechtbank oordeelde dat de belaging en identiteitsfraude bewezen konden worden, mede op basis van de aangifte van het slachtoffer en de verstuurde berichten. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er sprake was van eendaadse samenloop, en stelde vast dat de feiten wezenlijk verschillende verwijten opleverden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en zijn psychische toestand, die in mindere mate toerekeningsvatbaarheid met zich meebracht. De opgelegde straffen zijn bedoeld om de verdachte te weerhouden van toekomstig delictgedrag en om hem te begeleiden naar een betere gedragsverandering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/335020-21 (Promis)
Parketnummer vordering tul: 13/133877-21
Datum uitspraak: 6 juli 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 juni 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Modder en van wat verdachte en zijn raadsman mr. C.J.J. Kwint naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in de periode van
29 oktober 2021 tot en met 1 januari 2022 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. belaging van [slachtoffer] , door haar via verschillende social media kanalen en/of accounts
77 berichten te sturen, waarin hij haar bedreigt;
2. opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van [slachtoffer] gebruiken door social media accounts aan te maken op haar naam met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en/of haar identiteit te verhelen en/of misbruiken, waardoor enig nadeel kan ontstaan.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 tenlastegelegde belaging en de onder 2 tenlastegelegde identiteitsfraude kunnen worden bewezen. Daarbij baseert zij zich op de aangifte, de klacht van aangeefster en de in het dossier opgenomen berichten die zijn verstuurd door verdachte via verschillende social media accounts, waaronder een Facebook account op naam van aangeefster. Ten aanzien van het
onder 2 tenlastegelegde heeft de officier van justitie opgemerkt dat de door verdachte gebruikte foto van aangeefster een biometrisch persoonsgegeven als bedoeld in artikel 231a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) betreft, zodat dit deel van de tenlastelegging niet kan worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde geen bewijsverweren gevoerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank over het onder 1 en 2 tenlastegelegde
De rechtbank is van oordeel dat de onder 1 tenlastegelegde belaging en de onder 2 tenlastegelegde identiteitsfraude kunnen worden bewezen, zoals hierna in rubriek 4 opgenomen in de bewezenverklaring. Gelet op het standpunt van de officier van justitie, in samenhang met de ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte over deze feiten en omdat geen verweer is gevoerd ten aanzien van het bewijs, behoeft dit oordeel geen nadere motivering en volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen.

4.Bewezenverklaring

Verwerping beroep op eendaadse samenloop
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, Sr. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de door verdachte gepleegde identiteitsfraude volgt uit de feitelijke handelingen die in de belaging zijn geïncorporeerd. Daarnaast beogen beide strafbaarstellingen de persoonlijke levenssfeer te beschermen.
De rechtbank verwerp dit verweer en overweegt daartoe als volgt. De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde gedragingen van verdachte niet het in de rechtspraak van de Hoge Raad vereiste samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat verdachte daarvan in wezen één verwijt kan worden gemaakt [1] . De rechtbank is van oordeel dat de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten wezenlijk verschillende verwijten opleveren, omdat de door verdachte verstuurde berichten grotendeels hebben plaatsgevonden zonder gebruik van het door hem op naam van aangeefster aangemaakte Facebook account, terwijl deze identiteitsfraude ook los van de belaging had kunnen plaatsvinden. De strekking van beide strafbepalingen loopt bovendien meer dan enigszins uiteen, omdat artikel 285b Sr zich richt op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van personen, terwijl artikel 231b Sr het rechtsbelang van maatschappelijk vertrouwen in identificerende, niet zijnde biometrische persoonsgegevens beoogt te beschermen.
De rechtbank vindt – op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat – bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 29 oktober 2021 tot en met 1 januari 2022 te Amsterdam, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door voornoemde [slachtoffer] via verschillende social media accounts
77 berichten te sturen, waarin hij voornoemde [slachtoffer] bedreigt met de woorden "who are you spreading your legs for this weekeind? Slut. I will not let anyone have you so if i ever find out I'd be reeeally careful if i were you, cause i will track you down. This won't end pretty for either of us so don't get too comfortable" en "I'll ruin your life for what you did (and DIDN'T)" en "You'll never escape me after the games you played with me. And if destroying you is the only way to get close to you again I'll do just that", met het oogmerk voornoemde [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen;
2.
in de periode van 29 oktober 2021 tot en met 1 januari 2022 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander, te weten de naam van [slachtoffer] , heeft gebruikt, door deze persoonsgegevens ter beschikking te stellen aan Facebook, ten behoeve van het aanmaken van een social media account op naam van voornoemde [slachtoffer] , met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen of de identiteit van de ander te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregel

7.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk en een proeftijd van drie jaren, met de oplegging van de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden. De officier van justitie heeft gevorderd deze voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Ook heeft de officier van justitie gevorderd een taakstraf op te leggen van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis voor het geval dat verdachte de taakstraf niet (naar behoren) verricht.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte de maatregel strekkende tot vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38v Sr op te leggen in de vorm van een contactverbod met het slachtoffer voor de maximale duur van vijf jaren, waarbij iedere keer dat verdachte de maatregel overtreedt een vervangende hechtenis van veertien dagen geldt, tot een maximum van zes maanden. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij een bewezenverklaring de aan een (deels) voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht niet dadelijk uitvoerbaar te verklaren, omdat geen sprake is van een geweldsmisdrijf. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de GGZ Reclassering Inforsa in het reclasseringsadvies van 14 juni 2022 niet heeft onderbouwd waarom het risico op letselschade als hoog wordt ingeschat, terwijl de gedragsdeskundigen in de pro Justitiarapportages van 17 en 31 mei 2022 het risico op geweld als laag beoordelen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van het slachtoffer gedurende een periode van twee maanden. Verdachte heeft via verschillende social media accounts veelvuldig – soms meerdere keren per dag – bedreigende en zeer indringende berichten naar het slachtoffer gestuurd. Een dergelijke stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer raakt de persoon en het welbevinden van het slachtoffer. Uit de aangifte van het slachtoffer blijkt ook dat zij de handelswijze van verdachte heeft ervaren als zeer angstaanjagend, dat verdachte haar al drie jaar in zijn greep heeft en dat zij niet meer kan genieten van het leven. Verdachte is al twee keer eerder veroordeeld voor belaging van hetzelfde slachtoffer, maar is desondanks doorgegaan met het zoeken van contact. Hij heeft zich hierbij niets aangetrokken van het effect dat zijn handelen heeft op het slachtoffer. Dit neemt de rechtbank hem zeer kwalijk.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan identiteitsfraude, hetgeen verlies van vertrouwen veroorzaakt bij degene van wiens identiteit misbruik is gemaakt en ten overstaan van wie die valse gegevens kunnen worden gebruikt. In de onderhavige strafzaak is het nadeel voor het slachtoffer gelukkig beperkt gebleven omdat er geen schadelijke contacten met anderen uit zijn voortgevloeid.
Toerekeningsvatbaarheid verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de pro Justitia rapportages van 17 mei 2022, opgesteld door GZ-psycholoog G.M. Jansen en van 31 mei 2022, opgesteld door psychiater in opleiding C. Lozano Parra, onder supervisie van psychiater R.A. Graaff. De psycholoog heeft gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis in de zin van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met vermijdende trekken. De psychiater heeft gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met gemengde trekken, overwegend vermijdende trekken en narcistische trekken. Volgens de deskundigen was hiervan ook ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten sprake. De deskundigen hebben geadviseerd verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten en hem de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusies over. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd als gevolg van zijn stoornis zodat de feiten hem in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van 8 april 2022 van verdachte. Daaruit volgt dat verdachte voor de eerdere belaging van het hetzelfde slachtoffer tweemaal is veroordeeld tot gedeeltelijk onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen. Ten tijde van de onderhavige feiten liep hij in een proeftijd. Deze veroordelingen zijn onherroepelijk. De eerdere veroordelingen en contactverboden hebben verdachte er blijkbaar niet van weerhouden opnieuw hetzelfde slachtoffer op ingrijpende wijze te belagen. Dit heeft naar het oordeel van de rechtbank een sterk strafverzwarend effect.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van de pro Justitia rapportages van 17 mei 2022 en van 31 mei 2022. De deskundigen schatten het risico op terugval in belaging van het slachtoffer zonder behandeling in als matig tot hoog. Om het recidiverisico op belaging te verminderen wordt – kort gezegd – geadviseerd om bij een bewezenverklaring in het kader van de aan een (deels) voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden een ambulante behandeling gericht op afname van de persoonlijkheidsproblematiek bij een forensische polikliniek zoals De Waag op te leggen. Daarnaast wordt van belang geacht de beschermende factoren, zoals een dagbesteding en uitbreiding van een sociaal netwerk, te versterken. De psychiater heeft in het bijzonder gerapporteerd dat verdachte zich meer open lijkt te stellen naar professionals uit de GGZ en dat wordt verwacht dat verdachte – ondanks eerdere weigering om mee te werken – nu wel de behandeling aan zal kunnen gaan.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de rapportage van 14 juni 2022 van de
GGZ Reclassering Inforsa. Daaruit volgt dat het risico op recidive als hoog wordt ingeschat omdat er, ondanks eerdere veroordelingen en contactverboden, sprake is van aanhoudend delictgedrag tegen hetzelfde slachtoffer. Ook het risico op letselschade en op onttrekking worden als hoog ingeschat. Desondanks is sinds de laatste detentieperiode een kentering in het gedrag van verdachte waarneembaar en houdt hij zich sinds de laatste schorsing aan het contactverbod en de meldplichtafspraken. Verdachte heeft zicht op werk, is bezig met het verstevigen van zijn familiebanden en staat open voor behandeling bij De Waag. Hoewel de reclassering zijn houding en denkwijze over het slachtoffer nog steeds zorgelijk vindt, wordt geadviseerd om bij een bewezenverklaring een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden in de vorm van een meldplicht, ambulante behandeling, contactverbod en meewerken aan dagbesteding. De reclassering merkt in de rapportage op dat zij dit ziet als een laatste mogelijkheid om binnen een drangkader aan gedragsverandering te werken. Tot slot wordt geadviseerd deze voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De op te leggen straffen
Alles afwegend komt de rechtbank tot het volgende oordeel. De ernst van de feiten en de recidive rechtvaardigt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In het advies van de reclassering en de gedragsdeskundigen en gelet op hetgeen ter terechtzitting is besproken ziet de rechtbank aanleiding een deel van deze straf in voorwaardelijke vorm op te leggen. De rechtbank vindt de strafdreiging die uitgaat van een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met de oplegging van bijzondere voorwaarden noodzakelijk om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw, met name in de belagingssituatie met het slachtoffer, strafbare feiten te plegen. Vanwege de ernst van de gepleegde feiten zal de rechtbank hierbij een proeftijd van drie jaren stellen. De rechtbank vindt daarom de vordering van de officier van justitie passend en legt aan verdachte op een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk en een proeftijd van drie jaren met de bijzondere voorwaarden zoals hierna in onder 11 geformuleerd en een taakstraf van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis voor het geval dat verdachte de taakstraf niet (naar behoren) verricht.
De rechtbank zal, anders dan door de officier van justitie gevorderd, de aan de voorwaardelijke gevangenisstraf verbonden voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht niet dadelijk uitvoerbaar verklaren, omdat de onder 1 bewezenverklaarde belaging – gelet op de rechtspraak van de Hoge Raad [2] – niet een ‘geweldsmisdrijf’ als bedoeld in artikel 14e, eerste lid, Sr oplevert.
Vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank legt tot slot aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr op. Deze maatregel bestaat uit een contactverbod, inhoudende dat verdachte gedurende drie jaren op geen enkele wijze direct of indirect contact mag opnemen met slachtoffer [slachtoffer] . Om deze maatregel kracht bij te zetten, geldt iedere keer dat verdachte de maatregel overtreedt een vervangende hechtenis van veertien dagen, tot een maximum van zes maanden. De rechtbank beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich strafbaar althans belastend zal gedragen jegens het slachtoffer.

8.Beslag

Onder verdachte zijn in het onderzoek naar het onder 1 en 2 tenlastegelegde waarvan hij werd verdacht de volgende telefoons in beslag genomen:
- Apple iPhone 7, zwart (g6138303);
- Samsung, zwart (g6138304);
- Apple iPhone 7, wit (g6138305);
- Apple iPhone XS, wit (g6138308).
Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe.
Teruggave aan verdachte
Omdat niet vaststaat met welke telefoon(s) de bewezenverklaarde feiten zijn begaan, is de rechtbank van oordeel dat alle telefoons moeten worden teruggegeven aan verdachte.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij vonnis van 15 september 2021 heeft de politierechter in de rechtbank Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/133877-21 verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan één maand voorwaardelijk. Ten aanzien van deze voorwaardelijke straf is de proeftijd op drie jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft op 14 maart 2022 de vordering ingediend tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf. De raadsman heeft verzocht in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf te geven, te gelasten dat verdachte een taakstraf van 120 uren moet verrichten.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel te gelasten. Gelet op de op te leggen straf zoals onder 7 in dit vonnis toegelicht, zal de rechtbank in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf te geven, gelasten dat verdachte een taakstraf van 120 uren moet verrichten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 38v, 38w, 57, 231b en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
1.
belaging;
2.
opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen of de identiteit van een ander te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 6 (zes) maandenen beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, te weten
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- zich binnen 5 dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij de Reclassering Inforsa op het adres Vlaardingenlaan 5 in Amsterdam. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
- zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrisch toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met [slachtoffer] , geboren op
[geboortedatum] , heeft of zoekt zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
- meewerkt aan het verrichten van dagbesteding, indien dit door de reclassering wordt geïndiceerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen.
Legt op de
maatregeldat de veroordeelde voor de duur van
3 (drie) jarenop
geen enkele wijze - direct of indirect - contactzal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
14 (veertien) dagenvoor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan, tot een maximum van 6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich belastend zal gedragen jegens een bepaald persoon, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, Sr, dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Gelast de
teruggave aan [verdachte]van:
- Apple iPhone 7, zwart (g6138303);
- Samsung, zwart (g6138304);
- Apple iPhone 7, wit (g6138305);
- Apple iPhone XS, wit (g6138308).
Gelast de
tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 15 september 2021 van deze rechtbank in de zaak met parketnummer 13/335020-21, namelijk 1 (één) maand en bepaalt dat de gevangenisstraf zal worden vervangen door een
taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. J. Thomas en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Tal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juli 2022.

Voetnoten

1.Hoge Raad 29 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:1028, r.o. 3.3.
2.Hoge Raad 2 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:336, r.o. 2.4.