ECLI:NL:RBAMS:2022:3781

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
13/298190-20 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van medeplichtigheid aan doodslag na schietincident in Amsterdam-Oost

Op 4 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een jonge man, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan doodslag. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond in de nacht van 17 op 18 november 2020 op het Krugerplein in Amsterdam. Het slachtoffer, een 30-jarige man, werd door de schutter van dichtbij tweemaal beschoten en overleed aan zijn verwondingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar was, een gevangenisstraf van vier jaar kreeg opgelegd, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De verdachte had de schutter geholpen door met zijn auto naar de plaats delict te rijden en een onbekend gebleven persoon te helpen bij de vlucht na het schietincident. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het voorhanden hebben en/of vervoeren van een vuurwapen en munitie, maar oordeelde dat hij wel medeplichtig was aan de doodslag. De rechtbank baseerde haar oordeel op de betrokkenheid van de verdachte bij de gebeurtenissen voorafgaand aan het schietincident, waaronder zijn deelname aan een groepschat waarin over het verkrijgen van een vuurwapen werd gesproken. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op de hoogte was van de situatie en de kans op geweld, maar niet dat hij een actieve rol had gespeeld in de uitvoering van de doodslag.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/298190-20 (Promis)
Datum uitspraak: 4 juli 2022
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 3 februari 2021, 23 april 2021, 8 juli 2021, 5 oktober 2021,
22 december 2021, 16 maart 2022 en 2 en 3 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. G. Dankers, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J. Leyten, naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en haar raadsvrouw mr. S. Bijl naar voren hebben gebracht, en van wat mr. J.J.J. Broekhuizen namens de benadeelde partij [benadeelde partij 2] naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Achtergrond van de zaak
In de avond van 17 november 2020 heeft aan de [adres] een feestje plaatsgevonden van de op dat adres woonachtige [naam 1] . Medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) was op dit feest aanwezig. Het latere slachtoffer, [slachtoffer] (hierna ook: [slachtoffer] ) was ook op het feest aanwezig. Na afloop van het feest is hij, op 18 november 2020 kort na middernacht, op het Krugerplein in Amsterdam neergeschoten.
Enkele minuten later kregen verbalisanten de opdracht te gaan naar het Krugerplein in verband met dit schietincident. Hen werd portofonisch meegedeeld dat bij het incident een Volkswagen Polo betrokken was en dat drie jongens waren weggerend in de richting van de Transvaalkade. Toen de verbalisanten kort daarna vanaf de Linnaeusstraat de Transvaalkade opreden, zagen zij twee mannen – die aan het doorgegeven signalement voldeden – in versnelde pas over het trottoir lopen. Zij kwamen uit de richting van het Krugerplein.
De locatie waar de mannen liepen, lag op ongeveer drie tot vijf minuten loopafstand (dan wel ren-afstand) van de plaats delict. Dit kwam overeen met de tijd die sinds de melding was verstreken. De mannen zijn vervolgens aangehouden. Het bleek te gaan om medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ). Beide mannen hadden een versnelde ademhaling en het voorhoofd van [medeverdachte 2] was bezweet.
De bestuurder (en eigenaar) van de Volkswagen Polo was verdachte. Hij is op 22 november 2020 aangehouden. Op de deurgreep van het portier aan de bijrijderskant (aan de binnenzijde) van de auto is DNA aangetroffen van medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ). Hij is aangehouden op 13 april 2021.
Na het schietincident is [slachtoffer] zwaargewond naar het ziekenhuis gebracht. Hij is op
18 november 2020 om 19.20 uur aan zijn verwondingen overleden. Het gebruikte vuurwapen is niet teruggevonden.
Het onderzoek ‘Esashi’ richt zich op de vraag of verdachte en anderen in strafrechtelijke zin betrokken zijn geweest bij de dood van [slachtoffer] . De strafzaak tegen verdachte is gelijktijdig behandeld met de strafzaken tegen bovengenoemde drie medeverdachten.
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op 2 mei 2022 – kort gezegd ten laste gelegd dat:
feit 1
hij zich op of omstreeks 18 november 2020 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op (of doodslag van) [slachtoffer] .
Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als het medeplegen van medeplichtigheid aan medeplegen van deze moord of doodslag;
feit 2
hij in de periode van 17 november 2020 tot en met 18 november 2020 in Amsterdam, samen met één of meer anderen, een vuurwapen van categorie II en/of III en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad en/of heeft vervoerd.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht. Deze tekst geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Enkele vaststellingen vooraf
De rechtbank zal nu eerst een aantal van belang zijnde feiten en omstandigheden weergeven waarover geen discussie bestaat.
Het overlijden van [slachtoffer]
Niet duidelijk is geworden wat het motief is geweest voor het neerschieten van [slachtoffer] . Zijn naam wordt niet genoemd in de (hierna weer te geven) Snapchat groepschat ‘Brothers’, waarin verdachte en zijn medeverdachten onder meer in de avond van 17 november 2020 met elkaar communiceerden. Wel staat vast dat hij met twee kogels is beschoten terwijl hij met zijn rug naar de schutter toe stond.
De kogels zijn waarschijnlijk afgevuurd van een afstand tussen de 25 en 100 centimeter.
is op 18 november 2020 om 19.20 uur overleden aan de gevolgen van één doorschot door de buik.
Forensisch onderzoek
De Volkswagen Polo van verdachte is op 19 november 2020 bemonsterd op onder andere DNA. Van de deurgreep rechtsvoor aan de binnenzijde is een spoor veiliggesteld (SIN: AANE8781NL). Het NFI concludeert dat dit het DNA-profiel betreft van één persoon, te weten: [medeverdachte 3] . Volgens het NFI is het DNA-profiel AANE8781NL#01 meer dan één miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van [medeverdachte 3] , dan wanneer het DNA afkomstig is van een willekeurige niet-verwante persoon.
De handen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn vlak na hun aanhouding bemonsterd met een onderzoeksset schiethanden. Bij [medeverdachte 1] zijn 156 loodhoudende ‘categorie A-deeltjes’ (PbBaSb) aangetroffen. Bij [medeverdachte 2] zijn 6 van dergelijke deeltjes aangetroffen. Daarnaast zijn op de handen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verschillende soorten zogenoemde ‘categorie B-deeltjes’ aangetroffen. Deze onderzoeksresultaten zijn volgens het NFI extreem respectievelijk zeer veel waarschijnlijker wanneer op de handen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] schotresten aanwezig waren dan wanneer er geen schotresten aanwezig waren.
OVC-gesprek tussen [medeverdachte 1] en zijn vriendin [nam vriendin] op 5 januari 2021
Op 5 januari 2021 heeft de vriendin van [medeverdachte 1] , [nam vriendin] (hierna ook: [nam vriendin] ) hem bezocht in de penitentiaire inrichting. Het gesprek tussen hen is opgenomen door middel van een OVC (Opname Vertrouwelijke Communicatie).
In dit gesprek is onder meer het volgende besproken:
[medeverdachte 1] :
ik heb een ander model geklaard (klinkt als), snap je
[medeverdachte 1] :
ik heb wel geschoten daar weet je[nam vriendin] :
mmmm jajaja[medeverdachte 1] :
je weet toch, dus ja, de eerst volgende zitting ga ik het gewoon zeggen, ik heb in de lucht geschoten, je weet toch... zag iedereen wegrennen....Eindstand... Het ging zo snel...[medeverdachte 1] :
Ntv.... Deze man ligt daar... dood (klinkt als) ...ntv... je weet toch[medeverdachte 1] :
dan ga ik ze gewoon zeggen waar die pijp is enzo.... Ntv
Groepschat ‘Brothers’
Telefoons van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn in beslag genomen en onderzocht. In een aantal telefoons is een Snapchat-groepschat genaamd ‘Brothers’ aangetroffen. Op 17 en 18 november 2020 zijn in die groepschat door verschillende accounts berichten uitgewisseld. Ook hebben er in die periode 1-op-1-chatgesprekken plaatsgevonden tussen bepaalde accounts. Het account ‘ [naam account] ’ kan worden toegeschreven aan [medeverdachte 1] . Het account ‘ [naam account] ’ was in gebruik bij verdachte. Zijn bijnaam is ‘ [bijnaam] ’/‘ [bijnaam] ’. Het account ‘ [naam account] ’ kan worden gekoppeld aan [medeverdachte 2] . Zijn bijnaam is ‘ [bijnaam] ’. Het account ‘ [naam account] ’ was in gebruik bij [naam 1] , die op 17 november 2020 een feestje gaf aan de [adres] . Het account ‘ [naam account] ’ kan worden gekoppeld aan [nam vriendin] .
In het vonnis van 4 juli 2022 in de strafzaak tegen [medeverdachte 3] heeft de rechtbank vastgesteld dat [medeverdachte 3] de gebruiker was van het account ‘ [naam account] ’.
Volgens het onderzoeksteam kan het account ‘ [naam account] ’ mogelijk worden toegeschreven aan [naam 2] , het account ‘ [naam account] ’ aan [naam 3] en het account ‘ [naam account] ’ aan [naam 4] . Naar deze personen en hun eventuele betrokkenheid bij het ten laste gelegde is in het onderzoek ‘Esashi’ echter niet danwel slechts ten dele nader onderzoek verricht.
Hierna volgt een letterlijke weergave van de berichten die op 17 en 18 november 2020 zijn verzonden in de groepschat ‘Brothers’ (niet-cursieve tijdstippen) en in 1-op-1-chatgesprekken (cursieve tijdstippen). Daarbij merkt de rechtbank op dat [medeverdachte 1] in de avond van
17 november 2020 door verdachte naar het feest van [naam 1] aan de [adres] is gebracht, waarna verdachte weer naar huis is gegaan. De gesprekken vanaf 22.56 uur vinden dus plaats als [medeverdachte 1] op het feest is, waar op dat moment ook [slachtoffer] aanwezig is.
Berichten verzonden op 17 november 2020
[1-op-1-chat tussen [naam 1] en [medeverdachte 1] ]
18.11.10: [naam 1] : ‘ [adres] ’
22.56.01: [medeverdachte 1] :
‘Broer’
22.56.02: [medeverdachte 1] :
‘Iemand’
22.56.03: [medeverdachte 1] :
‘Breng’
22.56.04: [medeverdachte 1] :
‘Aub’
22.56.04: [medeverdachte 2] :
‘Ahhahahahahahahahahhahahah’
22.56.07: [medeverdachte 1] :
‘Pijp’
22.56.07: [medeverdachte 2] :
‘Ahhahahaha’
22.56.08: [medeverdachte 1] :
‘Na hier’
22.56.09: [medeverdachte 1] :
‘Aub’
22.56.10: [medeverdachte 1] :
‘Doe niet druk’
22.56.13: [medeverdachte 1] :
‘Breng gwn’
22.56.16: [medeverdachte 1] :
‘ [bijnaam] ’
22.56.19: [medeverdachte 1] :
‘Connect vrouw’
22.56.20: [medeverdachte 2] :
‘Yo’
22.56.26: [medeverdachte 2] :
‘Sa no more’
22.56.28: [medeverdachte 1] :
‘Haal een p bij der’
22.56.29: [medeverdachte 1] :
‘Kraaie’
22.56.38: [medeverdachte 1] :
‘Zeg der nu laat ze me baaren’
22.57.45: [medeverdachte 1] :
‘Veel praters broer’
22.57.47: [medeverdachte 1] :
‘Gelijk straffen’
22.58.01: ‘ [naam account] ’:
‘Geregeld of?’
22.58.02: [verdachte] :
‘Yoo’
22.58.02: [medeverdachte 1] :
‘Ben allang geen kleine meer’
22.58.07: [verdachte] :
‘Lees nu pas’
22.58.09: ‘ [naam account] ’:
‘Geregeld’
22.58.10: ‘ [naam account] ’:
‘Of’
22.58.12: ‘ [naam account] ’:
‘???!?’
22.58.13: [medeverdachte 1] :
‘Maken jullie gewn zorgen’
22.58.14: [medeverdachte 2] :
‘ [bijnaam] kom na hier’
22.58.18: [medeverdachte 1] :
‘ [bijnaam] regel die ding gwn’
22.58.20: ‘ [naam account] ’:
‘Miet’
22.58.21: ‘ [naam account] ’:
‘Ik’
22.58.22: ‘ [naam account] ’:
‘Het’
22.58.24: ‘ [naam account] ’:
‘Halen’
22.58.28: [medeverdachte 1] :
‘Veel gedronken ook’
22.58.32: [medeverdachte 1] :
‘Dit vind ik lekker’
22.58.35: [medeverdachte 1] :
‘Kijken jullie maaarrr’
22.58.38: [medeverdachte 1] :
‘Als t maar snel hier is’
22.58.38: ‘ [naam account] ’:
‘Moet’
22.58.39: ‘ [naam account] ’:
‘Ik’
22.58.40: ‘ [naam account] ’:
‘Het’
22.58.41: ‘ [naam account] ’:
‘Halen’
22.58.42: ‘ [naam account] ’:
‘Of niet’
22.58.51: ‘ [naam account] ’:
‘Zeg gewoon ja’
22.59.57: [verdachte] :
‘Ai ik race nu’
[1-op-1-chat tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] ]
23.00.07: [medeverdachte 2] : ‘Yo’
23.01.42: [verdachte] : ‘Si’
23.01.47: [medeverdachte 2] : ‘Rij je na mij’
23.02.39: [verdachte] : ‘Ja’
23.01.45: ‘unsuccessful voice call’, afzender: [medeverdachte 1] , ontvanger: [nam vriendin] .
23.01.59: ‘ [naam account] ’:
‘Ah bro jij moet niet drukken papi veel te verliezen broski’
23.02.17: ‘ [naam account] ’:
‘desnoods word iemand gepayt’
23.02.25: ‘ [naam account] ’:
‘Maar niet jij broski’
23.02.28: [medeverdachte 2] :
‘Vrouw neemt niet op’
23.02.37: [medeverdachte 1] :
‘Nee joh gekkie maak je niet druk broer’
23.02.41: [medeverdachte 1] :
‘Ik ben smart’
23.02.42: [medeverdachte 1] :
‘Geen whip’
23.03.17: [medeverdachte 1] :
‘Uhm [bijnaam] ’
23.03.25: [medeverdachte 1] :
‘Ik probeerde der oo al te bellen’
23.03.29: ‘ [naam account] ’:
‘Waar van kraaie ben j bro’
23.03.40: ‘ [naam account] ’:
‘2 min’
[1-op-1-chat tussen [medeverdachte 1] en [nam vriendin] ]
23.03.28: [medeverdachte 1] : ‘Yooo’
23.03.29: [medeverdachte 1] : ‘Yooo’
23.03.30: [medeverdachte 1] : ‘Yooo’
[1-op-1-chat tussen [medeverdachte 2] en ‘ [naam 5] ’]
23.03.47: [medeverdachte 2] : ‘ [naam 5] ’
23.03.57: [medeverdachte 2] : ‘Geef [naam 6] der 06 aub met spoed’
23.09.24: [medeverdachte 1] :
‘Nog niks he ???’
23.09.30: ‘ [naam account] ’:
‘No’
23.09.39: [medeverdachte 2] :
‘Nee man’
Audio-Snapchatbericht van [medeverdachte 2] om 23.13.43 (ontvanger onbekend): ‘ [naam 6] is er niet pa, ik krijg haar niet te pakken’.
[1-op-1-chat tussen [medeverdachte 1] en [nam vriendin] ]
23.13.58: [medeverdachte 1] : ‘Waar ben jij’
23.13.59: [medeverdachte 1] : ‘????’
[1-op-1-chat tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] ]
23.17.30: [medeverdachte 3] : ‘Kom na daar met [bijnaam] ens’
23.20.08: [medeverdachte 1] :
‘Broers’
23.20.11: [medeverdachte 1] :
‘Alsjeblieft’
23.20.11: [medeverdachte 1] :
‘Snel’
23.20.15: [medeverdachte 1] :
‘Ik smeek jullie man’
[1-op-1-chat tussen [medeverdachte 2] en ‘ [naam account] ’]
23.22.10: [medeverdachte 2] : ‘Eeey’
23.22.13: [medeverdachte 2] : ‘Ga naar daar’
23.22.14: [medeverdachte 2] : ‘Nu’
23.22.24: [medeverdachte 2] : ‘Die man heeft gezeik!!!!’
[1-op-1-chat tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ]
23.23.42: [medeverdachte 2] : ‘Ben met 5 min bij je’
[1-op-1-chat tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] ]
23.25.14: [medeverdachte 3] : ‘Waar jij’
[1-op-1-chat tussen [medeverdachte 2] en ‘ [naam account] ’]
23.28.04: [medeverdachte 2] : ‘Eeey’
23.31.16: [medeverdachte 2] : ‘Kil kanker man’
23.31.17: [medeverdachte 2] : ‘Neem op’
23.31.27: [medeverdachte 2] : ‘Waaar s die [naam 7] van p’
23.34.08: [medeverdachte 2] : ‘Halllooooo’
[1-op-1-chat tussen [medeverdachte 2] en [nam vriendin] ]
23.32.26: [medeverdachte 2] : [No message content to display]
[1-op-1-chat tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ]
23.45.43: [medeverdachte 2] : ‘3 min’
23.45.59: [medeverdachte 1] : ‘Okee’
23.46.00: [medeverdachte 1] : ‘Snm’
23.46.07: [medeverdachte 1] : ‘Pull up niet druk voor die deur’
23.46.17: [medeverdachte 1] : ‘Gwn daar om de hoek waar we eerst stonden’
23.46.22: [medeverdachte 1] : ‘Dan kom ik na je’
23.46.23: [medeverdachte 2] : ‘Okii’
23.46.24: [medeverdachte 1] : ‘Sta buiten’
23.47.37: [medeverdachte 2] : ‘Kom na buiten’
23.48.45: [medeverdachte 1] : ‘Ben al hier meef’
23.48.46: [medeverdachte 1] : ‘Wbj’
Berichten verzonden op 18 november 2020
[1-op-1-chat tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] ]
00.02.36: [medeverdachte 2] : ‘Breng die waggie’
[1-op-1-chat tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] ]
00.07.23: ‘unsuccessful voice call’, afzender: [medeverdachte 1] , ontvanger: [verdachte] .
00.07.49: [verdachte] : ‘..’
Camerabeelden
De politie heeft op en rond het Krugerplein verschillende camerabeelden veiliggesteld van rond het tijdstip van het schietincident. Van de verschillende beelden heeft de politie een compilatie gemaakt, waarop kort samengevat het volgende is te zien. Op 18 november 2020 kort na middernacht loopt [slachtoffer] langs restaurant [naam restaurant] over het Krugerplein vanuit de richting van de Schalk Burgerstraat. Even verderop blijft [slachtoffer] op de stoep staan. Kort daarna komen drie personen, op de beelden aangeduid als NN1, NN2 en NN3, aanlopen uit dezelfde richting als [slachtoffer] . Enkele meters achter het groepje van drie loopt een vierde persoon, aangeduid als NN4, die een oplichtend voorwerp (vermoedelijk een telefoon) in zijn hand houdt. Als NN1, NN2 en NN3 in de buurt van [slachtoffer] komen, lopen zij op hem af. NN4 loopt iets verder door en blijft staan. Er lijkt een worsteling/confrontatie plaats te vinden tussen het groepje van drie en [slachtoffer] waarbij [slachtoffer] , kennelijk nadat hij beschoten is, op de grond valt. NN1, NN2 en NN3 rennen hard weg in de richting waaruit zij eerder kwamen aanlopen. NN4 rent hen achterna. Vanuit een ander camerastandpunt is te zien dat kort hierop de Volkswagen Polo van verdachte komt aanrijden vanuit de richting van de Transvaalstraat naar het Krugerplein. Voor een zebrapad stopt de auto en één van de vier rennende personen (onduidelijk is wie) stapt in aan de bijrijderszijde van de auto. De overige drie personen rennen door.
3.2
Standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kan worden bewezen dat de verdachten [slachtoffer] – in bewuste en nauwe samenwerking met elkaar – hebben vermoord. Zij heeft het volgende scenario geschetst.
Het scenario volgens de officier van justitie
In de avond van 17 november 2020 zet verdachte [medeverdachte 1] af op het feestje in de [adres] , waarna hij [medeverdachte 2] thuisbrengt. Vervolgens gaat verdachte zelf naar huis. [medeverdachte 1] blijft op het feest. Om 22.56 uur vraagt hij in de groepschat ‘Brothers’ om een ‘pijp’ (vuurwapen) die naar ‘hier’ (het feestje op de [adres] ) moet worden gebracht. Aansluitend schrijft [medeverdachte 1] in de groepschat:
‘Breng gwn / [bijnaam] / Connect vrouw’. ‘ [bijnaam] ’ is de bijnaam van [medeverdachte 2] . [nam vriendin] is de vriendin van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] moet dus kennelijk van [medeverdachte 1] contact opnemen met [nam vriendin] . [medeverdachte 2] reageert hierop met het bericht:
‘Sa(y) no more’. Vervolgens schrijft [medeverdachte 1] om 22.56 uur:
‘Haal een p bij der / Kraaie / Zeg der nu laat ze me baaren’.De moeder van [nam vriendin] woont aan de [adres] , die zich in de wijk Kraaiennest bevindt. Om 22.58 uur zegt [medeverdachte 2] in de groepschat:
‘ [bijnaam] kom na hier’. Met ‘ [bijnaam] ’ wordt verdachte bedoeld. Om 22.59 uur antwoordt verdachte:
‘Ai ik race nu’.Om 23.20 uur stuurt [medeverdachte 1] in de groepschat berichten waarin hij de anderen smeekt om snel te zijn. Verdachte haalt [medeverdachte 2] op en rijdt met hem naar Amsterdam Zuidoost, waar verdachte naar eigen zeggen een tussenstop maakt. Daar halen ze [medeverdachte 3] op. Vervolgens rijden ze door naar de [adres] , waar ze een vuurwapen ophalen. Daarna rijden ze naar het feestje aan de [adres] , waar [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] elkaar buiten ontmoeten.
De rol van verdachte en de medeverdachten
[medeverdachte 1]
is NN1 op de camerabeelden. Uit de Snapchat-berichten van [medeverdachte 1] in de groepschat ‘Brothers’ blijkt dat hij op het feestje een probleem had en dat hij een vuurwapen nodig had. Uit schotrestenonderzoek volgt dat [medeverdachte 1] de schutter is geweest. Dat past ook bij het OVC-gesprek van 5 januari 2021 tussen [medeverdachte 1] en zijn vriendin [nam vriendin] , waarin [medeverdachte 1] zegt:
“Ik heb wel geschoten daar weet je”.Tot slot blijkt uit camerabeelden dat NN1 iets in zijn rechterjaszak stopt, terwijl in de rechterjaszak van [medeverdachte 1] schotresten zijn gevonden.
[medeverdachte 2]
is waarschijnlijk NN4 op de camerabeelden, maar in ieder geval NN2, NN3 of NN4. Op die beelden is te zien dat de telefoon van NN4 oplicht, precies op het moment dat het Snapchat-bericht van [medeverdachte 2] met de inhoud
‘Breng die waggie’naar verdachte wordt verzonden. Opvallend is ook dat NN1 na het verzenden van dit bericht omkijkt, zo te zien in de richting van NN4.
De mogelijkheid bestaat ook dat [medeverdachte 2] NN2 of NN3 is. Op de camerabeelden is echter geen telefoongebruik van die personen waar te nemen, terwijl wel vaststaat dat [medeverdachte 2] ten tijde van het verzenden van het bericht
‘Breng die waggie’zijn telefoon gebruikte. Dat niet te zien is dat NN2 of NN3 op dat moment hun telefoon gebruiken, betekent echter niet per definitie dat zij hun telefoon niet hebben gebruikt.
In ieder geval staat voor het Openbaar Ministerie vast dat [medeverdachte 2] , nadat hij met verdachte en [medeverdachte 3] het vuurwapen had opgehaald, is meegegaan naar het Krugerplein, dat hij achter [slachtoffer] aan is gelopen en dat hij na de schoten is gevlucht met [medeverdachte 1] , die kan worden aangemerkt als de schutter.
Verdachte
Verdachte heeft [medeverdachte 2] opgehaald, terwijl hij wist dat [medeverdachte 2] een wapen moest regelen voor [medeverdachte 1] . Samen hebben ze [medeverdachte 3] opgehaald, die samen met [medeverdachte 2] het wapen heeft opgehaald in de [adres] . Verdachte heeft hen naar het feestje gereden waar [medeverdachte 1] was, terwijl hij wist dat [medeverdachte 1] in paniek was en een vuurwapen nodig had. Verdachte stond klaar met zijn auto. Hij is op het Snapchat-bericht van [medeverdachte 2] gaan rijden richting de plaats delict en heeft [medeverdachte 3] laten instappen. Vervolgens is hij met [medeverdachte 3] weggereden van de plaats delict, waar op dat moment de neergeschoten [slachtoffer] lag. Verdachte heeft [medeverdachte 3] meegenomen naar de buurt van het huis van zijn moeder, waar ze samen uit de auto zijn gestapt.
[medeverdachte 3]
wist dat [medeverdachte 1] in paniek was en een wapen nodig had, dat [medeverdachte 2] moest gaan halen. Hij heeft zich laten ophalen door verdachte en [medeverdachte 2] en is met [medeverdachte 2] uitgestapt op de plek waar het wapen is opgehaald. [medeverdachte 3] heeft [medeverdachte 1] laten weten dat hij naar hem toe kwam
(‘Kom na daar met [bijnaam] ens’).is meegereden naar het feestje, waar [medeverdachte 1] wachtte op het wapen.
[medeverdachte 3] wist dat [medeverdachte 1] een wapen wilde omdat hij in paniek was vanwege een conflict op het feestje, waar [slachtoffer] op dat moment ook was. [medeverdachte 3] , die kan worden aangemerkt als NN3 op de camerabeelden, is in de groep van drie personen meegelopen naar [slachtoffer] en heeft [slachtoffer] mee ingesloten.
Medeplegen (feit 1)
Ter onderbouwing van haar standpunt dat elk van de verdachten kan worden aangemerkt als medepleger, heeft de officier van justitie verwezen naar de Nijmeegse scooterzaak [1] . Verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben samen het vuurwapen opgehaald nadat [medeverdachte 1] daartoe de opdracht had gegeven. Daarmee hebben zij het onder 1 ten laste gelegde feit samen gepleegd. In de voorbereiding hebben de verdachten nauw en bewust samengewerkt. Verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] konden voorzien dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] zou neerschieten. Zij hebben niet uitgelegd waarom het neerschieten van [slachtoffer] voor hen niet voorzienbaar zou zijn geweest. Daarnaast hebben verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zich niet van de geweldshandelingen gedistantieerd.
Subsidiair heeft de officier van justitie aangevoerd dat de handelingen van verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] minimaal kunnen worden beschouwd als handelingen van medeplichtigheid. Zij hebben opzettelijk het wapen geleverd aan [medeverdachte 1] , wetende dat hij een probleem met iemand had en dat hij een persoon is die kennelijk bereid is om anderen te ‘straffen’. [medeverdachte 2] heeft bewust de vluchtauto geregeld, verdachte heeft niet alleen de vluchtauto bestuurd maar ook handelingen vooraf verricht en [medeverdachte 3] heeft [slachtoffer] mee ingesloten.
Moord (feit 1)
Volgens de officier van justitie kan worden bewezen dat de verdachten [slachtoffer] hebben vermoord, aangezien sprake was van voorbedachte raad. [medeverdachte 1] heeft een wapen geregeld en is met dat wapen richting [slachtoffer] gelopen. Op de camerabeelden is te zien dat [slachtoffer] in zijn eentje op de (latere) plaats delict staat, dat [medeverdachte 1] (NN1), [medeverdachte 3] (NN3) en NN2 hem insluiten en dat [slachtoffer] wordt geslagen en vervolgens in zijn rug wordt geschoten. Het op [slachtoffer] afgaan met een vuurwapen dat ruim een uur eerder al was geregeld en hem vervolgens van heel dichtbij twee maal in zijn rug schieten, moet worden aangemerkt als een koelbloedige executie. Er zijn geen contra-indicaties die aan de voorbedachte raad in de weg staan. De kordaatheid en de doelgerichtheid van het optreden van [medeverdachte 1] duiden op een vooropgezet plan. Dit maakt dat alle verdachten medeplegers zijn van moord.
Feit 2
Als feit 2 is aan de verdachten ten laste gelegd het medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen en munitie. Uit het feitencomplex volgt dat [medeverdachte 1] beschikkingsmacht over het wapen heeft gehad, zodat het medeplegen van het voorhanden hebben van het wapen kan worden bewezen. Dit geldt ook voor verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] : zij hebben het wapen immers geregeld, opgehaald en vervolgens afgeleverd bij [medeverdachte 1] . Daarom kan ook worden bewezen dat verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] het wapen samen hebben vervoerd.
3.3
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft van meet af aan consistent en betrouwbaar verklaard. De verklaringen van verdachte vinden bovendien steun in het dossier.
Het ophalen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] door verdachte was niet bijzonder, aangezien zij dat wel vaker doen als zij zich vervelen.
Op het moment dat verdachte in de groepschat ‘Brothers’ schrijft
‘Lees nu pas’, bedoelt hij dat hij op dat moment begint deel te nemen aan het gesprek. Hij bedoelt daarmee uitdrukkelijk niet dat hij al de voorgaande berichten heeft gelezen. Gelet op de werking van Snapchat is het feitelijk ook onmogelijk dat verdachte het bericht van [medeverdachte 1] over de ‘pijp’ heeft gelezen op het moment dat hij Snapchat opende en het bericht stuurde:
‘Lees nu pas’.
Verdachte heeft geen idee wat er tijdens de tussenstop in Amsterdam Zuidoost is gebeurd, aangezien hij in de auto is blijven zitten. Zelfs al zou er in Zuidoost een wapen zijn opgehaald, dan had dat ook makkelijk verborgen kunnen worden voor verdachte.
Verdachte kan ook niet hebben geweten wat er zich op de plaats delict heeft afgespeeld. Niet kan worden bewezen dat bij verdachte sprake was van dubbel opzet: opzet op het gronddelict en op de samenwerking. Verdachte kan niet als medepleger of medeplichtige worden aangemerkt. Hij dient dan ook van het onder 1 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Nu verdachte niet heeft geweten dat er een vuurwapen opgehaald moest worden – laat staan dat hij het wapen heeft opgehaald of vervoerd – moet hij ook van het onder 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
3.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal nu eerst – ter aanvulling op haar overwegingen onder 3.1 – uiteenzetten wat zij kan vaststellen over wat er zich in de avond van 17 november 2020 en de daaropvolgende nacht heeft afgespeeld. Daarbij zal de rechtbank ingaan op de betrokkenheid van de verdachten bij de dood van [slachtoffer] . Vervolgens zal de rechtbank bespreken of er sprake was van voorbedachte raad, die aanwezig moet zijn indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van moord. Tot slot zal de rechtbank uitleggen hoe de betrokkenheid van verdachte moet worden gekwalificeerd.
Algemene overwegingen
De rechtbank stelt allereerst vast dat [medeverdachte 1] in de avond van 17 november 2020 door verdachte naar het feestje aan de [adres] is gebracht. [medeverdachte 2] zat op dat moment ook bij hen in de auto. Nadat verdachte [medeverdachte 1] had afgezet op het feestje, heeft hij [medeverdachte 2] naar huis gebracht (in [adres] ) en is hij vervolgens zelf naar huis gereden.
Later die avond heeft verdachte [medeverdachte 2] op diens verzoek weer thuis opgehaald, terwijl [medeverdachte 1] nog op het feestje was. [medeverdachte 2] stuurde verdachte om 23.01 uur namelijk het volgende bericht via Snapchat:
‘Rij je na mij’,waarop verdachte (om 23.02 uur) bevestigend reageerde.
Om 23.47 uur was de telefoon van [medeverdachte 2] – volgens GPS-coördinaten – in de [adres] . [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 1] rond dat tijdstip kennelijk weer ontmoet. Uit de GPS-coördinaten van de telefoon van [medeverdachte 1] blijkt namelijk dat hij op datzelfde moment in de directe nabijheid van dezelfde locatie is geweest. Dit sluit ook aan bij de Snapchat-berichten die [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] elkaar tussen 23.45 uur en 23.47 uur hebben gestuurd, waarin zij bespreken waar ze elkaar zullen ontmoeten.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte en [medeverdachte 2] elkaar in de avond van 17 november 2020 niet lang na 23.00 uur (weer) hebben ontmoet. Dat is dus nadat [medeverdachte 1] (om 22.56 uur) in de groepschat ‘Brothers’ – waar verdachte en [medeverdachte 2] op dat moment beiden aan deelnemen – vraagt om een ‘pijp’:
‘Broer / Iemand / Breng / Aub / Pijp / Na hier’.In zijn verhoor van 22 april 2021 bij de politie heeft [medeverdachte 1] verklaard dat een ‘pijp’ een vuurwapen is. Daarnaast is algemeen bekend dat met het woord ‘pijp’ in straattaal een vuurwapen wordt bedoeld.
Vlak na deze berichten (het is dan nog steeds 22.56 uur) richt [medeverdachte 1] zich tot ‘ [bijnaam] ’ ( [medeverdachte 2] ) met de tekst:
‘Connect vrouw / Haal een p bij der’. Gelet op het korte tijdsbestek tussen de berichten over de ‘pijp’ en de ‘p’ en het feit dat beide berichten afkomstig zijn van [medeverdachte 1] , gaat de rechtbank ervan uit dat met ‘p’ een vuurwapen werd bedoeld en dat dit ook duidelijk was voor de deelnemers aan de groepschat, onder wie verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
Dat het vuurwapen mogelijk nodig was zodat daarmee iemand kon worden neergeschoten, moet eveneens voor alle deelnemers aan de groepschat duidelijk zijn geweest, mede gelet op het bericht van ‘ [naam account] ’ om 23.01.59 uur in de groepschat (waarbij hij zich tot [medeverdachte 1] richt):
‘Ah bro jij moet niet drukken papi veel te verliezen broski’.
Uit het vervolg van de groepschat en de overige stukken in het dossier blijkt dat (in ieder geval) verdachte en [medeverdachte 2] samen op pad zijn gegaan met het doel een vuurwapen voor [medeverdachte 1] te halen. Volgens de officier van justitie hebben zij een wapen opgehaald in de [adres] , bij de woning van de moeder van [nam vriendin] (in de wijk Kraaiennest). De rechtbank is echter – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat niet voldoende overtuigend kan worden vastgesteld dat verdachte en [medeverdachte 2] daar inderdaad een wapen hebben opgehaald en dat dit het wapen is waarmee [slachtoffer] is neergeschoten.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De groepschat ‘Brothers’ bevat geen bericht(en) waaruit blijkt dat er daadwerkelijk een vuurwapen is gebracht, laat staan door wie. Wel blijkt uit die groepschat dat ook andere – niet geïdentificeerde of niet nader onderzochte – personen mogelijk bereid waren om een vuurwapen voor [medeverdachte 1] te halen. Op het bericht van [medeverdachte 1] om 22.58 uur waarin hij zegt dat ‘ [bijnaam] ’ ( [medeverdachte 2] ) ‘die ding’ (een vuurwapen) moet regelen, reageert deelnemer ‘ [naam account] ’ met de vraag of hij het moet halen. [medeverdachte 1] schrijft vervolgens:
‘Kijken jullie maaarrr / Als t maar snel hier is’.Hierop vraagt ‘ [naam account] ’ nogmaals of hij het moet halen.
Om 23.20 uur is [medeverdachte 1] duidelijk in paniek en stuurt hij de volgende berichten in de groepschat:
‘Broers / Alsjeblieft / Snel / Ik smeek jullie man’.Hierop stuurt [medeverdachte 2] om 23.22 uur het volgende 1-op-1-bericht naar (de onbekend gebleven gebruiker van) het account ‘ [naam account] ’:
‘Eeey / Ga naar daar / Nu / Die man heeft gezeik!!!!’.De mogelijkheid bestaat dat ‘ [naam account] ’ het vuurwapen heeft gebracht waarmee [slachtoffer] is neergeschoten.
Om 23.31 uur stuurt [medeverdachte 2] het volgende bericht naar de gebruiker van het account ‘ [naam account] ’:
‘Waaar s die [naam 7] van p’.De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 2] op dat moment in elk geval nog niet beschikte over een vuurwapen, als wordt aangenomen dat het ook hier over een vuurwapen gaat.
Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet uitsluiten dat één van de andere deelnemers aan de groepschat ‘Brothers’ een vuurwapen naar [medeverdachte 1] heeft gebracht. Evenmin valt uit te sluiten dat het gebruikte vuurwapen is gebracht door een persoon buiten de groepschat ‘Brothers’ (bijvoorbeeld door ‘ [naam account] ’).
Het voorgaande vindt steun in het OVC-gesprek van 5 januari 2021 waarin [medeverdachte 1] tegen zijn vriendin [nam vriendin] zegt:
“Ik heb een ander model geklaard (klinkt als), snap je”. Dit zegt hij vlak voordat hij tegen haar zegt:
“Ik heb wel geschoten daar weet je (…)”. Uit de tekst ‘ik heb een ander model geklaard’ leidt de rechtbank – gelet op de context van het gesprek – af dat [medeverdachte 1] hiermee mogelijk bedoelt te zeggen dat hij met een ander vuurwapen heeft geschoten dan het vuurwapen dat hij eerst voor ogen had, namelijk het vuurwapen dat hij mogelijk bij [nam vriendin] thuis op het adres aan de Kousebandstraat bewaarde, en waar verdachte en [medeverdachte 2] die avond naar op zoek waren.
Camerabeelden
Ter terechtzitting zijn camerabeelden bekeken die afkomstig zijn van verschillende beveiligingscamera’s in de buurt van de plaats delict. De rechtbank acht deze beelden van voldoende kwaliteit om daarop de na te noemen waarnemingen te kunnen baseren.
Op de camerabeelden is te zien dat [slachtoffer] om 00.02.00 uur in beeld verschijnt, lopende over het Krugerplein vanuit de richting van de Schalk Burgerstraat. Vóór hem loopt een onbekend gebleven man, aangeduid als NN. Te zien is dat NN rechtdoor loopt waar [slachtoffer] rechtsaf slaat. [slachtoffer] blijft stilstaan op de stoep in de nabijheid van het terras van restaurant [naam restaurant] . Vanaf 00.02.27 uur verschijnen – vanuit dezelfde richting als waar [slachtoffer] vandaan kwam – drie personen in beeld, die worden aangeduid als NN1, NN2 en NN3. Zij lopen met doelbewuste tred richting het punt waar [slachtoffer] rechtsaf is gegaan.
Om 00.02.32 uur verschijnt ook NN4 in beeld. Te zien is dat hij een voorwerp in zijn handen houdt dat lijkt op een oplichtend telefoonscherm. NN4 loopt in dezelfde richting als NN1, NN2 en NN3. Het oplichtende voorwerp is zichtbaar tot 00.02.38 uur.
Om 00.02.36 uur is te zien dat NN1, NN2 en NN3 even stil staan op het punt waar [slachtoffer] rechtsaf is gegaan. NN1 kijkt op dat moment om naar NN4, die achter hen loopt. Vervolgens lopen NN1, NN2 en NN3 rond 00.02.38 uur richting [slachtoffer] . NN4 loopt iets verder door dan het punt waarop [slachtoffer] , NN1, NN2 en NN3 rechtsaf zijn geslagen en blijft vervolgens staan. Omstreeks 00.02.48 uur komen NN1, NN2 en NN3 steeds dichter bij [slachtoffer] en lijken zij hem in te sluiten. [slachtoffer] lijkt zich aan de situatie te willen onttrekken, maar slaagt daar niet in. Om 00.02.52 uur gaat het alarmsignaal van een vlakbij geparkeerde scooter af. Te zien is dat NN1, NN2, NN3, NN4 en een andere persoon in dezelfde richting wegrennen en dat [slachtoffer] op de grond valt. Rond 00.03.00 uur rijdt de Volkswagen Polo van verdachte het Krugerplein op, de wegrennende personen tegemoet. Eén van deze personen stapt in de auto; de anderen rennen door. Te zien is dat één van deze personen een voorsprong heeft op de andere twee personen, die vervolgens samen door blijven rennen. Vervolgens rijdt de auto van het Krugerplein weg.
De rechtbank vindt bewezen dat [medeverdachte 1] NN1 is. Daarnaast acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 2] NN4 is. De identiteit van NN2 en NN3 is onbekend gebleven.
De rechtbank zal nu nader ingaan op de rol van verdachte.
Overwegingen ten aanzien van verdachte
Volgens verdachte bedoelde hij met zijn bericht ‘Lees nu pas’, dat hij om 22.58 uur in de groepschat ‘Brothers’ plaatste, dat hij op dat moment begon deel te nemen aan de groepschat. Hij zou daarom de daaraan voorafgaande berichten (waaronder het bericht van [medeverdachte 1] om 22.256 uur met de inhoud ‘Haal een p bij der’) niet hebben gelezen en hij zou niet hebben geweten dat er naar een vuurwapen moest worden gezocht. De rechtbank schuift deze verklaring terzijde en overweegt daartoe het volgende.
Allereerst acht de rechtbank van belang dat verdachte zich minder dan twee minuten nadat [medeverdachte 1] een bericht stuurt over het halen van een ‘p’ (‘pijp’), in de groepschat ‘Brothers’ mengt:
22.56.28: [medeverdachte 1] : ‘Haal een p bij der’
22.56.29: [medeverdachte 1] : ‘Kraaie’
22.56.38: [medeverdachte 1] : ‘Zeg der nu laat ze me baaren’
22.57.45: [medeverdachte 1] : ‘Veel praters broer’
22.57.47: [medeverdachte 1] : ‘Gelijk straffen’
22.58.01: ‘ [naam account] ’: ‘Geregeld of?’
22.58.02: [verdachte] : ‘Yoo’
22.58.02: [medeverdachte 1] : ‘Ben allang geen kleine meer’
22.58.07: [verdachte] : ‘Lees nu pas’
Opvallend is dat de bijdrage van verdachte aan de groepschat ‘Brothers’ op zijn eigen initiatief lijkt plaats te vinden, aangezien in voorafgaande berichten in de groepschat niet naar verdachte wordt gevraagd. De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat verdachte het bericht van [medeverdachte 1] met de tekst ‘Haal een p bij der’ niet zou hebben gelezen, gezien het korte tijdsbestek tussen dit bericht van [medeverdachte 1] en de berichten van verdachte – en het feit dat daar slechts vijf korte berichten tussen zitten. Bovendien wordt ook later in de groepschat nog gerefereerd aan het gebruik van een vuurwapen door [medeverdachte 1] , namelijk in het bericht van 23.01.59 van ‘ [naam account] ’: ‘Ah bro jij moet niet drukken papi veel te verliezen broski’. Dat verdachte dit bericht niet zou hebben gelezen, is niet aannemelijk. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte wist dat er werd gezocht naar een vuurwapen.
Daarnaast is opvallend dat verdachte, zodra [medeverdachte 2] om 22.58.14 uur in de groepschat schrijft ‘ [bijnaam] kom na hier’, om 22.59.57 terugstuurt: ‘Ai ik race nu’. Verdachte gaat dan kennelijk op weg naar [medeverdachte 2] zonder te vragen waarom hij moet komen. Uit het dossier blijkt dat verdachte en [medeverdachte 2] elkaar vervolgens hebben ontmoet en dat zij uiteindelijk allebei ter plaatse waren op de plaats delict: [medeverdachte 2] vlak voor en tijdens het schietincident, verdachte vlak erna.
Gelet op de gelijktijdige deelname van verdachte en [medeverdachte 2] aan de groepschat ‘Brothers’, het uitblijven van vragen van de zijde van verdachte in die groepschat, het direct reageren door verdachte zodra [medeverdachte 2] om zijn komst vraagt en het gezamenlijk optrekken van verdachte en [medeverdachte 2] nadat in de groepschat over een ‘pijp’ wordt gesproken, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte wist dat [medeverdachte 1] kennelijk een probleem had en dat [medeverdachte 2] op zoek was naar een vuurwapen voor [medeverdachte 1] . Desondanks heeft verdachte [medeverdachte 2] op diens verzoek opgehaald en heeft hij [medeverdachte 2] ondersteund tijdens de zoektocht naar een vuurwapen.
Later op de avond, vlak voordat het schietincident plaatsvindt, stuurt [medeverdachte 2] verdachte om 00.02.36 uur een Snapchat-bericht met de inhoud ‘Breng die waggie’. Verdachte stelt geen vragen, weet kennelijk direct waar hij moet zijn en is minder dan een halve minuut later, omstreeks 00.03.00 uur, ter plaatse.
Verdachte heeft op 24 november 2020 bij de politie verklaard dat hij, op het moment dat hij de schoten hoorde, stond geparkeerd op de hoek van de Transvaalstraat met de Cronjéstraat. Verdachte heeft verklaard dat hij van de schoten schrok en dat hij in shock is weggereden.
De politie heeft nader onderzoek gedaan naar deze verklaring en geconcludeerd dat het – gelet op de korte tijdsspanne tussen de rennende personen en het in beeld komen van de auto die door verdachte werd bestuurd – niet aannemelijk is dat verdachte geparkeerd stond op de hoek van de Transvaalstraat met de Cronjéstraat. De verklaring van verdachte wordt weersproken door de volgende onderzoeksresultaten. Uit digitaal onderzoek naar de Volkswagen Polo blijkt dat deze uiterlijk vóór 00.02.45 uur is gestart, terwijl het eerste schot pas om 00.02.51 uur valt. Daarnaast zijn er meerdere reconstructieritten met de auto van verdachte uitgevoerd, waaruit volgt dat het minimaal 9 seconden duurt om van de door verdachte aangegeven parkeerplek te rijden naar de hoek van de Transvaalstraat en de Schalk Burgerstraat, terwijl verdachte al twee seconden na het eerste schot, om 00.02.53 uur, op de Schalk Burgerstraat reed, zoals op de camerabeelden is te zien aan de weerkaatsing van de autolichten in de ruiten. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte is gaan rijden zodra hij om 00.02.36 uur het bericht ‘Breng die waggie’ van [medeverdachte 2] ontving, en niet pas nadat hij de schoten hoorde.
Gelet op hetgeen zij hiervoor heeft overwogen, vindt de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij het bericht ‘Breng die waggie’ niet heeft gelezen, bovendien niet geloofwaardig.
Verdachte heeft ook verklaard dat er na het horen van de schoten iemand bij hem is ingestapt en dat hij vervolgens naar het huis van zijn moeder aan de [adres] is gereden. Daar heeft hij zijn auto geparkeerd en is hij met zijn bijrijder de Vlaardingenlaan in gelopen.
Uit een proces-verbaal van bevindingen waarin camerabeelden worden beschreven, blijkt echter dat verdachte en zijn (onbekend gebleven) bijrijder zijn weggelopen in de richting van de Heemstedestraat. De politie concludeert dat de door verdachte aangegeven looproute niet overeenkomt met de route die hij volgens de camerabeelden heeft afgelegd.
Verdachte heeft op 19 januari 2021 bij de politie verklaard dat hij zijn telefoon vlak na het schietincident heeft weggegooid in de gracht voor de woning van zijn vriendin, die woonachtig is aan de [adres] . Gebleken is echter dat de simkaart van verdachte die op 17 en 18 november 2020 actief was, om 21.08 uur aanstraalde op IJburg (vlakbij de woning van [medeverdachte 2] ) en voor het laatst aanstraalde op
18 november 2020 om 00.37 uur, aan de [adres] . Dat is vlakbij de woning van de moeder van verdachte. Met de officier van justitie gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte zijn telefoon niet heeft weggegooid, maar dat de telefoon is achtergebleven in de woning van zijn moeder.
Op 19 december 2020 hebben verdachte en zijn moeder namelijk een tapgesprek gevoerd
waarin wordt gerefereerd aan een doorzoeking in de woning van de moeder van verdachte.
De moeder van verdachte zegt in dit gesprek tegen verdachte: “Ze zochten je telefoon (…)
En je telefoon lag gewoon in de kast haha”. Verdachte antwoordt daarop dat zijn moeder de telefoon moet weghalen, aangezien zijn vriendin de Snapchat-berichten niet mag zien.
De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verdachte zijn telefoon heeft laten verstoppen om te voorkomen dat (andere) voor hem belastende informatie die in het kader van het onderzoek ‘Esashi’ relevant zou kunnen zijn, naar boven zou komen.
Dat verdachte op meerdere momenten aantoonbaar heeft gelogen over cruciale onderdelen van het dossier, sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat verdachte op de hoogte was van het conflict dat [medeverdachte 1] kennelijk had en het feit dat er vanwege dat conflict een vuurwapen moest worden geregeld. Verdachte had kunnen weten dat er een confrontatie zou gaan plaatsvinden tussen [medeverdachte 1] en de perso(o)n(en) met wie hij een conflict had, waarbij [medeverdachte 1] de beschikking had over een vuurwapen. Uit de omstandigheid dat verdachte desondanks met [medeverdachte 2] op zoek is gegaan naar een vuurwapen en daarna – op een teken van [medeverdachte 2] – met een vluchtauto op de plaats delict is verschenen en een onbekend gebleven persoon heeft geholpen bij de vlucht, blijkt dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er een dodelijk schietincident zou gaan plaatsvinden. Verdachte heeft daarmee voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [slachtoffer] .
Was er sprake van voorbedachte raad?
Moord is doodslag begaan met voorbedachte raad. Voorbedachte raad is een bijzondere kwalificatie waardoor het misdrijf een nog ernstiger karakter aanneemt dan doodslag. Voor een bewezenverklaring van dit bestanddeel is nodig dat komt vast te staan dat het handelen van een verdachte het gevolg is geweest van een tevoren genomen besluit en dat de verdachte tussen het nemen van het besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Daarbij gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van de voorbedachte raad pleiten.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter er niet van te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad pas tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
Mede gezien het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven, leent zich moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker indien de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in wat er voorafgaand aan en tijdens het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de groepschat ‘Brothers’ niet van een vooropgezet plan om [slachtoffer] van het leven te beroven. Zijn naam wordt daarin niet genoemd. Uit de groepschat kan slechts worden afgeleid dat [medeverdachte 1] ruim een uur vóór het neerschieten van [slachtoffer] om een vuurwapen heeft gevraagd en dat diverse personen – waaronder verdachte en mogelijk personen wiens identiteit onbekend is gebleven – vervolgens naar een vuurwapen op zoek zijn gegaan. Verder blijkt uit de groepschat dat verdachte [medeverdachte 2] tijdens deze zoektocht heeft vergezeld. Een contra-indicatie voor de aanname dat [medeverdachte 1] al bij het regelen van het vuurwapen het plan had om [slachtoffer] neer te schieten is dat wanneer ‘ [naam account] ’ in de groepschat schrijft dat [medeverdachte 1] niet moet ‘drukken’, [medeverdachte 1] daarop reageert dat hij zich niet druk moet maken.
Ook los hiervan kan niet worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] een plan had beraamd om [slachtoffer] van het leven te beroven. Hoewel in het doelbewust oplopen naar [slachtoffer] door NN1 ( [medeverdachte 1] ), NN2 en NN3 aanwijzingen zouden kunnen worden gevonden voor een vooropgezet plan, acht de rechtbank – nu overige aanwijzingen voor een dergelijk plan ontbreken – dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat [medeverdachte 1] tevoren het plan had opgevat om [slachtoffer] met het vuurwapen daadwerkelijk van het leven te beroven. De rechtbank kan evenmin vaststellen dat [medeverdachte 1] voorafgaand aan het schieten voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft gehad.
Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat [medeverdachte 1] heeft gehandeld met voorbedachte raad, zal zij hem vrijspreken van de impliciet primair ten laste gelegde moord.
Het neerschieten van [slachtoffer] moet worden gekwalificeerd als doodslag.
Was er sprake van medeplegen dan wel medeplichtigheid?
Aan verdachte is onder 1 primair ten laste gelegd dat hij de ten laste gelegde feiten tezamen en in vereniging met een ander, dan wel alleen heeft gepleegd. Subsidiair is aan verdachte ten laste gelegd: het medeplegen van medeplichtigheid aan medeplegen van moord of doodslag.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet als medepleger van het grondfeit kan worden aangemerkt. Zij overweegt daartoe als volgt.
Om te komen tot een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat is komen vast te staan dat sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking die was gericht op het voltooien (gezamenlijk uitvoeren) van het delict, in dit geval: het neerschieten van [slachtoffer] . Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan of helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol bij het plegen van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank stelt voorop dat [medeverdachte 1] in de groepschat ‘Brothers’ om een vuurwapen heeft gevraagd, maar dat uit die groepschat niet blijkt van een gezamenlijk plan om [slachtoffer] neer te schieten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [medeverdachte 1] NN1 op de camerabeelden is, dat hij [slachtoffer] samen met NN2 en NN3 heeft ingesloten en dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] daarna heeft neergeschoten. Het gezamenlijk insluiten van [slachtoffer] door [medeverdachte 1] , NN2 en NN3 en het – na het schieten door [medeverdachte 1] – gezamenlijk wegrennen, is echter onvoldoende om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] , NN2 en NN3. Daar komt bij dat de identiteit van NN2 en NN3 onbekend is gebleven en dat onduidelijk is of zij in de avond van 17 november 2020 hebben deelgenomen aan de groepschat ‘Brothers’. De rechtbank kan niet vaststellen dat NN2 en NN3 (voor het overige) een zekere materiële en/of intellectuele bijdrage aan feit 1 hebben geleverd en, zo ja, wat die bijdrage behelsde. Evenmin kan de rechtbank vaststellen dat NN2 en NN3 (minst genomen: voorwaardelijk) opzet hebben gehad op het neerschieten van [slachtoffer] door [medeverdachte 1] . Voor zover het medeplegen erin zou hebben bestaan dat [medeverdachte 1] een ander of anderen heeft ingeschakeld om het vuurwapen te regelen, geldt dat een dergelijk handelen in beginsel onder medeplichtigheid moet worden geschaard (het verschaffen van middelen). Omdat voor de rechtbank onduidelijk is gebleven door wie en op welke wijze het vuurwapen uiteindelijk aan [medeverdachte 1] is verschaft, kan de rechtbank niet vaststellen of niettemin sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking.
Hoewel het goed mogelijk is dat NN2, NN3 en/of anderen een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan hetgeen zich heeft afgespeeld, kan de rechtbank – kort gezegd – niet vaststellen dat sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] , NN2, NN3 en/of anderen. [medeverdachte 1] moet daarom als alleen-pleger van doodslag worden aangemerkt.
In het verlengde hiervan kan de rechtbank ook ten aanzien van verdachte niet vaststellen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking die was gericht op het grondfeit, zodat ook hij van het ten laste gelegde medeplegen van de doodslag moet worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte en [medeverdachte 2] samen medeplichtig zijn geweest aan de doodslag. Zij overweegt daartoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige, maar ook dat zijn opzet – al dan niet in voorwaardelijke vorm – was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict). Het opzet van de medeplichtige hoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan. Voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid is voldoende dat de verdachte een bijdrage aan het misdrijf heeft geleverd die het misdrijf daadwerkelijk heeft bevorderd of gemakkelijk heeft gemaakt.
Onder het kopje ‘Overwegingen ten aanzien van verdachte’ heeft de rechtbank reeds overwogen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het gronddelict (de doodslag). Daarnaast had verdachte opzet op zijn handelingen als medeplichtige. De rechtbank leidt dit af uit de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte en [medeverdachte 2] hebben in de avond van 17 november 2020 deelgenomen aan de groepschat ‘Brothers’. Zij wisten dat [medeverdachte 1] een vuurwapen nodig had. [medeverdachte 2] heeft – nadat [medeverdachte 1] om 22.56 uur in de groepschat om een vuurwapen had gevraagd – contact opgenomen met verdachte, die direct naar hem toe is gekomen en met wie hij vervolgens op zoek is gegaan naar een wapen. Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 2] tijdens deze zoektocht actief heeft geprobeerd om met diverse personen in contact te komen. Op enig moment heeft verdachte [medeverdachte 2] kennelijk weer afgezet in de buurt van de [adres] , waar [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] omstreeks 23.50 uur heeft ontmoet. Vervolgens heeft [medeverdachte 2] – toen hij vlak voor het schietincident achter [medeverdachte 1] , NN2 en NN3 liep en vlak voordat zij [slachtoffer] insloten – een bericht gestuurd naar verdachte met daarin de opdracht om met de vluchtauto naar de plaats delict te komen. Dit heeft verdachte vervolgens gedaan. Daar aangekomen heeft hij bovendien een onbekend gebleven persoon geholpen bij de vlucht van de plaats delict.
Verdachte en [medeverdachte 2] hebben – door hun hiervoor omschreven handelingen – een bijdrage aan het misdrijf geleverd die het misdrijf daadwerkelijk heeft bevorderd of gemakkelijk heeft gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte en [medeverdachte 2] hun medeplichtigheidshandelingen in nauwe en bewuste samenwerking met elkaar hebben verricht, zodat de rechtbank bewezen vindt dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van medeplichtigheid aan doodslag.
Feit 2
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, kan de rechtbank niet vaststellen dat [slachtoffer] is neergeschoten met een vuurwapen dat door verdachte en [medeverdachte 2] is opgehaald en/of vervoerd en naar [medeverdachte 1] is gebracht. Om die reden zal zij verdachte vrijspreken van feit 2 (het medeplegen van het voorhanden hebben en/of vervoeren van een vuurwapen en munitie).

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen bewezen dat:
feit 1
[medeverdachte 1] op 18 november 2020 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen (van dichte afstand) kogels af te vuren in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] waardoor die [slachtoffer] door kogels in het lichaam, te weten zijn rug en zijn (rechter)bil, werd getroffen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
bij en/of tot het plegen van bovenomschreven misdrijf hij, verdachte, op 18 november 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door

een vluchtauto te leveren en te besturen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 jaren, met aftrek van voorarrest, wegens het medeplegen van moord en het voorhanden hebben en vervoeren van een vuurwapen en munitie. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden wordt opgelegd. Zij heeft de rechtbank verzocht om te bevelen dat de voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat verdachte al jarenlang niet als verdachte met politie en justitie in aanraking is gekomen. Er is geen sprake van recidive.
In tegenstelling tot hetgeen de psycholoog heeft gerapporteerd, lijdt verdachte niet aan een autismespectrumstoornis. Wel is sprake van depressies. Ten tijde van het ten laste gelegde was verdachte bovendien verslaafd aan cannabis.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om, indien zij het ten laste gelegde bewezen acht, aan verdachte een (langdurige) voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden op te leggen. De spanningen die deze strafzaak met zich meebrengt, hebben een grote negatieve invloed (gehad) op verdachte, zijn vriendin en hun twee jonge kinderen. Als gevolg hiervan zijn verdachte en zijn vriendin tijdelijk apart gaan wonen.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om niet de door de officier van justitie gevorderde dadelijke uitvoerbaarheid te gelasten, aangezien verdachte sinds zijn schorsing niet met politie en justitie in aanraking is gekomen. Bovendien lopen de adviezen van de rapporteurs uiteen en heeft de reclassering negatief geadviseerd over het opleggen van een TBS-maatregel met voorwaarden.
Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de raadsvrouw de rechtbank primair verzocht om het (geschorste) bevel voorlopige hechtenis op te heffen. Subsidiair heeft zij de rechtbank verzocht om het geschorste bevel voorlopige hechtenis in stand te laten, zodat verdachte zijn hoger beroep in vrijheid kan afwachten.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de op te leggen straf gelet op de ernst van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit, te weten het medeplegen van medeplichtigheid aan doodslag, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en op de persoon van de verdachte.
Een levensdelict behoort tot de ergste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Verdachte is niet degene die [slachtoffer] heeft neergeschoten, maar hij is de schutter, [medeverdachte 1] , wel behulpzaam geweest door na een bericht van [medeverdachte 2] met zijn vluchtauto naar het Krugerplein te rijden. Dat [medeverdachte 1] geen gebruik heeft gemaakt van de vluchtauto, doet aan de ernst van dat handelen niet af. Een onbekend gebleven persoon die direct bij het schietincident betrokken was heeft de vluchtauto wel gebruikt om weg te komen.
Door het neerschieten van [slachtoffer] is een jong mensenleven vroegtijdig beëindigd. Nu niet duidelijk is geworden wat de aanleiding was voor het neerschieten van [slachtoffer] , lijkt zijn dood volstrekt zinloos. Het valt ook verdachte aan te rekenen dat de familie van [slachtoffer] een groot verlies en veel verdriet is toegebracht. De medeplichtigheid van verdachte aan de doodslag van [slachtoffer] rechtvaardigt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur.
De rechtbank heeft verder gelet op een Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 7 oktober 2021. Hieruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens een levensdelict. Daarnaast is hij in de vijf jaren voorafgaand aan het plegen van het onderhavige delict niet onherroepelijk veroordeeld wegens een misdrijf. De laatste veroordeling wegens een misdrijf dateert van 30 mei 2011. Er is dus geen sprake van recidive.
Rapportages
De rechtbank heeft ook het Pro Justitia-rapport van 4 oktober 2021 gelezen, dat is opgesteld door GZ-psycholoog R.S. Turk. De psycholoog schrijft dat bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis, die ook aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde. De stoornis zorgt ervoor dat verdachte sociale situaties niet overziet en in de communicatie niet in staat is om zich adequaat aan te passen aan de omstandigheden. Bij verdachte ontbreekt de gevoeligheid om emoties en motieven te herkennen bij anderen en bij zichzelf. Verdachte wil er echter wel graag bijhoren, wat ertoe kan leiden dat hij zich leent voor acties die het daglicht niet kunnen verdragen. Verdachte is beïnvloedbaar, doet wat hem wordt gezegd en stelt geen vragen. Om die reden omschrijft de psycholoog verdachte als ‘de ideale soldaat’. Volgens de psycholoog kan worden aangenomen dat de autismespectrumstoornis een belangrijke rol heeft gespeeld in het ten laste gelegde, aangezien deze stoornis de waarneming van de werkelijkheid dusdanig kan beïnvloeden dat het tot grensoverschrijdend gedrag komt. Verdachte verplaatst zich niet in anderen en hun motieven ontgaan hem. De psycholoog adviseert de rechtbank om, in het geval van een veroordeling, het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Verder adviseert de psycholoog om toe te werken naar psychiatrische/psychologische zorg (in aanvang klinisch) en beschermd of begeleid wonen, een en ander in het kader van de maatregel van TBS met voorwaarden.
Verdachte is ook onderzocht door R.J.J. Bloemen, arts in opleiding tot psychiater, onder supervisie van J. Neeleman, psychiater. Zij komen tot een andere conclusie dan de psycholoog en schrijven in hun rapport van 22 oktober 2021 dat zij geen (relevante) classificeerbare stoornissen en met name geen autisme of (antisociale) persoonlijkheidsstoornis kunnen vaststellen. Om die reden geven zij geen forensisch behandeladvies. Wel stellen de psychiaters vast dat sprake is van zwakbegaafdheid, een lichte depressie en een lichte stoornis in cannabisgebruik. Die eerste twee stoornissen – en mogelijk ook de derde – maken personen als verdachte verhoogd beïnvloedbaar.
De psychiaters onthouden zich van uitspraken over de mate van toerekening.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 23 februari 2022.
De reclassering adviseert in dit rapport negatief over het opleggen van een TBS-maatregel met voorwaarden, aangezien er geen sprake is van een delictpatroon. Daarnaast verschillen de Pro Justitia-deskundigen van mening over de diagnostiek en achten de psychiaters de oplegging van TBS met voorwaarden niet geïndiceerd. Indien de rechtbank desondanks van oordeel is dat deze maatregel aan verdachte moet worden opgelegd, zou dat kunnen onder verschillende – in het rapport weergegeven – voorwaarden.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank ziet zich geconfronteerd met deskundigen die van mening verschillen over de vraag of verdachte lijdt aan een autismespectrumstoornis. De rechtbank is – met de psycholoog – van oordeel dat er genoeg aanwijzingen zijn dat verdachte inderdaad een vorm van autisme heeft. In dat kader vindt de rechtbank van belang dat uit beide rapportages blijkt dat verdachte bij Amsta in behandeling is geweest vanwege depressiviteit en dat – in het kader van die behandeling – in 2011 of 2013 naar voren is gekomen dat bij verdachte waarschijnlijk sprake is van een autismespectrumstoornis. Nu deze stoornis aangeboren is en dus ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig was en invloed heeft gehad op het handelen van verdachte, volgt de rechtbank de psycholoog in zijn advies om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank zal dit meenemen in de strafmaat.
Geen TBS met voorwaarden
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van TBS met voorwaarden wordt opgelegd. De rechtbank zal die maatregel niet opleggen. Zij overweegt daartoe als volgt.
Om een TBS-maatregel op te kunnen leggen, moet zijn voldaan aan de verschillende voorwaarden die in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) worden genoemd.
De rechtbank stelt vast dat het bewezen verklaarde, te weten medeplegen van medeplichtigheid aan doodslag, een feit is als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 1 Sr waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is. Oplegging van een dergelijke maatregel is evenwel slechts mogelijk indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eisen. Gelet op de bevindingen van de deskundigen zoals hiervoor omschreven ziet de rechtbank wel enig recidivegevaar, met name als gevolg van zijn beïnvloedbaarheid en de problemen die er zijn op meerdere leefgebieden. De rechtbank is echter van oordeel dat dit recidivegevaar in voldoende mate kan worden ingeperkt met oplegging van een deels voorwaardelijke straf, met daaraan verbonden een aantal hierna te noemen bijzondere voorwaarden. Mede gelet op het feit dat verdachte al lang niet voor strafbare feiten veroordeeld is, vindt de rechtbank de oplegging van een TBS met voorwaarden op dit moment een stap te ver.
Gevangenisstraf
Wel ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen. Alles overziend vindt de rechtbank een gevangenisstraf van vier jaren (met aftrek van voorarrest), waarvan één jaar voorwaardelijk, passend en geboden. Omdat duidelijk is dat verdachte op verschillende levensgebieden is vastgelopen, maar onduidelijk is wat hiervan precies de oorzaak is en hoe verdachte moet worden geholpen, vindt de rechtbank het belangrijk dat verdachte zich gedurende een proeftijd van twee jaren aan bijzondere voorwaarden houdt, waaronder het meewerken aan ambulante behandeling. De rechtbank gaat ervan uit dat voorafgaand aan deze behandeling diagnostiek plaatsvindt, waaraan verdachte ook zal moeten meewerken. De bijzondere voorwaarden staan genoemd in het dictum van dit vonnis.
De opgelegde straf is lager dan door de officier van justitie is geëist. Dit komt doordat de officier van justitie bewezen acht dat [slachtoffer] is vermoord, terwijl de rechtbank doodslag bewezen acht. Op doodslag staat een lagere maximumstraf dan op moord. Daarnaast vindt de officier van justitie bewezen dat verdachte een medepleger is geweest, wat doorgaans een verhogende invloed op de straf heeft. De rechtbank vindt echter bewezen dat verdachte zich – samen met [medeverdachte 2] – als medeplichtige schuldig heeft gemaakt aan de doodslag op [slachtoffer] . Hij heeft daarmee juist een kleinere rol gespeeld in het geheel. Dit rechtvaardigt een lagere straf dan aan [medeverdachte 1] , de schutter, is opgelegd. Tot slot komt de rechtbank tot een lagere straf omdat zij verdachte vrijspreekt van het onder 2 ten laste gelegde.
Geen dadelijke uitvoerbaarheid
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht te bevelen dat de voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 14e Sr kan de rechtbank bevelen dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn indien er rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad mag een rechterlijke uitspraak in de regel pas ten uitvoer worden gelegd nadat zij onherroepelijk is geworden. De in artikel 14e Sr voorziene uitzondering op deze regel met betrekking tot de dadelijke uitvoerbaarheid van de op grond van artikel 14c Sr gestelde bijzondere voorwaarden dan wel het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht kan voor de veroordeelde verstrekkende gevolgen hebben. Mede gelet daarop zal de rechter in de motivering van zijn bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid ervan blijk dienen te geven zich ervan te hebben vergewist dat aan de in artikel 14e Sr gestelde voorwaarden is voldaan (zie onder meer HR 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:537 en HR 10 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1310).
De rechtbank ziet geen aanleiding tot het bevelen van de dadelijke uitvoerbaarheid van de op te leggen voorwaarden. Hoewel sprake is van enig recidiverisico gelet op zijn problematiek, is verdachte in mei 2011 voor het laatst veroordeeld wegens een misdrijf. De voorlopige hechtenis van verdachte is in deze strafzaak geschorst sinds 6 oktober 2021. Hij is sindsdien niet met politie of justitie in aanraking gekomen.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen, aangezien verdachte zich tot nu toe goed aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. Zij zal daar dan ook niet toe overgaan.

8.Beslag

Onder verdachte is een telefoon (BQ Aquarius X5 Plus, goednummer 6028028) in beslag genomen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de telefoon wordt onttrokken aan het verkeer.
De raadsvrouw heeft zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal deze (PGP-)telefoon onttrekken aan het verkeer. De telefoon is daarvoor vatbaar, aangezien hij van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

9.Vorderingen van de benadeelde partijen

De benadeelde partijen [benadeelde partij 1] (moeder van [slachtoffer] ) en [benadeelde partij 2] (vader van [slachtoffer] ) hebben zich gevoegd in het strafgeding. De vorderingen zijn ter terechtzitting door de benadeelde partijen en/of hun raadslieden onderbouwd en zullen hieronder worden besproken.
9.1
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert een bedrag van € 16.457,09 voor vergoeding van materiële schade, bestaande uit:
 € 1.170,- € 1.170,- aan reiskosten;
 € 1.170,- € 3.609,89 aan kosten voor een gedenkteken;
 € 1.170,- € 1.431,80 aan kosten voor grafrechten;
 € 1.170,- € 10.245,40 aan kosten voor de uitvaart.
Daarnaast vordert zij een bedrag van € 20.000,- aan affectieschade, zijnde het bedrag dat op grond van het Besluit vergoeding affectieschade wordt toegekend indien een meerderjarig thuiswonend kind door een misdrijf om het leven is gekomen.
Tot slot heeft [benadeelde partij 1] verzocht om een vergoeding van shockschade voor een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag. [benadeelde partij 1] is nog niet toegekomen aan het starten van psychologische hulp, zodat de vordering nog niet kan worden onderbouwd met een verklaring van een therapeut. Dit hoeft echter geen beletsel te zijn voor het toewijzen van schadevergoeding voor de geleden shockschade. Er is voldaan aan alle criteria zoals genoemd in het Taxibus-arrest. Er was een nauwe affectieve band tussen [slachtoffer] en zijn moeder. Ook is sprake van geestelijk letsel. [benadeelde partij 1] moest via een vriend te horen krijgen dat haar zoon was neergeschoten en heeft geruime tijd in onzekerheid moeten wachten in het ziekenhuis. Dit heeft tot een shock geleid. Ook het afscheid van haar zoon was een schokkend en emotioneel moment voor [benadeelde partij 1] . Zij heeft nog steeds te kampen met de psychische gevolgen van de confrontatie met het misdrijf en zal mogelijk, nadat deze strafzaak en de strafzaken tegen de medeverdachten zijn afgerond, starten met therapie.
Indien de rechtbank de vordering betreffende shockschade onvoldoende gemotiveerd acht, verzoekt [benadeelde partij 1] de vordering in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren zodat deze schadevergoeding opnieuw kan worden gevorderd in een eventueel hoger beroep of bij de civiele rechter.
[benadeelde partij 1] heeft verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot materiële schadevergoeding integraal dient te worden toegewezen.
Ook het gevorderde bedrag van € 20.000,- aan affectieschade kan worden toegewezen, nu de rechtbank ervan uit kan gaan dat [slachtoffer] inwonend was bij [benadeelde partij 1] .
De vordering tot vergoeding van shockschade dient – wegens een gebrek aan onderbouwing – niet-ontvankelijk te worden verklaard, aangezien er juridisch geen grond bestaat om die vordering toe te wijzen.
De hiervoor genoemde bedragen kunnen hoofdelijk worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft de rechtbank – gelet op de bepleite vrijspraak – primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat bij de affectieschade moet worden uitgegaan van een bedrag van € 17.500,-, aangezien [benadeelde partij 1] niet heeft onderbouwd dat [slachtoffer] zijn hoofdverblijf bij haar had.
Het gevorderde bedrag aan reiskosten kan worden toegewezen. Het toe te wijzen bedrag aan uitvaartkosten moet worden gematigd, nu deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd.
Verder moet [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering tot vergoeding van shockschade, aangezien het geestelijk letsel niet is onderbouwd.
Tot slot heeft de raadsvrouw zich verzet tegen een hoofdelijke toewijzing van de vordering, gelet op de kleinere rol die verdachte – indien bewezen – in het geheel zou hebben gehad.
De beoordeling door de rechtbank
Artikel 51f, tweede lid, Wetboek van Strafvordering geeft, in samenhang met de artikelen 6:106 en 6:108 Burgerlijk Wetboek (BW) een regeling voor kosten die nabestaanden kunnen vorderen als benadeelde partij in het strafproces bij het overlijden van iemand als gevolg van een strafbaar feit. Artikel 6:108 BW geeft een limitatieve (uitputtende) opsomming van wat gevorderd kan worden. Alleen de kosten die in dit artikel worden genoemd, kunnen voor vergoeding in aanmerking komen. Het gaat dan bijvoorbeeld om de kosten van de begrafenis. Ook kosten die verband houden met het verkrijgen van voldoening van deze schade zijn in beginsel voor toewijzing vatbaar.
Vordering tot vergoeding van de materiële schadeposten
De rechtbank zal een bedrag van € 15.013,49 aan materiële schadevergoeding toekennen, bestaande uit de volgende posten:
 € 1.170,- € 1.170,- aan reiskosten;
 € 1.170,- € 3.609,89 aan kosten voor een gedenkteken;
 € 1.170,- € 1.431,80 aan kosten voor grafrechten;
 € 1.170,- € 8.801,80 aan kosten voor de uitvaart.
Het toe te wijzen bedrag aan kosten voor de uitvaart is lager dan gevorderd, aangezien een aantal posten in de offerte van 23 november 2020 (met factuurnummer 2020-11-2020) reeds is meegenomen in de ‘kosten grafrechten’ (bijlage D bij de vordering). Het gaat dan om de posten die op de offerte als volgt worden aangeduid:
 € 420,- (‘ € 420,- (‘Grafrechten particulier graf 10 jaar x € 42’)
 € 420,- (‘ € 7,- (‘Grafrechten jaar van uitgifte 2020’)
 € 420,- (‘ € 16,60 (‘Onderhoudskosten voor 2020’)
 € 420,- (‘ € 1.000,- (‘Afkoop onderhoud 10 jaar’).
De rechtbank zal in verband met de kosten voor de uitvaart daarom een bedrag van € 8.801,80 toewijzen (€ 10.245,40 minus € 1.443,60). De rechtbank ziet geen aanleiding om dit bedrag nog verder te matigen, aangezien de raadsvrouw de kosten die ten behoeve van de uitvaart zijn gemaakt, onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
Voor het overige is – naar het oordeel van de rechtbank – voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij bovengenoemde kosten heeft gemaakt, terwijl de verdediging het bedrag niet heeft betwist. Het bedrag van € 15.013,49 dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering voor zover deze ziet op materiële schade. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de civiele rechter aanbrengen.
Affectieschade
De rechtbank is van oordeel dat [benadeelde partij 1] onvoldoende heeft gesteld dat [slachtoffer] bij haar inwoonde, zodat zij een bedrag van € 17.500,- zal toewijzen. Dit bedrag is op grond van het Besluit vergoeding affectieschade het uitgangspunt indien een meerderjarig niet-thuiswonend kind is overleden door een misdrijf.
Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van affectieschade. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de civiele rechter aanbrengen.
Shockschade
Shockschade komt onder omstandigheden voor vergoeding in aanmerking. Volgens vaste jurisprudentie moet daarvoor sprake zijn van geestelijk letsel, voortvloeiend uit een hevige emotionele schok door het waarnemen van het misdrijf of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan. Deze situatie zal zich met name voordoen als sprake is van een nauwe (affectieve) band met degene die – zoals in deze zaak – door het misdrijf om het leven is gekomen. Daarbij valt in de eerste plaats en met name te denken aan familieverhoudingen.
Uit verschillende arresten [2] volgt dat voor toewijzing van shockschade is vereist dat het bestaan van het geestelijk letsel in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De rechtbank is van oordeel dat de door [benadeelde partij 1] gevorderde shockschade niet kan worden toegewezen, nu concrete gegevens op grond waarvan het bestaan van geestelijk letsel in rechte kan worden vastgesteld, ontbreken. De raadsvrouw van [benadeelde partij 1] heeft aangevoerd dat [benadeelde partij 1] er nog niet toe is gekomen om een therapeut te bezoeken, maar dat zij – nadat deze zaak en de strafzaken tegen de medeverdachten zijn afgerond – mogelijk zal starten met therapie.
De onderbouwing van het bestaan van geestelijk letsel is naar het oordeel van de rechtbank ontoereikend, zodat [benadeelde partij 1] in dat gedeelte van haar vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Zij kan haar vordering in zoverre eventueel bij de civiele rechter aanbrengen.
Totaal toe te wijzen bedrag
De rechtbank zal het totaalbedrag van € 32.513,49 hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 november 2020. In het belang van [benadeelde partij 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd ter hoogte van het toegewezen totale schadebedrag minus de reiskosten, nu deze laatste schadepost geen rechtstreekse schade betreft.
De rechtbank ziet in hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd geen aanleiding om af te zien van een hoofdelijke toewijzing.
9.2
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert een bedrag van € 476,14 aan reiskosten, waarvan
€ 148,- toekomstig (in verband met de nog te plannen zitting(en) in hoger beroep) en
€ 17.500,- aan vergoeding van affectieschade. Ten aanzien van die laatste post heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij verwezen naar het Besluit vergoeding affectieschade (meerderjarige niet-thuiswonende kinderen, overleden door een misdrijf).
[benadeelde partij 2] heeft verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag van
€ 17.500,- aan affectieschade integraal en hoofdelijk kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft de rechtbank – gelet op de bepleite vrijspraak – primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag van € 17.500,- aan affectieschade toewijsbaar is. Ten aanzien van de reeds gemaakte reiskosten heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De vordering moet worden afgewezen voor zover deze ziet op toekomstige reiskosten.
Tot slot heeft de raadsvrouw zich verzet tegen een hoofdelijke toewijzing van de vordering, gelet op de kleinere rol die verdachte – indien bewezen – in het geheel zou hebben gehad.
De beoordeling door de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering voor zover die ziet op toekomstige reiskosten (€ 148,-). De overige gevorderde reiskosten komen voor vergoeding in aanmerking en zijn voldoende onderbouwd. De vordering ten aanzien van materiële schade zal voor een gedeelte van € 328,14 worden toegewezen.
Ook heeft [benadeelde partij 2] een bedrag van € 17.500,- aan vergoeding van affectieschade gevorderd. Dit bedrag is door de verdediging niet betwist. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
De rechtbank zal het totaalbedrag van € 17.828,14 hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 november 2020. In het belang van [benadeelde partij 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd ter hoogte van het toegewezen totale schadebedrag minus de reiskosten, nu deze laatste schadepost geen rechtstreekse schade betreft.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te zien van een hoofdelijke toewijzing.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 36f, 47, 48, 49 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van medeplichtigheid aan doodslag.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) jaar,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een
proeftijd van 2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt en/of omdat verdachte één of meer van de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaarden:
1.
Meldplicht bij de reclassering
Veroordeelde meldt zich na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12, 1091 GM te Amsterdam of op een andere – door de reclassering te bepalen – locatie. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering en houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2.
Ambulante behandeling
Veroordeelde werkt mee aan een ambulant behandeltraject en aan de eventueel daaraan voorafgaande diagnostiek. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
3.
Huisvesting
Veroordeelde werkt mee aan het vinden en behouden van passende huisvesting, ook als dat inhoudt beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
4.
Werk en dagbesteding
Veroordeelde werkt mee aan het vinden van passend werk dan wel een zinvolle dagbesteding, waarbij rekening gehouden wordt met zijn draagkracht en -last.
5.
Financiën
Veroordeelde geeft inzage in zijn financiële situatie en werkt, indien door de reclassering geïndiceerd, mee aan een schuldsaneringstraject.
6.
Drugsverbod
Veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beslag
Onttrekt aan het verkeer de in beslag genomen telefoon (BQ Aquarius X5 Plus, goednummer 6028028).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 32.513,49(tweeëndertigduizend vijfhonderd dertien euro en negenenveertig cent) (materiële schade € 15.013,49, affectieschade € 17.500,-), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat te betalen € 31.343,49 (eenendertigduizend driehonderd drieënveertig euro en negenenveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 191 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 17.828,14(zeventienduizend achthonderd achtentwintig euro en veertien cent) (materiële schade € 328,14, affectieschade € 17.500,-), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat te betalen
€ 17.500,00(zeventienduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 122 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 juli 2022.

Voetnoten

2.Hoge Raad 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 (het zogeheten Overzichtsarrest), Hoge Raad 29 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:124 en Hoge Raad 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1947.