3.4Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal nu eerst – ter aanvulling op haar overwegingen onder 3.1 – uiteenzetten wat zij kan vaststellen over wat er zich in de avond van 17 november 2020 en de daaropvolgende nacht heeft afgespeeld. Daarbij zal de rechtbank ingaan op de betrokkenheid van de verdachten bij de dood van [slachtoffer] . Vervolgens zal de rechtbank bespreken of er sprake was van voorbedachte raad, die aanwezig moet zijn indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van moord. Tot slot zal de rechtbank uitleggen hoe de betrokkenheid van verdachte moet worden gekwalificeerd.
De rechtbank stelt allereerst vast dat [medeverdachte 1] in de avond van 17 november 2020 door verdachte naar het feestje aan de [adres] is gebracht. [medeverdachte 2] zat op dat moment ook bij hen in de auto. Nadat verdachte [medeverdachte 1] had afgezet op het feestje, heeft hij [medeverdachte 2] naar huis gebracht (in [adres] ) en is hij vervolgens zelf naar huis gereden.
Later die avond heeft verdachte [medeverdachte 2] op diens verzoek weer thuis opgehaald, terwijl [medeverdachte 1] nog op het feestje was. [medeverdachte 2] stuurde verdachte om 23.01 uur namelijk het volgende bericht via Snapchat:
‘Rij je na mij’,waarop verdachte (om 23.02 uur) bevestigend reageerde.
Om 23.47 uur was de telefoon van [medeverdachte 2] – volgens GPS-coördinaten – in de [adres] . [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 1] rond dat tijdstip kennelijk weer ontmoet. Uit de GPS-coördinaten van de telefoon van [medeverdachte 1] blijkt namelijk dat hij op datzelfde moment in de directe nabijheid van dezelfde locatie is geweest. Dit sluit ook aan bij de Snapchat-berichten die [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] elkaar tussen 23.45 uur en 23.47 uur hebben gestuurd, waarin zij bespreken waar ze elkaar zullen ontmoeten.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte en [medeverdachte 2] elkaar in de avond van 17 november 2020 niet lang na 23.00 uur (weer) hebben ontmoet. Dat is dus nadat [medeverdachte 1] (om 22.56 uur) in de groepschat ‘Brothers’ – waar verdachte en [medeverdachte 2] op dat moment beiden aan deelnemen – vraagt om een ‘pijp’:
‘Broer / Iemand / Breng / Aub / Pijp / Na hier’.In zijn verhoor van 22 april 2021 bij de politie heeft [medeverdachte 1] verklaard dat een ‘pijp’ een vuurwapen is. Daarnaast is algemeen bekend dat met het woord ‘pijp’ in straattaal een vuurwapen wordt bedoeld.
Vlak na deze berichten (het is dan nog steeds 22.56 uur) richt [medeverdachte 1] zich tot ‘ [bijnaam] ’ ( [medeverdachte 2] ) met de tekst:
‘Connect vrouw / Haal een p bij der’. Gelet op het korte tijdsbestek tussen de berichten over de ‘pijp’ en de ‘p’ en het feit dat beide berichten afkomstig zijn van [medeverdachte 1] , gaat de rechtbank ervan uit dat met ‘p’ een vuurwapen werd bedoeld en dat dit ook duidelijk was voor de deelnemers aan de groepschat, onder wie verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
Dat het vuurwapen mogelijk nodig was zodat daarmee iemand kon worden neergeschoten, moet eveneens voor alle deelnemers aan de groepschat duidelijk zijn geweest, mede gelet op het bericht van ‘ [naam account] ’ om 23.01.59 uur in de groepschat (waarbij hij zich tot [medeverdachte 1] richt):
‘Ah bro jij moet niet drukken papi veel te verliezen broski’.
Uit het vervolg van de groepschat en de overige stukken in het dossier blijkt dat (in ieder geval) verdachte en [medeverdachte 2] samen op pad zijn gegaan met het doel een vuurwapen voor [medeverdachte 1] te halen. Volgens de officier van justitie hebben zij een wapen opgehaald in de [adres] , bij de woning van de moeder van [nam vriendin] (in de wijk Kraaiennest). De rechtbank is echter – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat niet voldoende overtuigend kan worden vastgesteld dat verdachte en [medeverdachte 2] daar inderdaad een wapen hebben opgehaald en dat dit het wapen is waarmee [slachtoffer] is neergeschoten.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De groepschat ‘Brothers’ bevat geen bericht(en) waaruit blijkt dat er daadwerkelijk een vuurwapen is gebracht, laat staan door wie. Wel blijkt uit die groepschat dat ook andere – niet geïdentificeerde of niet nader onderzochte – personen mogelijk bereid waren om een vuurwapen voor [medeverdachte 1] te halen. Op het bericht van [medeverdachte 1] om 22.58 uur waarin hij zegt dat ‘ [bijnaam] ’ ( [medeverdachte 2] ) ‘die ding’ (een vuurwapen) moet regelen, reageert deelnemer ‘ [naam account] ’ met de vraag of hij het moet halen. [medeverdachte 1] schrijft vervolgens:
‘Kijken jullie maaarrr / Als t maar snel hier is’.Hierop vraagt ‘ [naam account] ’ nogmaals of hij het moet halen.
Om 23.20 uur is [medeverdachte 1] duidelijk in paniek en stuurt hij de volgende berichten in de groepschat:
‘Broers / Alsjeblieft / Snel / Ik smeek jullie man’.Hierop stuurt [medeverdachte 2] om 23.22 uur het volgende 1-op-1-bericht naar (de onbekend gebleven gebruiker van) het account ‘ [naam account] ’:
‘Eeey / Ga naar daar / Nu / Die man heeft gezeik!!!!’.De mogelijkheid bestaat dat ‘ [naam account] ’ het vuurwapen heeft gebracht waarmee [slachtoffer] is neergeschoten.
Om 23.31 uur stuurt [medeverdachte 2] het volgende bericht naar de gebruiker van het account ‘ [naam account] ’:
‘Waaar s die [naam 7] van p’.De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 2] op dat moment in elk geval nog niet beschikte over een vuurwapen, als wordt aangenomen dat het ook hier over een vuurwapen gaat.
Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet uitsluiten dat één van de andere deelnemers aan de groepschat ‘Brothers’ een vuurwapen naar [medeverdachte 1] heeft gebracht. Evenmin valt uit te sluiten dat het gebruikte vuurwapen is gebracht door een persoon buiten de groepschat ‘Brothers’ (bijvoorbeeld door ‘ [naam account] ’).
Het voorgaande vindt steun in het OVC-gesprek van 5 januari 2021 waarin [medeverdachte 1] tegen zijn vriendin [nam vriendin] zegt:
“Ik heb een ander model geklaard (klinkt als), snap je”. Dit zegt hij vlak voordat hij tegen haar zegt:
“Ik heb wel geschoten daar weet je (…)”. Uit de tekst ‘ik heb een ander model geklaard’ leidt de rechtbank – gelet op de context van het gesprek – af dat [medeverdachte 1] hiermee mogelijk bedoelt te zeggen dat hij met een ander vuurwapen heeft geschoten dan het vuurwapen dat hij eerst voor ogen had, namelijk het vuurwapen dat hij mogelijk bij [nam vriendin] thuis op het adres aan de Kousebandstraat bewaarde, en waar verdachte en [medeverdachte 2] die avond naar op zoek waren.
Ter terechtzitting zijn camerabeelden bekeken die afkomstig zijn van verschillende beveiligingscamera’s in de buurt van de plaats delict. De rechtbank acht deze beelden van voldoende kwaliteit om daarop de na te noemen waarnemingen te kunnen baseren.
Op de camerabeelden is te zien dat [slachtoffer] om 00.02.00 uur in beeld verschijnt, lopende over het Krugerplein vanuit de richting van de Schalk Burgerstraat. Vóór hem loopt een onbekend gebleven man, aangeduid als NN. Te zien is dat NN rechtdoor loopt waar [slachtoffer] rechtsaf slaat. [slachtoffer] blijft stilstaan op de stoep in de nabijheid van het terras van restaurant [naam restaurant] . Vanaf 00.02.27 uur verschijnen – vanuit dezelfde richting als waar [slachtoffer] vandaan kwam – drie personen in beeld, die worden aangeduid als NN1, NN2 en NN3. Zij lopen met doelbewuste tred richting het punt waar [slachtoffer] rechtsaf is gegaan.
Om 00.02.32 uur verschijnt ook NN4 in beeld. Te zien is dat hij een voorwerp in zijn handen houdt dat lijkt op een oplichtend telefoonscherm. NN4 loopt in dezelfde richting als NN1, NN2 en NN3. Het oplichtende voorwerp is zichtbaar tot 00.02.38 uur.
Om 00.02.36 uur is te zien dat NN1, NN2 en NN3 even stil staan op het punt waar [slachtoffer] rechtsaf is gegaan. NN1 kijkt op dat moment om naar NN4, die achter hen loopt. Vervolgens lopen NN1, NN2 en NN3 rond 00.02.38 uur richting [slachtoffer] . NN4 loopt iets verder door dan het punt waarop [slachtoffer] , NN1, NN2 en NN3 rechtsaf zijn geslagen en blijft vervolgens staan. Omstreeks 00.02.48 uur komen NN1, NN2 en NN3 steeds dichter bij [slachtoffer] en lijken zij hem in te sluiten. [slachtoffer] lijkt zich aan de situatie te willen onttrekken, maar slaagt daar niet in. Om 00.02.52 uur gaat het alarmsignaal van een vlakbij geparkeerde scooter af. Te zien is dat NN1, NN2, NN3, NN4 en een andere persoon in dezelfde richting wegrennen en dat [slachtoffer] op de grond valt. Rond 00.03.00 uur rijdt de Volkswagen Polo van verdachte het Krugerplein op, de wegrennende personen tegemoet. Eén van deze personen stapt in de auto; de anderen rennen door. Te zien is dat één van deze personen een voorsprong heeft op de andere twee personen, die vervolgens samen door blijven rennen. Vervolgens rijdt de auto van het Krugerplein weg.
De rechtbank vindt bewezen dat [medeverdachte 1] NN1 is. Daarnaast acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 2] NN4 is. De identiteit van NN2 en NN3 is onbekend gebleven.
De rechtbank zal nu nader ingaan op de rol van verdachte.
Overwegingen ten aanzien van verdachte
Volgens verdachte bedoelde hij met zijn bericht ‘Lees nu pas’, dat hij om 22.58 uur in de groepschat ‘Brothers’ plaatste, dat hij op dat moment begon deel te nemen aan de groepschat. Hij zou daarom de daaraan voorafgaande berichten (waaronder het bericht van [medeverdachte 1] om 22.256 uur met de inhoud ‘Haal een p bij der’) niet hebben gelezen en hij zou niet hebben geweten dat er naar een vuurwapen moest worden gezocht. De rechtbank schuift deze verklaring terzijde en overweegt daartoe het volgende.
Allereerst acht de rechtbank van belang dat verdachte zich minder dan twee minuten nadat [medeverdachte 1] een bericht stuurt over het halen van een ‘p’ (‘pijp’), in de groepschat ‘Brothers’ mengt:
22.56.28: [medeverdachte 1] : ‘Haal een p bij der’
22.56.29: [medeverdachte 1] : ‘Kraaie’
22.56.38: [medeverdachte 1] : ‘Zeg der nu laat ze me baaren’
22.57.45: [medeverdachte 1] : ‘Veel praters broer’
22.57.47: [medeverdachte 1] : ‘Gelijk straffen’
22.58.01: ‘ [naam account] ’: ‘Geregeld of?’
22.58.02: [verdachte] : ‘Yoo’
22.58.02: [medeverdachte 1] : ‘Ben allang geen kleine meer’
22.58.07: [verdachte] : ‘Lees nu pas’
Opvallend is dat de bijdrage van verdachte aan de groepschat ‘Brothers’ op zijn eigen initiatief lijkt plaats te vinden, aangezien in voorafgaande berichten in de groepschat niet naar verdachte wordt gevraagd. De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat verdachte het bericht van [medeverdachte 1] met de tekst ‘Haal een p bij der’ niet zou hebben gelezen, gezien het korte tijdsbestek tussen dit bericht van [medeverdachte 1] en de berichten van verdachte – en het feit dat daar slechts vijf korte berichten tussen zitten. Bovendien wordt ook later in de groepschat nog gerefereerd aan het gebruik van een vuurwapen door [medeverdachte 1] , namelijk in het bericht van 23.01.59 van ‘ [naam account] ’: ‘Ah bro jij moet niet drukken papi veel te verliezen broski’. Dat verdachte dit bericht niet zou hebben gelezen, is niet aannemelijk. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte wist dat er werd gezocht naar een vuurwapen.
Daarnaast is opvallend dat verdachte, zodra [medeverdachte 2] om 22.58.14 uur in de groepschat schrijft ‘ [bijnaam] kom na hier’, om 22.59.57 terugstuurt: ‘Ai ik race nu’. Verdachte gaat dan kennelijk op weg naar [medeverdachte 2] zonder te vragen waarom hij moet komen. Uit het dossier blijkt dat verdachte en [medeverdachte 2] elkaar vervolgens hebben ontmoet en dat zij uiteindelijk allebei ter plaatse waren op de plaats delict: [medeverdachte 2] vlak voor en tijdens het schietincident, verdachte vlak erna.
Gelet op de gelijktijdige deelname van verdachte en [medeverdachte 2] aan de groepschat ‘Brothers’, het uitblijven van vragen van de zijde van verdachte in die groepschat, het direct reageren door verdachte zodra [medeverdachte 2] om zijn komst vraagt en het gezamenlijk optrekken van verdachte en [medeverdachte 2] nadat in de groepschat over een ‘pijp’ wordt gesproken, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte wist dat [medeverdachte 1] kennelijk een probleem had en dat [medeverdachte 2] op zoek was naar een vuurwapen voor [medeverdachte 1] . Desondanks heeft verdachte [medeverdachte 2] op diens verzoek opgehaald en heeft hij [medeverdachte 2] ondersteund tijdens de zoektocht naar een vuurwapen.
Later op de avond, vlak voordat het schietincident plaatsvindt, stuurt [medeverdachte 2] verdachte om 00.02.36 uur een Snapchat-bericht met de inhoud ‘Breng die waggie’. Verdachte stelt geen vragen, weet kennelijk direct waar hij moet zijn en is minder dan een halve minuut later, omstreeks 00.03.00 uur, ter plaatse.
Verdachte heeft op 24 november 2020 bij de politie verklaard dat hij, op het moment dat hij de schoten hoorde, stond geparkeerd op de hoek van de Transvaalstraat met de Cronjéstraat. Verdachte heeft verklaard dat hij van de schoten schrok en dat hij in shock is weggereden.
De politie heeft nader onderzoek gedaan naar deze verklaring en geconcludeerd dat het – gelet op de korte tijdsspanne tussen de rennende personen en het in beeld komen van de auto die door verdachte werd bestuurd – niet aannemelijk is dat verdachte geparkeerd stond op de hoek van de Transvaalstraat met de Cronjéstraat. De verklaring van verdachte wordt weersproken door de volgende onderzoeksresultaten. Uit digitaal onderzoek naar de Volkswagen Polo blijkt dat deze uiterlijk vóór 00.02.45 uur is gestart, terwijl het eerste schot pas om 00.02.51 uur valt. Daarnaast zijn er meerdere reconstructieritten met de auto van verdachte uitgevoerd, waaruit volgt dat het minimaal 9 seconden duurt om van de door verdachte aangegeven parkeerplek te rijden naar de hoek van de Transvaalstraat en de Schalk Burgerstraat, terwijl verdachte al twee seconden na het eerste schot, om 00.02.53 uur, op de Schalk Burgerstraat reed, zoals op de camerabeelden is te zien aan de weerkaatsing van de autolichten in de ruiten. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte is gaan rijden zodra hij om 00.02.36 uur het bericht ‘Breng die waggie’ van [medeverdachte 2] ontving, en niet pas nadat hij de schoten hoorde.
Gelet op hetgeen zij hiervoor heeft overwogen, vindt de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij het bericht ‘Breng die waggie’ niet heeft gelezen, bovendien niet geloofwaardig.
Verdachte heeft ook verklaard dat er na het horen van de schoten iemand bij hem is ingestapt en dat hij vervolgens naar het huis van zijn moeder aan de [adres] is gereden. Daar heeft hij zijn auto geparkeerd en is hij met zijn bijrijder de Vlaardingenlaan in gelopen.
Uit een proces-verbaal van bevindingen waarin camerabeelden worden beschreven, blijkt echter dat verdachte en zijn (onbekend gebleven) bijrijder zijn weggelopen in de richting van de Heemstedestraat. De politie concludeert dat de door verdachte aangegeven looproute niet overeenkomt met de route die hij volgens de camerabeelden heeft afgelegd.
Verdachte heeft op 19 januari 2021 bij de politie verklaard dat hij zijn telefoon vlak na het schietincident heeft weggegooid in de gracht voor de woning van zijn vriendin, die woonachtig is aan de [adres] . Gebleken is echter dat de simkaart van verdachte die op 17 en 18 november 2020 actief was, om 21.08 uur aanstraalde op IJburg (vlakbij de woning van [medeverdachte 2] ) en voor het laatst aanstraalde op
18 november 2020 om 00.37 uur, aan de [adres] . Dat is vlakbij de woning van de moeder van verdachte. Met de officier van justitie gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte zijn telefoon niet heeft weggegooid, maar dat de telefoon is achtergebleven in de woning van zijn moeder.
Op 19 december 2020 hebben verdachte en zijn moeder namelijk een tapgesprek gevoerd
waarin wordt gerefereerd aan een doorzoeking in de woning van de moeder van verdachte.
De moeder van verdachte zegt in dit gesprek tegen verdachte: “Ze zochten je telefoon (…)
En je telefoon lag gewoon in de kast haha”. Verdachte antwoordt daarop dat zijn moeder de telefoon moet weghalen, aangezien zijn vriendin de Snapchat-berichten niet mag zien.
De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verdachte zijn telefoon heeft laten verstoppen om te voorkomen dat (andere) voor hem belastende informatie die in het kader van het onderzoek ‘Esashi’ relevant zou kunnen zijn, naar boven zou komen.
Dat verdachte op meerdere momenten aantoonbaar heeft gelogen over cruciale onderdelen van het dossier, sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat verdachte op de hoogte was van het conflict dat [medeverdachte 1] kennelijk had en het feit dat er vanwege dat conflict een vuurwapen moest worden geregeld. Verdachte had kunnen weten dat er een confrontatie zou gaan plaatsvinden tussen [medeverdachte 1] en de perso(o)n(en) met wie hij een conflict had, waarbij [medeverdachte 1] de beschikking had over een vuurwapen. Uit de omstandigheid dat verdachte desondanks met [medeverdachte 2] op zoek is gegaan naar een vuurwapen en daarna – op een teken van [medeverdachte 2] – met een vluchtauto op de plaats delict is verschenen en een onbekend gebleven persoon heeft geholpen bij de vlucht, blijkt dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er een dodelijk schietincident zou gaan plaatsvinden. Verdachte heeft daarmee voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [slachtoffer] .
Was er sprake van voorbedachte raad?
Moord is doodslag begaan met voorbedachte raad. Voorbedachte raad is een bijzondere kwalificatie waardoor het misdrijf een nog ernstiger karakter aanneemt dan doodslag. Voor een bewezenverklaring van dit bestanddeel is nodig dat komt vast te staan dat het handelen van een verdachte het gevolg is geweest van een tevoren genomen besluit en dat de verdachte tussen het nemen van het besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Daarbij gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van de voorbedachte raad pleiten.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter er niet van te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad pas tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
Mede gezien het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven, leent zich moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker indien de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in wat er voorafgaand aan en tijdens het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de groepschat ‘Brothers’ niet van een vooropgezet plan om [slachtoffer] van het leven te beroven. Zijn naam wordt daarin niet genoemd. Uit de groepschat kan slechts worden afgeleid dat [medeverdachte 1] ruim een uur vóór het neerschieten van [slachtoffer] om een vuurwapen heeft gevraagd en dat diverse personen – waaronder verdachte en mogelijk personen wiens identiteit onbekend is gebleven – vervolgens naar een vuurwapen op zoek zijn gegaan. Verder blijkt uit de groepschat dat verdachte [medeverdachte 2] tijdens deze zoektocht heeft vergezeld. Een contra-indicatie voor de aanname dat [medeverdachte 1] al bij het regelen van het vuurwapen het plan had om [slachtoffer] neer te schieten is dat wanneer ‘ [naam account] ’ in de groepschat schrijft dat [medeverdachte 1] niet moet ‘drukken’, [medeverdachte 1] daarop reageert dat hij zich niet druk moet maken.
Ook los hiervan kan niet worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] een plan had beraamd om [slachtoffer] van het leven te beroven. Hoewel in het doelbewust oplopen naar [slachtoffer] door NN1 ( [medeverdachte 1] ), NN2 en NN3 aanwijzingen zouden kunnen worden gevonden voor een vooropgezet plan, acht de rechtbank – nu overige aanwijzingen voor een dergelijk plan ontbreken – dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat [medeverdachte 1] tevoren het plan had opgevat om [slachtoffer] met het vuurwapen daadwerkelijk van het leven te beroven. De rechtbank kan evenmin vaststellen dat [medeverdachte 1] voorafgaand aan het schieten voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft gehad.
Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat [medeverdachte 1] heeft gehandeld met voorbedachte raad, zal zij hem vrijspreken van de impliciet primair ten laste gelegde moord.
Het neerschieten van [slachtoffer] moet worden gekwalificeerd als doodslag.
Was er sprake van medeplegen dan wel medeplichtigheid?
Aan verdachte is onder 1 primair ten laste gelegd dat hij de ten laste gelegde feiten tezamen en in vereniging met een ander, dan wel alleen heeft gepleegd. Subsidiair is aan verdachte ten laste gelegd: het medeplegen van medeplichtigheid aan medeplegen van moord of doodslag.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet als medepleger van het grondfeit kan worden aangemerkt. Zij overweegt daartoe als volgt.
Om te komen tot een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat is komen vast te staan dat sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking die was gericht op het voltooien (gezamenlijk uitvoeren) van het delict, in dit geval: het neerschieten van [slachtoffer] . Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan of helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol bij het plegen van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank stelt voorop dat [medeverdachte 1] in de groepschat ‘Brothers’ om een vuurwapen heeft gevraagd, maar dat uit die groepschat niet blijkt van een gezamenlijk plan om [slachtoffer] neer te schieten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [medeverdachte 1] NN1 op de camerabeelden is, dat hij [slachtoffer] samen met NN2 en NN3 heeft ingesloten en dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] daarna heeft neergeschoten. Het gezamenlijk insluiten van [slachtoffer] door [medeverdachte 1] , NN2 en NN3 en het – na het schieten door [medeverdachte 1] – gezamenlijk wegrennen, is echter onvoldoende om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] , NN2 en NN3. Daar komt bij dat de identiteit van NN2 en NN3 onbekend is gebleven en dat onduidelijk is of zij in de avond van 17 november 2020 hebben deelgenomen aan de groepschat ‘Brothers’. De rechtbank kan niet vaststellen dat NN2 en NN3 (voor het overige) een zekere materiële en/of intellectuele bijdrage aan feit 1 hebben geleverd en, zo ja, wat die bijdrage behelsde. Evenmin kan de rechtbank vaststellen dat NN2 en NN3 (minst genomen: voorwaardelijk) opzet hebben gehad op het neerschieten van [slachtoffer] door [medeverdachte 1] . Voor zover het medeplegen erin zou hebben bestaan dat [medeverdachte 1] een ander of anderen heeft ingeschakeld om het vuurwapen te regelen, geldt dat een dergelijk handelen in beginsel onder medeplichtigheid moet worden geschaard (het verschaffen van middelen). Omdat voor de rechtbank onduidelijk is gebleven door wie en op welke wijze het vuurwapen uiteindelijk aan [medeverdachte 1] is verschaft, kan de rechtbank niet vaststellen of niettemin sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking.
Hoewel het goed mogelijk is dat NN2, NN3 en/of anderen een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan hetgeen zich heeft afgespeeld, kan de rechtbank – kort gezegd – niet vaststellen dat sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] , NN2, NN3 en/of anderen. [medeverdachte 1] moet daarom als alleen-pleger van doodslag worden aangemerkt.
In het verlengde hiervan kan de rechtbank ook ten aanzien van verdachte niet vaststellen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking die was gericht op het grondfeit, zodat ook hij van het ten laste gelegde medeplegen van de doodslag moet worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte en [medeverdachte 2] samen medeplichtig zijn geweest aan de doodslag. Zij overweegt daartoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige, maar ook dat zijn opzet – al dan niet in voorwaardelijke vorm – was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict). Het opzet van de medeplichtige hoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan. Voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid is voldoende dat de verdachte een bijdrage aan het misdrijf heeft geleverd die het misdrijf daadwerkelijk heeft bevorderd of gemakkelijk heeft gemaakt.
Onder het kopje ‘Overwegingen ten aanzien van verdachte’ heeft de rechtbank reeds overwogen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het gronddelict (de doodslag). Daarnaast had verdachte opzet op zijn handelingen als medeplichtige. De rechtbank leidt dit af uit de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte en [medeverdachte 2] hebben in de avond van 17 november 2020 deelgenomen aan de groepschat ‘Brothers’. Zij wisten dat [medeverdachte 1] een vuurwapen nodig had. [medeverdachte 2] heeft – nadat [medeverdachte 1] om 22.56 uur in de groepschat om een vuurwapen had gevraagd – contact opgenomen met verdachte, die direct naar hem toe is gekomen en met wie hij vervolgens op zoek is gegaan naar een wapen. Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 2] tijdens deze zoektocht actief heeft geprobeerd om met diverse personen in contact te komen. Op enig moment heeft verdachte [medeverdachte 2] kennelijk weer afgezet in de buurt van de [adres] , waar [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] omstreeks 23.50 uur heeft ontmoet. Vervolgens heeft [medeverdachte 2] – toen hij vlak voor het schietincident achter [medeverdachte 1] , NN2 en NN3 liep en vlak voordat zij [slachtoffer] insloten – een bericht gestuurd naar verdachte met daarin de opdracht om met de vluchtauto naar de plaats delict te komen. Dit heeft verdachte vervolgens gedaan. Daar aangekomen heeft hij bovendien een onbekend gebleven persoon geholpen bij de vlucht van de plaats delict.
Verdachte en [medeverdachte 2] hebben – door hun hiervoor omschreven handelingen – een bijdrage aan het misdrijf geleverd die het misdrijf daadwerkelijk heeft bevorderd of gemakkelijk heeft gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte en [medeverdachte 2] hun medeplichtigheidshandelingen in nauwe en bewuste samenwerking met elkaar hebben verricht, zodat de rechtbank bewezen vindt dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van medeplichtigheid aan doodslag.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, kan de rechtbank niet vaststellen dat [slachtoffer] is neergeschoten met een vuurwapen dat door verdachte en [medeverdachte 2] is opgehaald en/of vervoerd en naar [medeverdachte 1] is gebracht. Om die reden zal zij verdachte vrijspreken van feit 2 (het medeplegen van het voorhanden hebben en/of vervoeren van een vuurwapen en munitie).