ECLI:NL:HR:2021:124

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
19/02620
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen van een zeilschip door een rechtspersoon met betrekking tot bewijsvoering en strafmotivering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 mei 2019. De verdachte, een rechtspersoon, was eerder vrijgesproken van het medeplegen van witwassen van een zeilschip. In cassatie werden diverse klachten ingediend met betrekking tot de bewijsvoering en de strafmotivering. De advocaat-generaal B.F. Keulen concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde straf. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak, met uitzondering van de hoogte van de geldboete.

De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden omdat de stukken te laat door het hof waren ingezonden. Dit leidde tot de beslissing om de opgelegde geldboete van € 10.800 te verminderen naar € 10.300. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, waarmee de uitspraak van het hof gedeeltelijk wordt vernietigd en de geldboete wordt aangepast.

Deze uitspraak heeft implicaties voor de beoordeling van bewijsvoering in witwaszaken en de motivering van straffen, vooral in gevallen waar de redelijke termijn in het geding is.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/02620
Datum16 februari 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 mei 2019, nummer 23-002193-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
gevestigd te [plaats],
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde geldboete van € 10.800.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete;
- vermindert deze in die zin dat deze € 10.300 bedraagt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 februari 2021.