ECLI:NL:RBAMS:2022:3765

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
13/751627-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 juni 2022 uitspraak gedaan over de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een EAB dat op 15 mei 2019 door Polen is uitgevaardigd. De verdachte, die in Nederland gedetineerd is, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en is in afwachting van de overlevering. De rechtbank heeft de identiteit van de verdachte vastgesteld en de detentieomstandigheden in Polen beoordeeld. Tijdens de zittingen op 21 september 2021, 2 juni 2022 en 15 juni 2022 zijn verschillende argumenten naar voren gebracht door zowel de officier van justitie als de raadsman van de verdachte. De raadsman heeft aangevoerd dat de detentieomstandigheden in Polen niet op orde zijn en dat de verdachte risico loopt op een onmenselijke behandeling vanwege zijn geaardheid. De officier van justitie heeft echter betoogd dat er geen algemeen reëel gevaar voor mensenrechtenschendingen bestaat in Poolse detentie-instellingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen objectieve gegevens zijn die de claims van de raadsman ondersteunen. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de wettelijke eisen en er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft de overlevering van de verdachte aan Polen toegestaan, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751627-19 (EAB II)
RK nummer: 19/5123
Datum uitspraak: 29 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 juli 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 15 mei 2019 door
the Regional Court in Elblag II Criminal Department(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans uit anderen hoofde (EAB I) gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 21 september 2021
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 september 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon – via een videoverbinding aanwezig op de zitting – is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Tussenuitspraak 5 oktober 2021
Bij tussenuitspraak van 5 oktober 2021 is het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd om deze zaak gelijktijdig af te kunnen doen met de zaak met parketnummer 13/751767-21 (EAB I).
Op grond van artikel 22,vierde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met zestig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Zitting 2 juni 2022
De behandeling van de vordering is met toestemming van de officier van justitie en de opgeëiste persoon op 2 juni 2022 hervat in de stand waarin deze zich bevond op het tijdstip van de heropening en schorsing op 5 oktober 2021. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is niet verschenen, maar zijn gemachtigd raadsman is wel aanwezig geweest.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor bepaalde tijd aangehouden om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen gebruik te maken van zijn aanwezigheidsrecht dan wel om de rechtbank schriftelijk zijn standpunt te doen toekomen.
Op grond van artikel 22, vierde lid, OLW is de beslistermijn opnieuw verlengd met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting 15 juni 2022
De behandeling van de vordering is met toestemming van de officier van justitie en de opgeëiste persoon op 15 juni 2022 hervat in de stand waarin deze zich bevond op het tijdstip van de aanhouding van het onderzoek op 2 juni 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. Mcgivern. De opgeëiste persoon heeft op 13 juni 2022 afstand gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn en is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak van 5 oktober 2021

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 5 oktober 2021. Hierin heeft de rechtbank de grondslag van het EAB, de inhoud van het EAB en artikel 12 OLW al beoordeeld. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
telkens: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
opzetheling;
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
afpersing;
diefstal;
opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen /de identiteit van een ander te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan.
5. Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft een beroep gedaan op artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en in dat kader aangevoerd dat de opgeëiste persoon op de zitting van 21 september 2021 heeft verklaard dat hij in detentie in Polen vernederend is behandeld vanwege zijn geaardheid.
De rechtbank begrijpt dat dit verweer onder meer in het licht van artikel 11 OLW en de beantwoording van de prejudiciële vragen door het Hof van Justitie van de
Europese Unie is gevoerd.
De raadsman heeft met dit verweer echter geen elementen aangevoerd waaruit blijkt dat – noch die doen vermoeden dat – de hiervoor genoemde structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van de strafzaak van de opgeëiste persoon. Er is daarom niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld en er bestaat ook geen aanleiding om aanvullende gegevens op te vragen. [2]

6.Detentieomstandigheden

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld - kort samengevat - dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de detentieomstandigheden in Polen niet op orde zijn. De raadsman heeft hierbij verwezen naar de verklaringen van de opgeëiste persoon op de zitting van 21 september 2021. De opgeëiste persoon heeft op die zitting naar voren gebracht dat hij vanwege zijn geaardheid het risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in detentie. De opgeëiste persoon zat namelijk eerder in Polen gedetineerd en is toen naar eigen zeggen vernederend behandeld.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen algemeen reëel gevaar voor mensenrechtenschendingen bestaat in Poolse detentie-instellingen. Daarnaast is er geen informatie beschikbaar waaruit blijkt dat personen met een andere dan een heteroseksuele geaardheid gevaar lopen in Poolse detentie-instellingen.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de detentieomstandigheden in de gevangenissen in Polen is de rechtbank van oordeel dat slechts objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden in Polen ervoor zouden kunnen zorgen dat de rechtbank af zou moeten wijken van haar eerder (onder andere op 22 oktober 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:7507) uitgezette lijn, te weten dat uit de beschikbare gegevens over de algemene detentieomstandigheden in Polen niet blijkt van een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest. Het door de raadsman gevoerde verweer bevat geen objectieve en nauwkeurige gegevens waaruit blijkt dat er in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat voor een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden met een andere dan een heteroseksuele geaardheid. De detentieomstandigheden vormen dan ook geen beletsel voor overlevering.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 47, 311, 317, 416, 231b Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Elblag II Criminal Department(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en G.M. Beunk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.G. van der Want, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 29 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
2.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (