ECLI:NL:RBAMS:2022:3613

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
13/751152-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse rechtsstaat en onafhankelijkheid van rechters

Op 18 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Gliwice, Polen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 18 maart 2022 en betreft strafbare feiten die in Polen zijn gepleegd, waaronder illegale handel in verdovende middelen en witwassen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de ontvankelijkheid van de officier van justitie beoordeeld. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon voerde aan dat het EAB niet geldig was omdat het was uitgevaardigd door een Poolse rechter die niet onafhankelijk zou zijn, verwijzend naar structurele gebreken in de Poolse rechtsstaat. De rechtbank heeft deze argumenten verworpen en geconcludeerd dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de onafhankelijkheid van de rechter in deze zaak in het geding is. De rechtbank oordeelde dat de overlevering niet geweigerd kan worden op basis van de aangevoerde argumenten en dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij opmerkte dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De uitspraak is gedaan in het kader van de internationale rechtsbijstand en benadrukt de noodzaak van samenwerking binnen de Europese Unie, ondanks de zorgen over de Poolse rechtsstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751152-22
RK nummer: 22/1492
Datum uitspraak: 18 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 november 2021 door
the Regional Court in Gliwice(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [plaats] ,
gedetineerd in [gedetineerd] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 mei 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in haar vordering omdat het EAB is uitgevaardigd door een Poolse rechter, [naam 1] , die niet kan worden aangemerkt als rechterlijke autoriteit in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ (Kaderbesluit). Onder verwijzing naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 november 2021 (EU:C:2021:931) heeft de raadsvrouw betoogd dat deze specifieke rechter niet onafhankelijk is aangezien zij door de Poolse minister van justitie is gedetacheerd bij een hogere rechterlijke instantie, terwijl de minister deze detachering op elk moment en bij ongemotiveerd besluit weer kan beëindigen. Het gebrek aan onafhankelijkheid van deze rechter blijkt ook uit de uitvaardiging van een EAB voor beperkte drugs- en witwasfeiten die geen enkele link met Polen hebben. Bovendien heeft deze rechter geen steun betuigd aan de oproep aan de Poolse overheid in juli 2021 om het Europees recht na te leven en evenmin aan de strafrechtelijke vervolgde rechter [naam 2] .
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 december 2020, geconcludeerd tot verwerping van het verweer.
Oordeel van de rechtbank
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het EAB is uitgevaardigd in 2021 door een niet onafhankelijk gerecht, waardoor het EAB niet voldoet aan de eisen van effectieve rechterlijke bescherming. In haar uitspraak van 27 januari 2021 [1] heeft de rechtbank in het licht van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 december 2020 (
Openbaar Ministerie (Onafhankelijkheid van de uitvaardigende rechterlijke autoriteit)) [2] geoordeeld dat het bestaan van structurele en/of fundamentele gebreken wat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht van Polen betreft die in alle gevallen negatieve gevolgen voor de rechterlijke instanties in Polen kunnen hebben, op zichzelf niet volstaat om de hoedanigheid van “uitvaardigende rechterlijke autoriteit” in de zin van artikel 6 lid 1, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ aan elke Poolse rechter en rechterlijke instantie te ontzeggen. Beoordeeld moet worden of
naastdeze systemische gebreken er gegevens voorhanden zijn die er toe leiden dat de uitvaardigende autoriteit niet als uitvaardigende rechterlijke autoriteit kan worden beschouwd. De rechtbank is van oordeel dat dergelijke gegevens – naast deze systemische gebreken – niet voorhanden zijn. De enkele omstandigheid dat deze rechter is gedetacheerd bij de uitvaardigende justitiële autoriteit en niet publiekelijk steun heeft betuigd aan oproepen aan de Poolse overheid is daartoe onvoldoende. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, kan ook uit de feitsomschrijving of de overige inhoud van het EAB niet worden afgeleid dat sprake is van een gebrek aan onafhankelijkheid van deze rechter. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
preventive detention decisionvan
the District Court Gliwice(Polen) van 4 november 2021, referentienummer III Kp 716/21.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

5.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 5 en 9, te weten:
illegale handel in verdovende middelen;
witwassen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is in Polen aangevangen;
  • het gaat om een groot Pools onderzoek waarbij meerdere verdachten in verschillende landen zijn aangehouden;
  • de bewijsmiddelen bevinden zich in Polen;
  • de verdovende middelen zijn gekocht van Poolse onderdanen;
  • het Nederlands Openbaar Ministerie is niet voornemens de strafvervolging over te nemen.
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren, aangezien er geen aanknopingspunten zijn met Polen en alle feiten en omstandigheden zich op Nederlands grondgebied hebben afgespeeld.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

7.Artikel 11 OLW; Poolse rechtsstaat

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [3]
In het kader van de tweede stap van die toets is het aan de opgeëiste persoon tegen wie een EAB is uitgevaardigd, om concrete gegevens aan te dragen waaruit kan worden opgemaakt dat de hiervoor bedoelde structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed kunnen hebben op de behandeling van zijn strafzaak.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er een reële kans bestaat dat de opgeëiste persoon geen eerlijk proces zal krijgen in zijn individuele zaak. De strafzaak van de opgeëiste persoon zal zeer waarschijnlijk worden berecht door drie strafrechters bij
the Regional Courtin Gliwice
.Dit betreft een kleine rechtbank waar in totaal acht strafrechters werkzaam zijn. Daarvan zijn er volgens de raadsvrouw tenminste drie niet onafhankelijk. Voor wat betreft rechter [naam 1] heeft de raadsvrouw verwezen naar haar verweer dat hiervoor onder 3 is weergegeven. Verder is één van de strafrechters tevens persvoorlichter, terwijl evident is dat een dergelijke positie enkel bekleed wordt door rechters die achter het beleid van de zittende regering staan. Tot slot is ook strafrechter en president [naam 3] niet onafhankelijk. Hij is in november 2017, na ontslag van de zittende president, aangesteld door minister van justitie [naam 4], en staat bekend als een groot voorstander van [naam 4]. Deze minister voert een fel anti-drugs beleid, terwijl de opgeëiste persoon wordt vervolgd voor (onder meer) drugshandel. Dit zal in het nadeel van de opgeëiste persoon meewegen. Er is een grote kans dat één of meer van die drie strafrechters de strafzaak van de opgeëiste persoon zal behandelen nu in dit gerecht maar acht strafrechters werkzaam zijn, waardoor niet van een eerlijk proces kan worden gesproken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de door de opgeëiste persoon aangevoerde elementen niet doen vermoeden dat de structurele of fundamentele gebreken in het gerechtelijk apparaat van de uitvaardigende lidstaat een
concreteinvloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak. Daarmee is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van zijn grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
De rechtbank stelt voorop dat de stelling van de raadsvrouw met betrekking tot de rechter die tevens persvoorlichter is, niet is onderbouwd. De door de raadsvrouw genoemde omstandigheden betreffende de detachering van rechter [naam 1] en de benoeming van de huidige president bevestigen de hiervoor bedoelde structurele en fundamentele gebreken, maar duiden op zichzelf niet op een concrete invloed van die gebreken op de strafzaak van de opgeëiste persoon. Uit de gegeven informatie van de raadsvrouw blijkt niet dat sprake is van politieke uitlatingen of van politiek gekleurde gedragingen van de genoemde rechters in Gliwice, terwijl er ook geen aanwijzingen zijn dat – als hiervan al sprake zou zijn – dit zou kunnen doorwerken in de zaak van de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon heeft geen persoonlijke omstandigheden naar voren gebracht waaruit dergelijke aanwijzingen volgen. Van bijzondere aandacht van de Poolse uitvoerende macht voor de zaak van de opgeëiste persoon is evenmin gebleken. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, duidt ook de context waarin het EAB is uitgevaardigd, te weten een grootschalig drugsonderzoek tegen meerdere verdachten in meerdere landen, niet op een specifiek risico voor de opgeëiste persoon. Het feit dat de opgeëiste persoon mogelijk in Polen zwaarder wordt bestraft door de anti-drugswet in Polen doet aan het voorgaande niets af. Het door de rechtbank vastgestelde algemene reële gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld staat dus niet in de weg aan overlevering van de opgeëiste persoon. De rechtbank verwerpt het verweer.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Gliwice(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M..E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en M.M.L.A.T. Doll, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 mei 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Zaken C354/20 PPU en C412/20 PPU (gevoegd), ECLI:EU:C:2020:1033.
3.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, parketnummer 13/751539-21 (ECLI:NL:RBAMS:2022:1794), r.o. 4.4.
4.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (