ECLI:NL:RBAMS:2022:3803

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
13/066921-22 (EAB III)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot criminele organisatie en illegale wapenhandel

Op 2 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Italië op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 21 maart 2022 en betreft een vrijheidsstraf van 9 jaar, 9 maanden en 5 dagen, waarvan nog 7 jaar, 1 maand en 24 dagen resteert. De opgeëiste persoon, geboren in Albanië, is momenteel gedetineerd in Nederland en heeft de Albanese nationaliteit. Tijdens de openbare zitting op 19 mei 2022 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en zijn aanwezigheid bij eerdere zittingen in Italië erkend.

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld, waarin melding wordt gemaakt van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in wapens. De rechtbank concludeert dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, voldoen aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Italië in overweging genomen en vastgesteld dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke behandeling van de opgeëiste persoon. De verdediging heeft verzocht om uitstel van de feitelijke overlevering vanwege de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat deze beoordeling aan de officier van justitie is voorbehouden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering toe te staan, aangezien het EAB voldoet aan de wettelijke eisen en er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering ervan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken op 2 juni 2022.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/066921-22 (EAB III)
RK nummer: 22/1561
Datum uitspraak: 2 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 maart 2022 door
the Office of the Prosecutor of the Republic attached to the Court of Vercelli(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Albanië) op [geboortedag] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 mei 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P. Figge, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Albanese taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Albanese nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
Judgment n. 99 /2020 - 1208/2019 R.G.G.I.P issued on 9 July 2020 by the Judge for Preliminary Investigations attached to the Court of Vercelli (Italië), partly reviewed by judgment n. 5169/2021 rendered on 15 July 2021 by the Court of Appeal of Turin 3rd Criminal Division - The Court of Cassation with order n. 41739 /2021 declared the appeal inadmissible - irrevocable on 2 March 2022.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 9 jaar, 9 maanden en 5 dagen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 7 jaar, 1 maand en 24 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest van 15 juli 2021.
Dit arrest betreft de feiten zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. De opgeëiste persoon heeft dit bevestigd. Hij is volgens zijn verklaring bij alle zittingen, zowel bij de rechtbank als in hoger beroep, aanwezig geweest.
De opgeëiste persoon en zijn advocaat zijn niet in persoon verschenen bij het proces bij het Hof van Cassatie. In cassatie is de strafzaak is de strafzaak echter niet ten gronde behandeld zodat die daarom niet valt onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [1]
De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van een deel van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit dat deel van de feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1, 6 en 18, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in wapens, munitie en explosieven;
georganiseerde of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft een deel van de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Deze feiten leveren naar Nederlands recht op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

5.Detentieomstandigheden

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken overwogen dat op basis van de algemene omstandigheden in zestien Italiaanse detentiecentra sprake is van een reëel gevaar dat gedetineerden daar onmenselijk of vernederend worden behandeld. [2] Zoals ook in eerdere procedures is gebeurd, heeft het Internationaal Rechtshulp Centrum van het Openbaar Ministerie in deze zaak twee brieven van de Italiaanse autoriteiten van 2 en 4 maart 2020 aan het dossier toegevoegd, op basis waarvan geoordeeld zou kunnen worden dat het gevaar op een met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) strijdige situatie voor de opgeëiste persoon is weggenomen. [3]
Bij brief van 15 maart 2021 heeft het Italiaanse Ministerie van Justitie bevestigd dat de bij brieven van 2 en 4 maart 2020 gegeven garanties nog altijd geldig zijn en ook op de opgeëiste persoon van toepassing zijn.
De rechtbank is van oordeel dat uit deze informatie kan worden afgeleid dat voor de opgeëiste persoon geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zestien detentie-instellingen waar volgens de rechtbank een dergelijk gevaar bestaat. De detentieomstandigheden vormen daarom geen beletsel voor de overlevering.
De rechtbank is verder van oordeel dat het inmiddels voldoende vaststaat dat de brieven van 2 en 4 maart 2020 inhoudende een algemene detentiegarantie in elke overleveringszaak geldig zijn, zoals de Italiaanse autoriteiten in bedoelde brieven hebben bevestigd. De rechtbank acht het niet langer noodzakelijk dat voor elke individuele opgeëiste persoon een bevestiging wordt gevraagd bij de Italiaanse autoriteiten.

6.Artikel 35 OLW

De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de gevraagde overlevering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, en verzocht de feitelijke overlevering uit te stellen in verband met de slechte gezondheid van de opgeëiste persoon.
De officier van justitie heeft gesteld dat de raadsman de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon nader dient te onderbouwen en dat zij, nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan, zal beoordelen of de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon (voorlopig) aan zijn feitelijke overlevering in de weg staat.
De rechtbank overweegt dat, wanneer de rechtbank de overlevering toestaat, de medische situatie van de opgeëiste persoon kan worden beoordeeld in het kader van de feitelijke overlevering op grond van artikel 35, derde lid, OLW. Indien dan zou worden geoordeeld dat sprake is van ernstige humanitaire redenen die aan de feitelijke overlevering in de weg staan, kan die achterwege blijven. Die beoordeling is echter voorbehouden aan de officier van justitie en vormt geen onderdeel van deze procedure.

7.Artikel 36 OLW

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het overleveringsverzoek moet worden afgewezen omdat er tegen de opgeëiste persoon nog strafzaken in Nederland lopen.
De rechtbank is evenals de officier van justitie van oordeel dat in Nederland nog lopende strafzaken ter zake van andere feiten dan die welke aan het EAB ten grondslag liggen geen omstandigheden vormen die tot weigering van het overleveringsverzoek kunnen leiden. De OLW geeft aan de rechtbank niet de bevoegdheid een overlevering te weigeren of om een beslissing met betrekking tot de overlevering aan te houden indien in Nederland nog strafvervolgingen tegen een opgeëiste persoon lopen. Openstaande Nederlandse strafzaken kunnen wel een feitelijke belemmering zijn voor de overlevering waarover op grond van artikel 36 van de OLW de officier van justitie dient te beslissen. De officier van justitie kan in een dergelijk geval de beslissing omtrent de tijd en de plaats van de feitelijke overlevering in beginsel aanhouden.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 26, 27, 54 en 55 Wet Wapens en Munitie en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Office of the Prosecutor of the Republic attached tot he Court of Vercelli(Italië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van V.D. Reinders griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Rechtbank Amsterdam 24 december 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:10053.
3.o.a. Rechtbank Amsterdam 12 maart 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:2039.