ECLI:NL:RBAMS:2022:3677

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
20/1261
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.S. van Limburg Stirum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een politieambtenaar wegens ongeschiktheid en de rol van ziekte in de besluitvorming

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Korpschef van de politie en een politieambtenaar, eiser, die eervol ontslag had gekregen op grond van ongeschiktheid. Eiser had tegen dit ontslag beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat zijn ongeschiktheid verband hield met een Posttraumatische Stressstoornis (PTSS) en een depressieve stoornis. De rechtbank oordeelde dat verweerder, de Korpschef, onvoldoende had onderzocht of de gedragingen van eiser, die leidden tot het ontslag, een medische oorzaak hadden. De rechtbank stelde vast dat er voldoende aanwijzingen waren dat de ongeschiktheid van eiser mogelijk verband hield met ziekte of gebrek, en dat verweerder niet zonder medisch advies had mogen concluderen dat de gedragingen geen medische oorzaak hadden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/1261

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] ,te Amsterdam, eiser
(gemachtigde: mr. D.C. Coppens),
en

de Korpschef van de politie, verweerder

( [Gem. verweerder] ).

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser eervol ontslag verleend op grond van het Barp [1] wegens ongeschiktheid anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
Bij besluit van 21 januari 2019, de rechtbank leest: 21 januari 2020 (het bestreden besluit), heeft verweerder, in afwijking van het advies van de Bezwaaradviescommissie HRM, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep van eiser in haar uitspraak van 22 mei 2020 (de buiten-zittingsuitspraak) op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard. In haar uitspraak van 12 oktober 2021 heeft de rechtbank het door eiser ingestelde verzet gegrond verklaard en is de buiten-zittingsuitspraak komen te vervallen. De rechtbank heeft het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die buiten-zittingsuitspraak werd gedaan.
De rechtbank heeft het beroep vervolgens behandeld ter zitting van 10 maart 2022.
Eiser was aanwezig, bijgestaan door mr. Y. Benjamins als waarnemer van eisers gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek op zitting geschorst en het vooronderzoek hervat. De rechtbank heeft partijen een termijn van vier weken gegeven om te kijken naar verschillende alternatieven voor dit geschil. Op 7 april 2022 heeft eiser, ook namens verweerder, verzocht om een extra termijn. De rechtbank heeft partijen nog vier weken gegeven. Op 5 mei 2022 heeft eiser medegedeeld dat geen oplossing is gevonden voor het geschil en verzocht om een uitspraak. Verweerder heeft met de brief van 10 mei 2022 aangegeven niet met eiser tot een akkoord te zijn gekomen.
De rechtbank heeft partijen vervolgens bericht dat een nadere zitting achterwege zal worden gelaten, tenzij een van de partijen aangeeft dat zij op een nadere zitting wenst te worden gehoord. Partijen hebben niet binnen de daarvoor gestelde termijn gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser is op 1 januari 2009 in dienst getreden bij verweerder. Hij heeft laatstelijk gewerkt in de functie van [functie] van de Landelijke Eenheid. Met de brief van 2 april 2015 is aan eiser een schriftelijke berisping opgelegd vanwege het raadplegen van de politiesystemen voor privédoeleinden. Naar aanleiding van diverse incidenten en vermoeden van plichtverzuim heeft verweerder opdracht gegeven voor een oriënterend onderzoek, een intern onderzoek en een aanvullend onderzoek. Deze onderzoeken zijn neergelegd in de rapporten van 17 augustus 2017 en 27 november 2017. Verweerder heeft naar aanleiding hiervan met de brief van 16 maart 2018 eiser met onmiddellijke ingang buiten de functie gesteld en hem de toegang tot onder meer dienstgebouwen ontzegd.
2. Met de brief van 8 mei 2018 heeft verweerder aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt om hem wegens zeer ernstig plichtsverzuim de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen op grond van artikel 77, eerste lid, onder j, van het Barp. Eiser heeft een schriftelijke zienswijze ingediend van 28 mei 2018 en deze op 27 juni 2018 mondeling toegelicht. Naar aanleiding van de ingebrachte zienswijze heeft verweerder een psychiatrische expertise laten uitvoeren door QS Gezondheidsmanagement. Op 18 september 2018 heeft verweerder de lekenrapportage ontvangen.
3. Met het primaire besluit heeft verweerder eiser, met inachtneming van de geldende
opzegtermijn van 4 weken, gelet op artikel 94 lid 1 sub g van het Barp, eervol ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor zijn functie, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat voldoende is komen vast te staan dat eiser zich in de periode van 1 januari 2017 tot en met
28 augustus 2017 heeft schuldig gemaakt aan het veelvuldig raadplegen van de politiesystemen voor privédoeleinden. Wanneer een politieambtenaar zonder dienst gerelateerde doeleinden de politiesystemen bevraagt, handelt hij in strijd met de eisen van integriteit en betrouwbaarheid die aan hem in zijn functie van politieambtenaar worden gesteld. Daarbij merkt verweerder op dat eiser reeds eerder bestraft is in verband met het voor privédoeleinden raadplegen van de politiesystemen. Volgens verweerder heeft eiser hierdoor blijk gegeven van het niet beschikken over de vereiste eigenschappen, mentaliteit of instelling, die voor een goede functievervulling zijn vereist.
4. Met het bestreden besluit heeft verweerder, in afwijking van het advies van de Bezwaaradviescommissie HRM, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe overwogen dat zij het advies van de commissie volgen voor zover de commissie adviseert dat eiser ongeschikt is voor zijn functie, omdat hij na eerdere waarschuwingen is doorgegaan met het raadplegen van politiesystemen voor andere doelen dan de uitoefening van zijn functie. Ook is verweerder het met de commissie eens dat zij onder die omstandigheden af kon zien van het bieden van (nog) een verbeterkans. Anders dan de commissie heeft geadviseerd, ziet verweerder in de lekenrapportage van QS Gezondheidsmanagement geen reden om te overwegen dat deze ongeschiktheid wordt veroorzaakt door ziels- of lichaamsgebreken.
Standpunt van eiser
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn (dis)functioneren werd beïnvloed door ziekte, te weten een Posttraumatische Stressstoornis (PTSS) en een depressieve stoornis. Deze informatie heeft verweerder ten onrechte niet, dan wel onvoldoende bij het ontslagbesluit betrokken. Eiser wijst daarbij op de psychiatrische voorgeschiedenis waarin is vermeld dat hij vanwege onder meer vermoeidheid en stress in 2014 en 2015 onder behandeling is geweest bij een psycholoog. Verder wijst eiser op de psychiatrische expertise door QS Gezondheidsmanagement van 12 september 2018 en voert aan dat verweerder op grond van de bevindingen niet zonder meer heeft mogen concluderen dat de gedragingen geen medische oorzaak hebben, zonder dit eerst door een arts of vergelijkbare deskundige te laten beoordelen.
6. Daarnaast voert eiser aan dat hij onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om
zich te verbeteren. Eiser wijst daarbij op vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) [2] waaruit blijkt dat een verbeterkans slechts in zeer bijzondere omstandigheden achterwege mag blijven.
Standpunt van verweerder
7. Verweerder deelt de stelling van eiser niet dat de gedragingen van eiser een medische oorzaak hebben en verwijst daarvoor naar het bestreden besluit. Verder stelt verweerder niet bekend te zijn met de door eiser in het beroepschrift aangevoerde psychiatrische voorgeschiedenis in 2014 en 2015. Eiser heeft dit ook niet eerder aangevoerd bij eerdere gesprekken waarbij waarschuwingen zijn gegeven of in geval van besluitvorming over ongewenst handelen of in het kader van bijvoorbeeld de buitenfunctiestelling. Dat had wel in de rede gelegen. Verweerder is uitgegaan van de gedeeltelijke toerekenbaarheid van het gedrag, zoals vermeld in de lekenrapportage van QS Gezondheidsmanagement. Waar eiser zijn handelen vanwege de medische klachten misschien voor een deel niet kon overzien, bestond dat naar de mening van verweerder voor een ander - gelet op de hoeveelheid raadplegingen in de onderzochte periode en de gegeven waarschuwingen - groot deel wel.
8. Verweerder stelt verder, in navolging van het advies van de bezwaarcommissie, dat een nieuwe verbeterkans in dit geval niet aan de orde kan zijn gelet op de omstandigheden. Daarbij speelt het doorgaand gedrag, waarvoor uitdrukkelijk en meermaals gewaarschuwd is, een rol. Bovendien is de periode na april 2015 feitelijk als verbeterperiode te zien. Aan eiser is in 2015 duidelijk aangegeven welke verwachtingen er ten aanzien van hem en zijn gedrag golden en is hij opgeroepen (voortaan) aan de gestelde functie-eisen te voldoen, aldus verweerder.
Relevante regelgeving
9. Op grond van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, van het Barp kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
Het oordeel van de rechtbank
10. In geschil is de vraag of verweerder op goede gronden eiser eervol ontslag heeft verleend wegens ongeschiktheid anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Hierbij is – zoals door eiser ter zitting ook is erkend – niet in geschil dat het raadplegen van de politiesystemen voor privédoeleinden in beginsel voldoende reden is voor ontslag wegens ongeschiktheid. De vraag die voorligt is in dit geval of die ongeschiktheid voortkomt uit ziekte of niet.
11. Uit vaste rechtspraak van de Raad [3] geldt dat in geval de ambtenaar als gevolg van ziekte of gebrek ongeschikt is voor zijn functie, het bestuursorgaan niet bevoegd is hem ontslag te verlenen wegens ongeschiktheid op andere dan medische gronden. In gevallen waarin aanwijzingen bestaan dat de ongeschiktheid van de ambtenaar verband houdt met ziekte of gebrek, of daarover gerede twijfel bestaat, moet onderzoek plaatsvinden naar die eventuele medische oorzaak. [4]
12. De rechtbank gaat uit van de volgende omstandigheden. Verweerder heeft met de brief van 8 mei 2018 aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt om hem wegens zeer ernstig plichtsverzuim de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen. Eiser heeft hierop op 28 mei 2018 een schriftelijke zienswijze gegeven. Daarin heeft eiser – samengevat – verklaard dat hij een periode ongelukkig is geweest in zijn privéleven. Dit heeft onder meer geresulteerd in een echtscheiding. Volgens eiser heeft deze periode veel stress teweeg gebracht en hem veel energie gekost. Eiser heeft daarbij aangegeven gesprekken te hebben gehad met een psycholoog. Zijn leidinggevende was van deze moeilijke periode op de hoogte. Tijdens het zienswijzegesprek op 27 juni 2018 heeft eiser blijkens het verslag verklaard dat de psycholoog heeft vastgesteld dat eiser depressief was. Vanwege de hoge kosten is eiser gestopt met een behandeling bij de psycholoog. Hij heeft een gesprek met de bedrijfsarts gepland om hulp vanuit het werk te krijgen. Naar aanleiding van de ingebrachte zienswijze heeft verweerder een psychiatrische expertise laten uitvoeren door QS Gezondheidsmanagement.
13. Op 18 september 2018 heeft verweerder de lekenrapportage ontvangen. Desgevraagd op zitting heeft verweerder te kennen gegeven dat zij wisten dat zij slechts beschikte over een lekenrapportage en niet de volledige rapportage. Uit de lekenrapportage blijkt onder meer dat sprake is van (deels) ernstige diagnoses die beperkingen geven in een werksituatie. Een langdurige behandeling is geïndiceerd. Verweerder heeft QS Gezondheidsmanagement specifiek gevraagd naar de toerekenbaarheid van de gedragingen. Uit de lekenrapportage blijkt dat eiser op het moment dat hij voor privé doeleinden de systemen raadpleegde wist dat dit tegen de regels was, maar dat hij in die tijd zo ‘van het pad’ was dat hij impulsief al dingen deed voor hij er goed over had nagedacht. Eiser wordt in de periode waarin hij de overtredingen beging verminderd toerekenbaar geacht op basis van zijn psychiatrische stoornis.
14. Eiser heeft in beroep het volledige rapport van QS Gezondheidsmanagement overgelegd. Hieruit blijkt dat eiser over zoveel dingen moest nadenken en dit hem door de toenemende stress en de extreme vermoeidheid steeds minder goed lukte. Hierdoor verloor eiser de grip op zijn leven. Volgens het rapport handelde eiser op dat moment gedreven door angst en paranoia en was het verstandelijk ‘weten dat hij in overtreding was’ sterk naar de achtergrond gedrongen. Op zitting is daarnaast besproken dat hangende beroep is vastgesteld dat bij eiser beroeps gerelateerde PTSS is vastgesteld.
15. Verweerder heeft op zitting te kennen gegeven dat het bestreden besluit enkel is genomen op basis van de lekenrapportage en dat geen nader onderzoek is gedaan. Verweerder is pas in beroep op de hoogte gebracht van de inhoud van het volledige rapport. Volgens verweerder biedt de lekenrapportage voldoende grondslag om tot ontslag over te gaan. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat naast de conclusie van de psychiater dat eiser gedeeltelijk toerekenbaar wordt geacht inzake de verweten gedragingen, in de lekenrapportage ook specifiek is aangegeven welke beperkingen in eisers handelen binnen de sociale- en werksituatie (kunnen) optreden. Verweerder is er vanuit gegaan dat op basis van deze informatie geen vervolgonderzoek nodig was. Desgevraagd op zitting heeft verweerder aangegeven dat deze afwegingen zijn gemaakt door een teamvoorzitter, niet zijnde een medicus.
16. Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in combinatie met de onder 11 genoemde rechtspraak overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank bestaan in het geval van eiser voldoende aanwijzingen dat zijn ongeschiktheid mogelijk verband houdt met een ziekte of gebrek. De rechtbank neemt daarbij in acht dat uit het (leken)rapport van QS Gezondheidsmanagement blijkt dat eiser verminderd toerekenbaar was vanwege een psychiatrisch stoornis. Het lag in dit geval op de weg van verweerder om nader onderzoek te doen of de gedragingen eiser konden worden verweten. Verweerder heeft echter – zonder betrokkenheid van een medicus – zelfstandig de afweging gemaakt of eiser met zijn beperkingen zijn werkzaamheden kon uitvoeren en of die beperkingen invloed hebben gehad op zijn gedragingen. Verweerder had niet zonder meer mogen aannemen dat de gedragingen van eiser geen medische oorzaak hebben, zonder dit eerst door een arts of vergelijkbare deskundige te laten beoordelen. Daarvoor waren immers genoeg aanwijzingen te vinden in de lekenrapportage van QS Gezondheidsmanagement. De bestreden uitspraak is hierdoor in strijd met artikel 3:2 van de Awb en dus onzorgvuldig voorbereid en komt hiermee voor vernietiging in aanmerking.
Conclusie
17. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken na het in kracht van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuwe uitspraak te nemen op het bezwaar van eiser.
18. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiser de door hem betaalde griffierechten vergoedt en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser. De gemaakte proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor van 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen 6 weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.S. van Limburg Stirum, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Besluit algemene rechtspositie politie.
2.De uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 6 januari 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AS2575 en 23 augustus 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY8059.
3.Zie de uitspraak van de Raad van 30 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:249.
4.Zie de uitspraak van de Raad van 2 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2177.