ECLI:NL:RBAMS:2022:3616

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
13/752121-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in België

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 mei 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, België. De opgeëiste persoon, geboren in 1995 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was op dat moment gedetineerd in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 4 mei 2022, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft de vordering tot overlevering beoordeeld aan de hand van de Overleveringswet (OLW) en de relevante Europese regelgeving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, vallen onder de lijst van bijlage 1 bij de OLW, en dat er geen noodzaak was om de dubbele strafbaarheid te toetsen. De rechtbank heeft ook de toestemming van de Spaanse autoriteiten voor verdere overlevering in aanmerking genomen, evenals de garantie dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf zal ondergaan indien hij in België wordt veroordeeld.

De verdediging heeft betoogd dat de overlevering geweigerd moet worden vanwege de detentieomstandigheden in België, met name in Gent, waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid gedetineerd zou worden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de algemene detentiegarantie van de Belgische autoriteiten voldoende is en dat er geen reden is om aan te nemen dat de opgeëiste persoon in een onmenselijke of vernederende situatie zal worden geplaatst. De rechtbank heeft ook het standpunt van de verdediging over de evenredigheid van de overlevering verworpen, evenals het argument dat de overlevering moet worden uitgesteld totdat de lopende Nederlandse strafzaken zijn afgehandeld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Belgische autoriteiten toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752121-21
RK nummer: 22/1480
Datum uitspraak: 12 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 juli 2021 door de Onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit andere hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 mei 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.A.A. Maat, advocaat te Goes.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB, gelezen in samenhang met de aanvullende informatie van 27 april 2022, wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek van 29 juli 2021, afgegeven door de Onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
4.1
Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten A tot en met C waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit D niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994

5.Toestemming voor verdere overlevering

In het dossier bevindt zich een beschikking van de magistraat-rechter bij het Centraal Onderzoekgerecht nr. 6 van Madrid (Spanje) van 7 februari 2022, met onder meer de volgende inhoud:
Gezien de staat welke de handelingen behouden en er geen beroep werd aangetekend jegens de handeling van de overlevering zonder toestemming dd. 18/01/2022, als zijnde definitief van rechtswege, stemt men in met het uitvoeren van de overlevering van de beklaagde [opgeëiste persoon] aan de autoriteiten van het verzochte land BELGIË, met vermelding dat de genaamde beklaagde reeds werd uitgeleverd aan de gerechtelijke autoriteiten van Nederland inzake het Europees Aanhoudingsbevel en Overlevering 13/2022, aangezien dat werd ingestemd met de genaamde overlevering.
Uit deze beschikking van 7 februari 2022 van het Centraal Onderzoekgerecht nr. 6 van Madrid blijkt dat de Spaanse uitvoerende justitiële autoriteit (die de opgeëiste persoon eerder aan Nederland heeft overgeleverd) toestemming heeft verleend voor de verdere overlevering van de opgeëiste persoon.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings van het Parket van de Procureur des Konings Oost-Vlaanderen, afdeling Gent heeft op 28 april 2022 de volgende garantie gegeven:
In antwoord op uw brief inzake de overlevering van [opgeëiste persoon] (geboren op [geboortedag]1995), sta ik u de garantie toe voor de terugkeer van de betrokkene naar uw land. Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel houdt deze garantie in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar uw land wordt overgebracht teneinde deze straf of maatregel aldaar onder te gaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden in België

Bij uitspraak van 22 juni 2021 [1] heeft de rechtbank in de zaak van een andere opgeëiste persoon geconcludeerd dat in België een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers, waardoor de minimale persoonlijke ruimte van 3 m2 in een meerpersoonscel niet meer is gewaarborgd, alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waar hiervan sprake is, zijn: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
De rechtbank stelt vast dat er bij brief van 9 september 2021, afkomstig van de Directeur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, een algemene detentiegarantie is gegeven:
Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel:
- De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
- De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.
Eerder in deze brief is ten aanzien van gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt:
Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waarin dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.
In haar uitspraak van 7 oktober 2021 [2] heeft de rechtbank overwogen dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van 9 september 2021 in elke overleveringszaak geldig is, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd, en dat het om die reden niet noodzakelijk is dat voor elke individuele opgeëiste persoon een detentiegarantie wordt opgevraagd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering geweigerd dient te worden omdat de opgeëiste persoon na overlevering een schending van artikel 3 EVRM zal opleveren (de rechtbank begrijpt: artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, hierna: Handvest). Daartoe heeft hij aangevoerd dat de opgeëiste persoon volgens zijn Belgische advocaat naar alle waarschijnlijkheid in Gent zal worden gedetineerd. Hoewel er een algemene detentiegarantie is afgegeven, blijkt uit verschillende nieuwsberichten dat de feitelijke omstandigheden in de Belgische detentie-instellingen niet zijn wat wordt gegarandeerd, met name in Gent. Ter onderbouwing heeft de raadsman verwezen naar nieuwsberichten en een e-mail van de griffiechef van het Directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen Gevangenis Gent van 17 maart 2022, waaruit de omvang en ernst van het overbevolkingsprobleem blijkt.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. Er is een algemene detentiegarantie afgegeven door de Belgische autoriteiten en er is geen reden om te twijfelen aan de naleving van die garantie.
Oordeel van de rechtbank
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank nog altijd uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [3]
De rechtbank is van oordeel dat het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling dat zij ten aanzien van voornoemde penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen.
De nieuwsberichten en het e-mailbericht waarnaar de raadsman verwijst, maken het oordeel van de rechtbank niet anders. Deze berichten bevestigen dat, zoals eerder door de rechtbank is geoordeeld, er een reëel gevaar bestaat dat personen die in België zijn gedetineerd in de hiervoor genoemde instellingen, onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest. Dat de rechtbank niet meer kan uitgaan van de door de Belgische autoriteiten verstrekte garantie, blijkt daar echter niet uit. Indien de opgeëiste persoon - zoals de raadsman stelt - in Gent wordt gedetineerd, waar de grondslapers-problematiek zich voordoet, volgt uit de algemene detentiegarantie dat hij niet zal worden geplaatst in een dergelijke afdeling zodat hij ten minste over 3m2
personal spacezal beschikken exclusief de sanitaire blokken. Overigens is niet gebleken dat de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid in Gent zal worden gedetineerd. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.

8.Evenredigheid

De raadsman heeft betoogd dat overlevering van de opgeëiste persoon aan de Belgische autoriteiten voor de hem verweten gedragingen onevenredig bezwarend is en daarom moet worden geweigerd. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat er andere mogelijkheden zijn dan overlevering. De opgeëiste persoon kan verhoord worden via een videoverbinding door de Belgische autoriteiten en op die manier kan hij in Nederland blijven. Het belang van de Belgische autoriteiten bij overlevering van de opgeëiste persoon weegt niet op tegen diens belang om in vrijheid in Nederland zijn berechting af te wachten. Onder deze omstandigheden moet de overlevering worden geweigerd, aldus de raadsman.
De rechtbank oordeelt als volgt.
In lijn met eerdere uitspraken van de rechtbank, moet voor de vraag of de overlevering (on)evenredig is een onderscheid gemaakt worden tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid in een concreet geval. Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit 2002/584/JBZ (hierna: Kaderbesluit), gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken. Daarbij is het in beginsel aan de uitvaardigende autoriteit om de evenredigheid van het uitvaardigen van een EAB te toetsen. Gelet hierop kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB slechts onder uitzonderlijke omstandigheden slagen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank van 1 maart 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203). Hoewel de rechtbank oog heeft voor de persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon is naar het oordeel van de rechtbank van zulke bijzondere omstandigheden in het onderhavige geval niet gebleken. Het verweer wordt dan ook verworpen.

9.Artikel 36 OLW

De raadsman heeft gewezen op het feit dat er tegen de opgeëiste persoon nog een strafrechtelijke procedure in Nederland loopt en dat de opgeëiste persoon voorts op dit moment een gevangenisstraf uitzit die hem is opgelegd in een andere Nederlandse strafzaak. De raadsman voert aan dat de overlevering moet worden geweigerd dan wel moet worden afgewacht tot de Nederlandse zaken zijn afgehandeld.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat dit verweer niet slaagt. De rechtbank kan de overlevering niet weigeren omdat in Nederland nog een strafvervolging tegen de opgeëiste persoon loopt dan wel omdat hij in Nederland nog een gevangenisstraf moet uitzitten (voor andere feiten dan die ten grondslag liggen aan het EAB). De openstaande Nederlandse strafzaken kunnen, nadat de rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering wordt toegestaan, leiden tot uitstel van de feitelijke overlevering (zie artikel 24 Kaderbesluit en artikel 36 OLW).

10.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

11.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 6 en 7 van de Overleveringswet.

12.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]
aan de Onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en M.M.L.A.T. Doll, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 mei 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 22 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3243.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak