Overwegingen
1. Eisers hebben een beroep op betalingsonmacht gedaan. De rechtbank overweegt dat op basis van de door eisers verstrekte gegevens is gebleken dat zij voldoen aan de criteria voor betalingsonmacht. Het verzoek wordt daarom definitief toegewezen.
De aanleiding voor het beroep
2. Op 27 maart 2020 heeft het CAK eisers afzonderlijk schriftelijk aangemaand (hierna: de aanmaningen) om een zorgverzekering op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) af te sluiten. Daarbij heeft het CAK eisers meegedeeld dat hen een boete wordt opgelegd als zij niet binnen drie maanden, dus vóór 27 juni 2020, een zorgverzekering hebben afgesloten. Eisers hebben niet binnen drie maanden na de aanmaningen een zorgverzekering afgesloten.
3. Vervolgens heeft verweerder de onder ‘Procesverloop’ vermelde besluiten genomen.
4. Eisers zijn het niet eens met de opgelegde boetes. De rechtbank zal hierna de door eisers aangevoerde beroepsgronden bespreken.
5. Het wettelijk kader staat in de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Beoordeling van het beroep
6. De rechtbank moet beoordelen of verweerder eisers terecht een boete van € 410,49 heeft opgelegd.
7. Eisers voeren aan dat zij ten onrechte als ingezetenen van Nederland zijn aangemerkt. Verweerder heeft daarom ten onrechte als vaststaand aangenomen dat zij verplicht waren een zorgverzekering af te sluiten.
8. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Eisers stonden sinds 1 januari 2019 ingeschreven in Nederland. Uit het verslag van de hoorzitting komt bovendien naar voren dat eisers hebben verklaard in 2018 in Nederland te zijn komen wonen. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat hun situatie nadien is gewijzigd. Weliswaar hebben zij vermeld dat ze in België verbleven, maar eisers hebben zelf verklaard dat ze daar slechts op bezoek waren. Dat hun centrum van belangen ten tijde in geding ergens anders dan in Nederland was, is door eisers verder niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft eisers naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht als ingezetenen van Nederland aangemerkt en eisers daarmee ook terecht als verzekeringsplichtig op grond van de Zvw.
9. Omdat eisers kunnen worden aangemerkt als ingezetenen van Nederland en niet hebben voldaan aan de aanmaningen om binnen drie maanden een zorgverzekering af te sluiten, was verweerder gehouden aan eisers een boete op te leggen.
10. De rechtbank volgt eisers ook niet in hun betoog dat de beboete gedraging hen niet kan worden verweten omdat zij de aanmaningen niet hebben ontvangen. Zij overweegt hiertoe het volgende.
11. Vaststaat dat verweerder de aanmaningen niet aangetekend heeft verzonden. Het is vaste rechtspraakdat, indien de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, het in beginsel aan het bestuursorgaan is om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie.
12. Eisers stonden sinds 1 januari 2019 ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [postcode] in Amsterdam. Verweerder heeft de aanmaningen geadresseerd aan dat adres. Volgens het overzicht van de dossiers van eisers zijn de aanmaningen op 23 maart 2020 in de verzendadministratie van verweerder geregistreerd, onder de kenmerken 1201950250 ( [eiser 1] ) en 1201949063 ( [eiser 2] ). Volgens het Excel-overzicht ‘Brieven 25 maart 2020’ (kenmerk: 2020031081) heeft verweerder op 23 maart 2020 een batch van in totaal 4.513 brieven aangemaakt. Daarbij bevond zich een reeks besluiten met de kenmerken 1201947785 tot en met 1201949911 en een reeks besluiten met de kenmerken 1201949542 tot en met 1201950976. De aanmaning met het kenmerk 1201949063 ( [eiser 2] ) valt onder de eerste reeks; de aanmaning met het kenmerk 1201950250 ( [eiser 1] ) onder de tweede reeks. Volgens de orderbevestiging van PostNL zijn op 27 maart 2020 in totaal 4.513 brieven van de batch met kenmerk 2020031081, verzonden. Volgens verweerder blijkt hieruit dat de aanmaningen onderdeel zijn van de batch poststukken van 23 maart 2020 en naar het juiste adres zijn verzonden.
13. Op grond van het bovenstaande oordeelt de rechtbank dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de aanmaningen naar het juiste adres van eisers zijn verzonden. Van problemen bij postverzending is niet gebleken. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat aan de ontvangst van de aanmaning op hun adres redelijkerwijs kan worden getwijfeld. De enkele ontkenning van de ontvangst is daarvoor onvoldoende.
14. Eisers voeren verder aan dat de beboete gedraging hen niet kan worden verweten omdat zij hebben geprobeerd een verzekering af te sluiten in Nederland op grond van de verdragspolis bij hun zoon, maar dat verzekeraar CZ dit heeft geweigerd. De rechtbank kan eisers ook hierin niet volgen. Uit de gedingstukken blijkt immers niet dat eisers in de termijn van drie maanden waarin zij gevolg hadden moeten geven aan de aanmaningen daadwerkelijk hebben geprobeerd een verzekering af te sluiten en vervolgens door een of meer verzekeraars zijn geweigerd. Uit de door eisers overgelegde mail van zorgverzekeraar CZ van 31 december 2018 blijkt weliswaar dat eisers zich niet konden verzekeren op de Verdragspolis van hun zoon , maar daaruit volgt geen algehele weigering van de verzekeraar. Integendeel: de verzekeraar heeft gesuggereerd dat eisers zelf telefonisch contact opnemen met CZ. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij zich wegens een weigering van de zorgverzekeraars niet konden verzekeren. De rechtbank ziet om die reden geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder eisers in het geheel geen boete mocht opleggen.
15. Eisers voeren aan dat beslag is gelegd op hun bankrekening en dat zij geen inkomen hebben of vermogen. Voor zover eisers hiermee betogen dat verweerder op grond van bijzondere omstandighedeneen lagere boete had moeten opleggen, slaagt dit betoog niet. Het is vaste rechtspraak dat het ook in een geval waarin sprake is van het vrijwel ontbreken van draagkracht, toch geboden is een boete op te leggen vanwege de prikkel tot verzekering tegen ziektekosten die, ook gelet op het belang van de volksgezondheid, daarvan moet uitgaan.Uit het verslag van de hoorzitting blijkt dat eisers geen inkomen hebben, maar worden onderhouden door hun kinderen, en dat zij na ontvangst van de boetebrief alsnog een zorgverzekering hebben afgesloten. Een dochter betaalt hun verzekeringspremie vanuit Duitsland, via hun bankrekening. Niet gebleken is dat die situatie is gewijzigd. In de bestreden besluiten staat dat eisers stukken hebben opgestuurd waaruit blijkt dat zij in de periode van 10 maart 2020 tot 9 juni 2020 een bedrag van € 2.280,50 aan giften hebben ontvangen van hun zoon en dochters, oftewel een bedrag van gemiddeld € 760,17 per maand. Uit de door verweerder ter zitting overgelegde bankafschrift volgt verder dat eisers op 30 juni 2020 een saldo van € 9.854,86 op hun bankrekening hadden staan. Dat het geld van één van eisers dochter is en slechts op de rekening geparkeerd stond, zoals door eisers verklaard blijkens het verslag van de hoorzitting, is door eisers op geen enkele manier onderbouwd. Nu eisers ook niet op zitting zijn verschenen om hun standpunten verder toe te lichten, ziet de rechtbank gelet op het voorgaande geen grond voor het oordeel dat het eisers vrijwel geheel aan draagkracht ontbreekt en de boete op die grond te matigen.
16. Tot slot stellen eisers: “
Eigenlijk mag ik van mijn geloof geen verzekering afsluiten, maar toch was ik bereid om mij te laten verzekeren ondanks dat ik mijn bezwaren heb tegen deze verzekering.” Niet gebleken is dat eisers de Sociale Verzekeringsbank hebben verzocht om ontheffing van de verzekeringsplicht, vanwege hun geloofsovertuiging.Eisers waren dan ook verplicht een verzekering af te sluiten en hebben dit ook alsnog gedaan.
17. De beroepen zijn ongegrond. Eisers krijgen dus geen gelijk.
18. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.