ECLI:NL:RBAMS:2022:3808

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
13/067616-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse rechtsstaat en procesrechten

Op 2 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Szczecin, Polen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 21 maart 2022 en betreft een vrijheidsstraf van 3 jaar en 3 maanden, waarvan nog 2 jaar, 7 maanden en 26 dagen resteert. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1992, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de openbare zitting op 19 mei 2022 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en zijn recht op verdediging besproken.

De raadsman van de opgeëiste persoon voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de procedure in hoger beroep in Polen. De rechtbank oordeelde echter dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten in Polen had kunnen uitoefenen, aangezien hij een advocaat had gemachtigd. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een weigeringsgrond op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft ook de zorgen over de Poolse rechtsstaat en de onafhankelijkheid van de rechters in Polen overwogen. Hoewel er structurele gebreken in de Poolse rechtsorde zijn vastgesteld, was er geen bewijs dat deze gebreken een individueel reëel gevaar voor de opgeëiste persoon met zich meebrachten. De rechtbank besloot dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/067616-22
RK nummer: 22/1923
Datum uitspraak: 2 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 september 2021 door
the Regional Court in Szczecin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 mei 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat te Breda, die de zaak heeft overgenomen van mr. A. Timorason, advocaat te Amsterdam.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van
the final and non-appealable judgement of the Regional Court in Szczecin(Polen)
of 1 October 2019 (referentie: III K 152/17), reversed with the judgement of the Court of Appeal of Szczecin(Polen)
dated 5 November 2020(referentie: II Aka 156/20).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaar en 3 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 2 jaar, 7 maanden en 26 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Het arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig is geweest bij de procedure in hoger beroep. Het is onduidelijk of zich één van de omstandigheden onder a tot en met d van artikel 12 OLW voordoet. Er kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat een gemachtigd advocaat aanwezig was tijdens het proces. De opgeëiste persoon heeft tijdens de voorgeleiding van enkele minuten een verklaring afgelegd, maar hij weet niet wat de implicaties zijn van een specifieke machtiging van een advocaat. Er kan daarom niet worden gesproken van een juridisch gemachtigde advocaat. In de uitspraak van 14 oktober 2021 heeft deze rechtbank in een vergelijkbare situatie geoordeeld dat geen van de omstandigheden die genoemd zijn in sub a tot en met d van artikel 12 OLW zich voordoet. [1] In deze uitspraak heeft de rechtbank alsnog de overlevering toegestaan en afgezien van weigering op grond van artikel 12 OLW, maar in deze zaak is er geen reden om de overlevering alsnog toe te staan. De opgeëiste persoon is niet geïnformeerd door zijn advocaat over het hoger beroep en hij had geen gegevens van zijn advocaat. Er is in dit geval dus geen sprake van het stilzwijgend afstand doen van verdedigingsrechten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft hiertegen aangevoerd dat uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon bij een aantal zittingen bij de rechtbank in eerste aanleg aanwezig is geweest. De advocaat van de opgeëiste persoon is in hoger beroep gegaan. Uit de stukken blijkt duidelijk dat de opgeëiste persoon zijn advocaat heeft gemachtigd, voor zowel de behandeling in eerste aanleg als de behandeling van de zaak in hoger beroep. Dit heeft de opgeëiste persoon immers tijdens het verhoor verklaard. Deze rechtbank heeft in meerdere uitspraken geoordeeld dat het de verantwoordelijkheid van de opgeëiste persoon is om het contact met een advocaat te onderhouden. De conclusie is dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten in Polen heeft kunnen uitoefenen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank leidt uit het bovenstaande af dat in het arrest in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en over de aard en de duur van de opgelegde uitspraak, waarbij sprake is geweest van een zekere beoordelingsbevoegdheid van de rechterlijke instantie in hoger beroep. Gelet op de arresten Tupikas [2] en Zdziaszek [3] van het Hof van Justitie van de Europese Unie dient in dit geval alleen voor de procedure in hoger beroep te worden onderzocht of artikel 12 OLW van toepassing is.
In onderdeel d) van het EAB staat aangegeven dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig is geweest bij het proces dat tot voornoemd arrest heeft geleid, maar dat de opgeëiste persoon een advocaat heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren en dat die advocaat ook zijn verdediging heeft gevoerd tijdens de zitting in hoger beroep bij
the Court of Appeal of Szczecin(Polen) op 5 november 2020. Ter zitting van 19 mei 2022 heeft de opgeëiste persoon tegenover deze rechtbank bevestigd dat hij hoger beroep wilde instellen en zijn advocaat hoger beroep heeft ingesteld en dat de opgeëiste persoon het hier mee eens was. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Artikel 11 OLW: Poolse rechtsstaat

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Bij het
court of appeal in Szczecin(Polen) werken vier rechters die door de KRS zijn benoemd. [4] Een rechter binnen deze formatie is gedetacheerd vanuit het ministerie van justitie op basis van criteria die niet bekend zijn en de detachering kan op elk moment worden beëindigd. Deze rechters zijn allen benoemd voordat de zaak van de opgeëiste persoon is behandeld, dus dat betekent dat er specifiek voor de zaak van de opgeëiste persoon een reëel concreet gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces. Uitgezocht moet worden welke rechters zich hebben bemoeid met de zaak van de opgeëiste persoon, omdat deze situatie leidt tot zorgen. Om die reden zou de zaak moeten worden aangehouden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit dat de betreffende rechters zijn benoemd op voorstel van een orgaan als de KRS, niet volstaat als grondslag voor weigering van de overlevering. Niet aangetoond is dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
De raadsman heeft geen specifieke elementen aangevoerd die afzonderlijk dan wel in onderlinge samenhang beschouwd doen vermoeden dat de structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van de strafzaken van de opgeëiste persoon. Het enkele noemen van vier namen van rechters die door de KRS zijn benoemd, is daarvoor onvoldoende. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
De rechtbank ziet in wat de raadsman ter zitting naar voren heeft gebracht ook geen aanleiding om de zaak aan te houden.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Szczecin(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van V.D. Reinders griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.HvJ EU 10 augustus 2017, C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas).
3.HvJ EU 10 augustus 2017, C-271/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:629 (Zdziaszek).
4.noot griffier: de raadsman noemt een lijst met de nummers en namen van deze vier rechters, maar heeft deze lijst naderhand niet overgelegd.
5.. Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.