ECLI:NL:RBAMS:2022:3045

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
13/751184-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 mei 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van eerste aanleg te West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk, België. De opgeëiste persoon, geboren in Bulgarije, werd verdacht van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op openbare zittingen op 3 en 11 mei 2022. Tijdens deze zittingen zijn de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig geweest, maar de opgeëiste persoon zelf was niet verschenen.

De rechtbank heeft verschillende verweren van de raadsvrouw verworpen, waaronder het verweer dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander en dat er sprake zou zijn van een weigeringsgrond op basis van artikel 13 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 6 OLW, omdat er onvoldoende bewijs was van een ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland. Ook het verweer over de detentieomstandigheden in België werd verworpen, omdat de rechtbank voldoende garanties had ontvangen dat de detentieomstandigheden in overeenstemming zijn met de Europese normen.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan, zodat zij kan worden overgedragen aan de Belgische autoriteiten voor de strafbare feiten zoals omschreven in het EAB.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751184-22
RK nummer: 22/914
Datum uitspraak: 16 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 februari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 februari 2022 door de Rechtbank van eerste aanleg te West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedag] 1973,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 mei 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon en haar raadsvrouw, mr. E. Kolokatsi, advocaat te Amersfoort, zijn niet verschenen omdat de rechtbank op voorhand heeft ingestemd met het aanhoudingsverzoek van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor bepaalde tijd geschorst.
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 11 mei 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door haar raadsvrouw mr. E. Kolokatsi, advocaat te Amersfoort, en een tolk in de Bulgaarse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel bij verstek, uitgevaardigd door de onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk, op 14 februari 2022.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Artikel 6 OLW

De raadsvrouw heeft betoogd dat de opgeëiste persoon kan worden gelijk gesteld met een Nederlander, gelet op de overgelegde stukken. De opgeëiste persoon is al sinds 2008 in Nederland en staat sinds 26 maart 2010 ingeschreven. Zij heeft toen eerst via een uitzendbureau en daarna via schoonmaakwerk inkomsten verworven. Vanaf 2018 is de opgeëiste persoon eigenaresse van een winkel in Nederland. Die winkel loopt sinds 2020 goed. Er moet dan ook een terugkeergarantie worden verstrekt.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijk gesteld met een Nederlander. Er zijn van haar allereerst geen inkomensgegevens bekend tot 2018. De stelling dat de opgeëiste persoon toen werkte via een uitzendbureau en als schoonmaker is niet met stukken onderbouwd. Verder blijkt uit de stukken dat de opgeëiste persoon vanaf 1 oktober 2018 een eigen winkel heeft, maar het inkomen hieruit was over 2018 negatief. Op grond van het vorenstaande voldoet de opgeëiste persoon niet aan de inkomensgrens en kan niet worden vastgesteld dat zij vijf jaar een ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. De opgeëiste persoon voldoet dus niet aan de voorwaarden die artikel 6 OLW stelt. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de weigeringsgrond van artikel 13 OLW van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon heeft verklaard dat zij in de genoemde periode Nederland niet heeft verlaten en dus niet in België is geweest. Dat zou betekenen dat, zo zij al schuldig zou zijn, de opgeëiste persoon de ten laste gelegde feiten vanuit Nederland zou moeten hebben gepleegd.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 13 OLW niet aan de orde is. Het EAB bevat geen aanknopingspunten waaruit kan worden afgeleid dat de feiten geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied hebben plaatsgevonden. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.

7.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 22 juni 2021 [1] is de rechtbank in een andere zaak tot het oordeel gekomen dat er in België een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers, waardoor de minimale persoonlijke ruimte van 3 m2 in een meerpersoonscel niet meer is gewaarborgd, alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waar hiervan sprake is, zijn: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
De rechtbank stelt vast dat er bij brief van 9 september 2021, afkomstig van de Directeur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, een algemene detentiegarantie is gegeven:
Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel:
- De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
- De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.
Eerder in deze brief is ten aanzien van gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt:
Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waarin dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.
In de uitspraak van 7 oktober 2021 [2] heeft de rechtbank overwogen dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van 9 september 2021 in elke overleveringszaak geldig is, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd, en dat het om die reden niet noodzakelijk is dat voor elke individuele opgeëiste persoon een detentiegarantie wordt opgevraagd.
De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar betoog dat er voor de opgeëiste persoon een individuele garantie moet komen omdat zij in een vrouwengevangenis zal worden geplaatst. Blijkens de bewoordingen van de algemene garantie geldt deze voor alle overgeleverde personen, dus ook voor overgeleverde personen die in een vrouwengevangenis worden geplaatst.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [3]
De rechtbank is van oordeel dat het reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling dat zij ten aanzien van voornoemde penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, hiermee is weggenomen. De detentieomstandigheden staan dan ook niet aan overlevering in de weg.

8.Overige verweren

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er moet worden gekeken of er een alternatief is voor de uitvaardigende justitiële autoriteit om de opgeëiste persoon te horen zonder dat zij overgeleverd hoeft te worden, gelet op haar persoonlijke omstandigheden en haar ondergeschikte rol bij de feiten .
De rechtbank vat dit verweer op als dat de raadsvrouw heeft willen betogen dat de tenuitvoerlegging van het EAB onevenredig is. Dit verweer slaagt niet. De rechtbank verwijst in dat verband naar haar eerder bij uitspraak van 1 maart 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203 gegeven oordeel dat, gelet op de stelselevenredigheid van het Kaderbesluit-EAB, een beroep op de onevenredigheid van een EAB slechts onder bijzondere omstandigheden kan slagen. In dit geval is de rechtbank niet gebleken van zodanige bijzondere omstandigheden. De rechtbank verwerpt daarom het verweer.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van eerste aanleg te West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en G.M. Beunk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 mei 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 22 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3243.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak